ECLI:NL:RBDHA:2015:7905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
09/817742-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van het growshopverbod onder de Opiumwet

Op 10 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het overtreden van artikel 11a van de Opiumwet, dat per 1 maart 2015 in werking is getreden. De verdachte, geboren op 4 juni 1980, werd ervan beschuldigd een growshop te exploiteren en opzettelijk goederen te hebben voorhanden die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Tijdens een controle op 19 maart 2015 trof de politie in het pand van de verdachte een groot aantal goederen aan die gerelateerd zijn aan hennepteelt, waaronder kweektenten, ventilatoren, en diverse voedingsmiddelen voor planten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de illegale status van zijn activiteiten, gezien eerdere waarschuwingen van de politie en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, maar had zich opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de wet had overtreden door stoffen en voorwerpen aan te bieden die bestemd waren voor de illegale hennepteelt, en dat hij zich bewust was van de strafbare bestemming van deze goederen. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, die bestemd waren voor de hennepkwekerij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/817742-15, 10/962032-12 (tul)
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 4 juni 1980 te [geboorteplaats] ([Geboorteland]),
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 juni 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Zwan, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. F.P. Holthuis, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Wateringen, gemeente Westland, (in een (winkel)pand aan de '[adres winkelpand]) stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens,
te weten:
- drie, althans een of meer snoeischar(en) en/of
- drie, althans een of meer fan controller(s) (bio Power) met thermostaat (appara(a)t(en) voor klimaatbeheersing) en/of
- drie, althans een of meer smart controller(s) (appara(a)t(en) voor klimaatbeheersing) en/of
- vier, althans een of meer vacuum opbergzak(ken) (sealbags) (Handy) en/of
- drie, althans een of meer strijkijzer(s) en/of
- twee, althans een of meer verpakking(en) voedingsmiddel (bloei stimulator Atami) (met opschrift "Zorgt voor dikke compacte toppen door explosieve bloemproductie en/of "Verbetert de smaak" en/of "Sterk opbrengstverhogend")
en/of
- een verpakking geurgel (Ona) en/of
- twee, althans een of meer koolstoffilter(s) en/of
- achttien, althans een of meer (hennep)scha(a)r(en) en/of
- een (hennep)tent (blauw) en/of
- een doos (zware) zekeringen en/of
- tien, althans een of meer, schakelautoma(a)t(en) (Iskra) en/of
- vier, althans een of meer, (dompel)pomp(en) en/of
- veertien, althans een of meer, (papieren) overalls (kleur wit) en/of
- twee, althans een of meer, tijdschrift(en) betreffende hennepteelt ('Highlife' en/of Bio Green) en/of een boek betreffende (producten voor) hennepteelt (Bio G-power) en/of
- vijf, althans een of meer, alarminstallaties en/of
- steenwol en/of
- diverse verpakkingen (overige) plantenvoeding en/of
- oppotpotjes en/of
- plastic zeil en/of
- spangaas en/of
- waterbakken en/of
- slangetjes (bestemd voor het watergeven van planten) (druppelaars) en/of
- potaarde,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel
11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat deze onvoldoende feitelijk is en derhalve niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft nagelaten feitelijk in de tenlastelegging op te nemen welke handelingen van verdachte en welke omstandigheden tot de conclusie leiden dat verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de goederen en stoffen die hij, blijkens de tenlastelegging, voorhanden zou hebben gehad een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde dan wel vijfde lid, van de Opiumwet.
3.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is, nu deze voldoende feitelijk en duidelijk is en verdachte voorts weet wat hem wordt verweten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en derhalve geldig is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de dagvaarding voldoende duidelijk en concreet blijkt wat verdachte wordt verweten en in het bijzonder welke bepaling hij overtreden zou hebben. Bovendien heeft verdachte er ter terechtzitting blijk van gegeven begrepen te hebben waarvan hij wordt verdacht. Met de stelling van de raadsman, dat in de tenlastelegging desondanks verfeitelijkt had moeten worden waar de wetenschap of het redelijke vermoeden van de strafbare bestemming bij verdachte op gebaseerd is, wordt een eis gesteld die de wet niet kent.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vetrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 1 maart 2015 is de Opiumwet gewijzigd en zijn handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van de illegale hennepteelt in artikel 11a strafbaar gesteld.
Op 17 februari 2015 heeft de politie een bezoek gebracht aan de growshop van verdachte, gevestigd aan de ’[adres winkelpand] in Wateringen, om de aanstaande verandering in de wetgeving kenbaar te maken en toe te lichten. Aan verdachte is bij die gelegenheid uitgelegd dat vanaf 1 maart 2015 het hebben van een growshop strafbaar is. Op 18 februari 2015 is dit wederom aan verdachte meegedeeld en is hem bovendien een afschrift gemaild van het Staatsblad waarin het nieuwe artikel 11a is gepubliceerd. [2]
Op 19 maart 2015 heeft de politie in voornoemd pand een controle uitgevoerd op naleving van de voorschriften van de Opiumwet. Op de begane grond werden zakken tuinaarde, 2 koolstoffilters en een kweektent aangetroffen. Op de eerste verdieping troffen verbalisanten onder andere een plastic zeil, steenwol, oppotpotjes, spangaas, waterbakken, kachels, airco’s, ventilatoren, slangetjes en koppelingen, schakelaars, stekkers, (zware) zekeringen (in een doos [3] ), vijf alarminstallaties, regelunits en thermostaten, kettinkjes, overalls (wit van kleur en 14 in totaal [4] ), strijkijzers (3 in totaal [5] ), dompelpompen (4 stuks [6] ) en sealbags (4 vacuüm opbergzakken van het merk Handy [7] ) aan. Ook werden drie snoeischaren [8] en tien schakelautomaten van het merk Iskra aangetroffen. [9] Voorts werden twee verpakkingen groeimiddel aangetroffen. [10] Op de groeimiddelen van bloei stimulator stond de tekst: “Zorgt voor dikke compacte toppen door explosieve bloemproductie”, “Verbetert de smaak” en “sterk opbrengstverhogend”. [11] Voorts werden drie fan controllers met thermostaat van het merk bio power [12] , drie smartcontrollers [13] en een verpakking geurgel van het merk Ona [14] aangetroffen, alsmede diverse verpakkingen overige plantvoeding. [15] Ook werden achttien hennepscharen aangetroffen. [16] Ten slotte werden twee tijdschriften over hennep aangetroffen (Highlife en Bio green), alsmede een boek (Bio G-power) met hennepgerelateerde producten. [17]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de in het pand van verdachte aangetroffen goederen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet of verdachte hiervan wetenschap heeft gehad, dan wel ernstige redenen had om dat te vermoeden, en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, in die zin dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen goederen voorhanden heeft gehad en te koop heeft aangeboden. De officier van justitie meent voorts dat, gelet op het samenstel van de aangetroffen goederen, het niet anders kan zijn dan dat de goederen bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, terwijl verdachte ook zijn opzet daarop gericht heeft gehad. Daartoe heeft de officier van justitie gewezen op de omstandigheid dat verdachte reeds in juni 2014 de growshop in Wateringen heeft overgenomen, hij eerder, elders in Nederland, een growshop heeft geëxploiteerd en hij voorts recentelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Op grond van het vorenstaande komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte heeft geweten dat de door hem aangeboden goederen dienden ter voorbereiding of vergemakkelijking van de illegale hennepteelt, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte voorafgaand aan 1 maart 2015 veel goederen (met verlies) heeft verkocht, dat hij de spullen die hij overhad - en waarvan hij in de veronderstelling verkeerde dat hij deze nog mocht hebben - naar de bovenverdieping van zijn winkel heeft verplaatst, dat hij bij andere growshops heeft geïnformeerd wat na 1 maart 2015 nog toegestaan zou zijn en hij voorts vanaf 1 maart 2015 alle klanten heeft geweigerd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op het vorenstaande, geen growshop heeft geëxploiteerd en dat derhalve evenmin bewezen kan worden verklaard dat verdachte wist dat de in zijn pand aangetroffen goederen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, noch dat hij ernstige redenen had om dit te vermoeden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De parlementaire stukken
Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3) blijkt dat het op 1 maart 2015 in werking getreden nieuwe artikel 11a van de Opiumwet tot doel heeft om de bestrijding van de illegale hennepteelt te intensiveren en optimaliseren. Bij de aanpak van illegale hennepteelt is het kabinet steeds duidelijker geworden dat het enkele optreden tegen de hennepkwekerijen en tegen de bij de teelt direct betrokkenen niet toereikend is voor een daadwerkelijke terugdringing van de illegale hennepteelt. Daarom wordt het noodzakelijk geacht om ook op te treden tegen activiteiten van ondersteunende aard rond de illegale teelt, in het bijzonder die activiteiten die strekken ter voorbereiding of bevordering van die teelt.
Uit deze Memorie en de brief van toenmalig minister van Veiligheid en Justitie (Kamerstukken II, 2012/13, 32 842, nr. 13) blijkt dat het er bij de strafbaarstelling van artikel 11a van de Opiumwet om gaat dat voorwerpen ter beschikking worden gesteld, terwijl men ernstige redenen heeft om te vermoeden of weet dat met die voorwerpen strafbare handelingen (overtreding van artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet) worden begaan. De keuze voor deze formulering brengt met zich mee dat het gaat om een objectiveerbare situatie en dat niet het subjectieve oordeelsvermogen van de verdachte bepalend is. De kern van de strafbare voorbereiding bestaat vervolgens uit de verstrekking onder bepaalde omstandigheden; de verstrekking onder die omstandigheden is strafbaar, maar de voorwerpen blijven doorgaans legaal, aldus de toenmalig minister.
De beoordeling
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vóór 1 maart 2015 in het pand aan de ’[adres winkelpand] in Wateringen een growshop exploiteerde, genaamd [bedrijfsnaam], en dat zijn bedrijf op 19 maart 2015, toen de politie hem bezocht, nog steeds zo heette. [18] Verdachte heeft verklaard dat hij vóór 1 maart 2015 alle goederen die aan mogelijke hennepteelt gelinkt zouden kunnen worden, heeft verkocht dan wel heeft laten afvoeren door een afvalverwerkingsbedrijf. Daarbij heeft hij opgemerkt dat het afvalverwerkingsbedrijf een aantal goederen, waaronder een henneptent en koolstoffilters, niet mee wilde nemen. De resterende goederen heeft hij naar de bovenste verdieping van zijn pand verplaatst in afwachting van het moment waarop voor hem duidelijk zou zijn wat onder het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet nog toegestaan zou zijn. De verdachte heeft daarbij verklaard dat hij er vanuit is gegaan dat de goederen die hij naar de bovenste verdieping had verplaatst, legaal waren. Dat op de bovenverdieping alles in stellingen opgesteld stond, heeft te maken met de omstandigheid dat hij een nette jongen is, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts te kennen gegeven dat hij slechts een eenvoudige burger is, dat hij niet weet hoe hij de verbodsbepaling van artikel 11a van de Opiumwet moet interpreteren en dat hij zijn best heeft gedaan om de wet niet te overtreden. Verdachte heeft bevestigd dat hij op internet nog steeds als growshop te vinden is, maar dat hij op zijn Facebookpagina wel heeft vermeld dat zijn bedrijf geen growshop meer is en dat hij voorts zijn webshop offline heeft gehaald.
De omstandigheden
Zoals reeds is genoemd, dient bij de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet onder andere gekeken te worden naar de omstandigheden waaronder de voorwerpen zijn aangetroffen.
Op 19 maart 2015 heeft de politie op de gevel van het pand van verdachte een bord aangetroffen met daarop de tekst: “[bedrijfsnaam], Bio-G-Power, Canna, Thé solution for growth and bloom”. [19] Een soortgelijk bord heeft de politie op dezelfde datum aangetroffen op het industrieterrein op ongeveer 100 meter van het pand van verdachte. [20] Ten tijde van de ontruiming werd een verbalisant in burgerkleding, die zich buiten voor het pand bevond, tot tweemaal toe door hem onbekende mannen aangesproken met de vraag: “dit is toch een growshop” en “verkopen jullie nog zaden, hennepzaad of stekjes”? [21] Reeds gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij na 1 maart 2015 zijn growshop niet meer exploiteerde en klanten weigerde, niet aannemelijk. Deze onaannemelijkheid wordt nog versterkt door de grote hoeveelheden goederen en stoffen die in het pand zijn aangetroffen en de wijze waarop die waren uitgestald. Op de bovenste verdieping stonden verschillende stellingen en opbergrekken waarin diverse goederen - zoals plantenvoeding, overalls, scharen en diverse elektronische apparaten - stonden uitgestald. Deze goederen waren per productgroep gesorteerd en stonden met de etiketten naar voren opgesteld. [22] Het geheel had onmiskenbaar het karakter van een uitstalling ten behoeve van de verkoop van die goederen. Daar komt nog bij dat verdachte ook op 19 maart in zijn pand nog tijdschriften en een boek had liggen die op hennepteelt betrekking hebben.
Wetenschap of een redelijk vermoeden?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in zijn pand aanwezige goederen en stoffen bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet. In dat verband is relevant dat verdachte, naar eigen zeggen, reeds eerder gedurende meerdere jaren een growshop heeft geëxploiteerd [23] en aldus bekend mag worden verondersteld met de bestemming van de goederen die hij verkocht.
De politie heeft verdachte tot twee keer toe gewezen op de wijziging van de Opiumwet per 1 maart 2015, waardoor het exploiteren van een growshop strafbaar zou worden. Desondanks heeft verdachte, blijkens de borden op het industrieterrein en aan de gevel van zijn bedrijfspand en de vermelding op internet, de wijze waarop hij zijn winkel presenteerde niet aangepast. De wijziging op Facebook, die verdachte stelt te hebben aangebracht, was in elk geval op 20 maart 2015 nog niet doorgevoerd, aangezien de politie op die datum heeft gezien dat op de Facebookpagina van verdachte vermeld stond dat hij eigenaar is van de growshop. [24] In het pand van verdachte worden vervolgens heel veel goederen en stoffen, netjes uitgestald en per productgroep gesorteerd, aangetroffen. Weliswaar stonden deze goederen op de eerste etage en derhalve niet direct in het zicht voor personen die het pand zouden betreden, maar gelet op de hiervoor beschreven wijze van opstellen kan er geen andere conclusie zijn dan dat verdachte de goederen zo heeft neergezet ten behoeve van de verkoop en voor dat doel de goederen en stoffen ook voorhanden heeft gehad. Immers, juist in dat geval is ook direct te verklaren waarom verdachte de borden op het industrieterrein en op de gevel nog had hangen, waarom hij op internet nog als growshop vermeld staat en waarom hij (in maart) zichzelf op zijn Facebookpagina nog eigenaar van de growshop noemt. Dat dit alles ook effect had, blijkt uit het feit dat er ten tijde van de ontruiming tot tweemaal toe potentiële klanten kwamen aangelopen die meenden dat er een growshop in het bedrijfspand van verdachte was gevestigd. Gelet op het soort goederen die zijn aangetroffen en de hoeveelheid daarvan, kan er voorts geen andere conclusie zijn dan dat deze bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt als bedoeld in artikel 11a, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
De conclusie
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op 19 maart 2015 in het pand aan de ’[adres winkelpand] in Wateringen grote hoeveelheden goederen en stoffen te koop heeft aangeboden en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 19 maart 2015 te Wateringen, gemeente Westland, in een winkelpand aan de
'[adres winkelpand] stoffen en voorwerpen,
te weten:
- drie snoeischaren en
- drie fan controllers (bio Power) met thermostaat (apparaten voor klimaatbeheersing) en
- drie smart controllers (apparaten voor klimaatbeheersing) en
- vier vacuüm opbergzakken (sealbags) (Handy) en
- drie strijkijzers en
- twee verpakkingen voedingsmiddel (bloei stimulator Atami) (met opschrift "Zorgt voor dikke compacte toppen door explosieve bloemproductie en "Verbetert de smaak" en "Sterk opbrengstverhogend") en
- een verpakking geurgel (Ona) en
- twee koolstoffilters en
- achttien hennepscharen en
- een henneptent (blauw) en
- een doos (zware) zekeringen en
- tien schakelautomaten (Iskra) en
- vier dompelpompen en
- veertien papieren overalls (kleur wit) en
- twee tijdschriften betreffende hennepteelt ('Highlife' en Bio Green) en een boek betreffende producten voor hennepteelt (Bio G-power) en
- vijf alarminstallaties en
- steenwol en
- diverse verpakkingen overige plantenvoeding en
- oppotpotjes en
- plastic zeil en
- spangaas en
- waterbakken en
- slangetjes bestemd voor het watergeven van planten (druppelaars) en
- potaarde,
bestemd tot het plegen van een of meer feiten, strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te koop
heeftaangeboden en voorhanden
heeftgehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
stoffen of voorwerpen te koop aanbieden en voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank, indien zij toekomt aan het opleggen van straf, een werkstraf in overweging gegeven.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft opzettelijk stoffen en goederen, bestemd voor de grootschalige en bedrijfsmatige hennepteelt, voorhanden gehad en te koop aangeboden. Het behoeft geen bespreking dat de hennepteelt, en zeker die op grote schaal, vele vormen van criminaliteit met zich brengt. Verdachte heeft die grootschalige en bedrijfsmatige hennepteelt gefaciliteerd en daarbij kennelijk slechts zijn eigen geldelijke gewin voorop gesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 28 mei 2015. Daaruit volgt dat verdachte eerder, op 19 december 2014, tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet, waarbij hem ook bijzondere voorwaarden zijn opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 29 april 2015. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van middelenafhankelijkheid, dat verdachte kampt met forse schulden en psychische problematiek. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de reclassering heeft opgemerkt dat zij thans geen meerwaarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden, nu de begeleiding van verdachte reeds is opgestart (de rechtbank begrijpt: naar aanleiding van voormeld vonnis van 19 december 2014). Naar het oordeel van de rechtbank is de rapportage en het daarbij gegeven advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank neemt de conclusie van de rapportage dan ook over.
De rechtbank is van oordeel dat bij een feit als onderhavige een gevangenisstraf van enige duur de enige passende straf is. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank de ernst van het feit in aanmerking genomen en de omstandigheid dat verdachte door het plegen van dit feit direct een bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van de grootschalige en bedrijfsmatige hennepteelt. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, terwijl hij uit deze veroordeling - kennelijk - geen lering heeft getrokken. Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf een passende en geboden reactie.

8.Het inbeslaggenomen goed

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomene zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hetgeen inbeslaggenomen is, zijnde een hennepkwekerij, vermeld op de beslaglijst onder 1, onttrekken aan het verkeer. Deze hennepkwekerij is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, nu met betrekking tot het inbeslaggenomene het bewezenverklaarde feit is begaan en het inbeslaggenomene van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gerekwireerd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit, aangezien tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf het reeds ingezette behandeltraject zal doorkruisen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig om de vordering van de officier van justitie van 16 juni 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 87 dagen, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam op 19 december 2014, toe te wijzen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en ook voor dit feit zal worden veroordeeld. Dat tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf het reeds opgestarte behandeltraject zal doorkruisen, zoals de raadsman heeft betoogd, maakt dit oordeel niet anders, nu verdachte als gewaarschuwd mens had te gelden, terwijl hij deze waarschuwing - kennelijk - lichtzinnig heeft opgevat. Nu ook anderszins niet is gebleken van zwaarwegende belangen die toewijzing van de vordering van de officier van justitie in de weg zouden kunnen staan, zal de rechtbank de vordering toewijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 g, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht;
- 11 a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
stoffen of voorwerpen te koop aanbieden en voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1.00 STK Hennepkwekerij;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 december 2014, gewezen onder parketnummer 10/962032-12, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
87 (ZEVENENTACHTIG DAGEN).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. D.M. Thierry, rechter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015085970, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, districtrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 106).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2015, blz. 28.
3.Geschrift, te weten een foto van zekeringen in een doos, blz. 51.
4.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 11.
5.Geschrift, te weten een foto van drie verpakkingen van strijkijzers, blz. 47.
6.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 10, 11 en 12.
7.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 4 en 5.
8.Geschrift, te weten Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 3.
9.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 10.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2015, blz. 30.
11.Geschrift, te weten een foto van groeimiddel “bloei stimulator”, blz. 33.
12.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 3 en 4.
13.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 4.
14.Geschrift, te weten een foto van Ona geurgel, blz. 43.
15.Geschrift, te weten een foto van diverse verpakkingen plantvoeding, blz. 80 onderaan en blz. 81 bovenaan.
16.Geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 8 en 9.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2015, blz. 55.
18.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 26 juni 2015.
19.Geschrift, te weten een foto van een bord aan de gevel van het pand aan de ’[adres winkelpand] te Wateringen, blz. 37.
20.Geschrift, te weten een foto, blz. 36 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2015, blz. 97.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2015, blz. 73.
22.Geschriften, te weten foto’s van de eerste verdieping van het pand aan de ’[adres winkelpand] te Wateringen, blz. 84 bovenaan, blz. 90 en blz. 105.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 maart 2015, blz. 92.
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2015, blz. 74.