ECLI:NL:RBDHA:2015:7903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
09-777213-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige beroving van een oudere vrouw op de openbare weg en mishandeling van een pedagogisch medewerker

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 7 september 2014 samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de gewelddadige beroving van een 66-jarige vrouw op de openbare weg. De vrouw en haar partner werden van achteren benaderd en in de rug geduwd, waardoor zij ten val kwamen. De verdachte en zijn medeverdachte trokken de tas van de vrouw uit haar handen, wat leidde tot ernstige gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank benadrukt de ernst van dergelijke brutale berovingen, die niet alleen de slachtoffers, maar ook de maatschappij in het algemeen in grote angst en onveiligheid brengen. De rechtbank heeft de slachtofferverklaring van de vrouw in overweging genomen, waarin zij haar trauma en de impact van de beroving beschrijft. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en uitsluitend oog had voor financieel gewin.

Daarnaast is de verdachte ook vervolgd voor een tweede feit, namelijk de mishandeling van een senior pedagogisch medewerker op 25 september 2014, waarbij de verdachte deze medewerker met een vork in de arm heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel en dat de mishandeling ernstig was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie en een werkstraf, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die de slachtoffers hebben geleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777213-14
Datum uitspraak: 26 februari 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Zwan en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. E.G.S.N. Asselbergs, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 september 2014 te [plaats 1], op de openbare weg [locatie 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas (met inhoud waaronder een portemonnee en/of een etui met pasjes en/of een telefoon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- van achteren benaderen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- het duwen in de rug van die [slachtoffer 2] (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten
val kwam) en/of
- het (met kracht) trekken aan de tas van die [slachtoffer 1] (ten gevolge waarvan
die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
- ( nadat die [slachtoffer 1] op de grond lag) het (trekkend aan die tas)
voortsleuren van die [slachtoffer 1] over de grond en/of straat eniof fietspad;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 september 2014 te [plaats 2] , opzettelijk een persoon (te weten een senior pedagogisch medewerker van [instelling 1] (in dossier bekend onder nummer 25392072)), met een vork in de arm heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 [1]
3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 7 september 2014 is op de [locatie 1] te [plaats 1] mevrouw [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1]) door twee personen beroofd van haar tas met inhoud, bij welke diefstal geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 1] en haar vriend de heer [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2]). Ten gevolge van deze straatroof is pijn en letsel ontstaan bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. De verdachte en zijn broer, te weten medeverdachte Mohamed Hussein zijn kort na het incident in de omgeving van voornoemde plek aangehouden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte één van de daders van deze straatroof is geweest en zo ja, op welke wijze deze straatroof dient te worden gekwalificeerd.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe betoogd dat de door de getuigen [getuigen] opgegeven signalementen van de vermoedelijke daders niet met elkaar overeenkomen. Daarnaast zijn op het geld dat onder een deurmat in het portiek aan de [adres], alwaar verdachte kort voor zijn aanhouding vertoefde, geen sporen aangetroffen en voorts is er geen sporenonderzoek verricht aan (het hengsel van) de tas van [slachtoffer 1]. Evenmin zijn er camerabeelden van het incident. Het valt dan ook geenszins uit te sluiten dat andere personen dan de verdachte en zijn broer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beroofd.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal hierna bij de beoordeling van de tenlastelegging ingaan op de gevoerde verweren, voor zover het relevante verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten betreft. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aangifte [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat zij op 7 september 2014 omstreeks 21.15 uur samen met haar partner vanaf de Bezuidenhoutseweg in de richting van de [locatie 1] te [plaats 1] liep. Op het moment dat zij met [slachtoffer 2] op de [locatie 1] liep, voelde zij dat zij van achteren werd aangevallen. Er werd getrokken aan het hengsel van haar handtas. Er werd dusdanig hard aan het hengsel van de tas getrokken dat [slachtoffer 1] ten val kwam. De tas van [slachtoffer 1] is uiteindelijk weggenomen. [2] In deze tas zat een zwarte portemonnee met daarin ongeveer 220 euro aan (dubbelgevouwen) briefgeld, een etui met pasjes en een telefoon. [3] Ten gevolge van haar val had zij schaafwonden aan haar aar knieën en de knokkels en pink van haar rechterhand, een bloedlip en hevige pijn aan haar borst. Zij had voorts een pijnlijke blauwe plek aan de binnenzijde van haar rechterhand. Tijdens de aangifte is [slachtoffer 1] onwel geworden en door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis is operatief een liter bloed uit de rechterborst van [slachtoffer 1] verwijderd. [4]
Aangifte [slachtoffer 2]
heeft verklaard dat hij op 7 september 2014 omstreeks 21:30 uur met [slachtoffer 1] op de [locatie 1] te [plaats 1] liep. Hij hoorde achter hen ‘geren’. Vervolgens voelde hij een duw in zijn rug en viel hij hierdoor voorover op zijn rechterelleboog, waardoor letsel is ontstaan. [slachtoffer 2] heeft zich vervolgens omgedraaid en zag twee personen, lang van postuur, wegrennen. Voorts zag hij [slachtoffer 1] op de grond liggen. [5]
Getuigenverklaringen
Getuige [getuige 1]) heeft verklaard dat zij op 7 september 2014, omstreeks 21:30 uur met de auto over de Theresiastraat in Den Haag reed. Zij zag twee mannen haar kant op sprinten, komend uit de [locatie 1]. De eerste man droeg een opvallend rood capuchonvest, had een donkere huidskleur, was rond de achttien jaar oud, ongeveer 1.80 meter lang en had een normaal postuur. Hij droeg een handtas in zijn handen. De tweede man was gekleed in donkere kleding en droeg een capuchonvest of een trui. Vermoedelijk had deze man een getinte huidskleur, was hij achttien jaar oud en 1.75 meter lang. Hij had een tenger postuur. [getuige 1] zag vervolgens op de [locatie 1] iemand op de grond liggen. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 7 september 2014, omstreeks 21:30 uur met een vriend op de Theresiastraat in Den Haag liep. Op de kruising met de [locatie 1] zag hij twee jongens staan. Plotseling zag hij de jongens met versnelde pas in de richting van twee oudere mensen lopen, die zojuist aan kwamen lopen. [getuige 2] hoorde een oudere vrouw hard gillen. Hij zag beide jongens wegrennen in de richting van de Theresiastraat en - aldaar aangekomen - vervolgens in de richting van het Centraal Station Den Haag. Kooistra heeft de jongens als volgt omschreven.
Dader 1: man, ongeveer negentien jaar oud, 1.65 meter à 1.70 meter lang, donkere huidskleur, Surinaams of Antilliaans, zwart kroeshaar, donkerblauwe spijkerbroek, een donker trainingsjasje met capuchon en donkere sportschoenen.
Dader 2: man, ongeveer negentien jaar oud, 1.70 meter à 1.75 meter lang, donkere huidskleur, Surinaams of Antilliaans, sportief postuur, kort zwart kroeshaar, zwarte trainingsbroek met witte lijnen, een donkerrode trui voorzien van een capuchon en sportschoenen. [7]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 7 september 2014, omstreeks 21:30 uur met [getuige 2] (naar de rechtbank aanneemt: getuige [getuige 2]) op de Theresiastraat in Den Haag liep. Hij zag twee jongens rennen. Een van de jongens had een blauw vest met capuchon, de ander een rood vest met capuchon. De langste van de twee, met een lengte van 1.75 meter à 1.80 meter, had een zwarte tas in zijn handen. Beide jongens droegen een capuchon, zodat het haar van de jongens voor [getuige 2] niet zichtbaar was. Hij zag dat aan de overzijde van de straat een oudere vrouw op de grond lag. [8]
Aanhouding verdachten
Op 7 september 2014, omstreeks 21:44 uur bevond [verbalisant] zich op de Juliana van Stolberglaan en hoorde dat werd gezocht naar twee verdachten die kort daarvoor op de [locatie 1] een straatroof met geweld hadden gepleegd. De signalementen van de verdachten luidden als volgt.
Persoon 1: man, donker getint, rood trainingspak met cap, vermoedelijk rond de 19 jaar oud.
Persoon 2: man, donker getint, zwart trainingspak met capuchon, vermoedelijk met een petje, vermoedelijk rond de 19 jaar oud.
De verbalisant is vervolgens over de Prinses Beatrixlaan richting de Schenkkade gereden en zag op de Prinses Beatrixlaan twee personen lopen die aan het voormelde signalement voldeden. Op het moment dat de personen de verbalisant in het oog krijgen, hoorde hij ze tegen elkaar zeggen ‘rennen’. Vervolgens zijn zij weggerend in de richting van de Schenkkade, waarna de verbalisant te voet de achtervolging ingezet heeft. Uiteindelijk wordt door de verbalisant gezien dat één van deze twee personen wordt aangehouden. Deze persoon betrof de broer van de verdachte, [medeverdachte]. Hij droeg ten tijde van zijn aanhouding een rood trainingsjasje en was buiten adem en bezweet. De andere persoon rende weg in de richting van de Van den Boschstraat. [9]
Om te voorkomen dat de tweede persoon zou ontkomen, is meteen de directe omgeving van de [adres] afgezet. In aanvulling op het eerder gegeven signalement hoorde de verbalisant dat de andere persoon een zwart trainingspak met een rode streep zou dragen. Vervolgens is met behulp van een gecertificeerde politiehond naar deze persoon gezocht. De diensthond liep vervolgens de [adres] in en in een rechte lijn naar het portiek [adres] Op het moment dat de diensthond het portiek op enkele meters was genaderd, kwam een persoon met zijn handen omhoog uit voormeld portiek gelopen. Deze persoon bleek de verdachte te zijn. De verdachte droeg een zwart trainingspak met een rode streep. [10] Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij, dan wel de kleding die hij ten tijde van zijn aanhouding droeg, te zien is op de foto’s op blz. 91 tot en met 93 van het dossier. [11]
Bevindingen verbalisanten
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
Na de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte is aan het einde van een brandgang, gelegen tussen de Emmastraat en de Wilhelminastraat te [plaats 1], een zwart lederen dameshandtas aangetroffen. Ter hoogte van [locatie 2] werd een zwart lederen schoudertaskoord aangetroffen op de grond.. Diverse goederen lagen bij de zwart lederen dameshandtas op de grond, waaronder een portemonnee en een bruin mapje. In dit mapje zaten meerdere passen, waaronder een op naam van [slachtoffer 1] gesteld rijbewijs. [12]
Uit onderzoek is gebleken dat alle goederen en bescheiden nog in deze tas aanwezig waren en dat er alleen een bedrag van 220 euro aan briefgeld uit de portemonnee ontbrak. [13]
Op woensdag 10 september 2014 heeft de politie in het portiek aan de [adres] te weten het portiek waar de verdachte kort voor zijn aanhouding uit liep, een nader onderzoek ingesteld en is onder de deurmat behorende bij perceel [adres] een stapeltje bankbiljetten aangetroffen. Het betroffen vijf in elkaar gevouwen briefjes van 50 euro. Desgevraagd heeft de bewoonster van het desbetreffende perceel verklaard dat dit geld niet aan haar toebehoorde. [14]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat diverse getuigen (een gedeelte van) de beroving en het daarbij gebruikte geweld jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben waargenomen, alsmede dat zij de politie onmiddellijk de signalementen van de daders hebben verstrekt. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, acht de rechtbank deze verklaringen wat betreft de opgegeven signalementen voldoende betrouwbaar. Het enkele gegeven dat de opgegeven signalementen wellicht niet tot in detail overeenkomen met het signalement van de verdachte en zijn medeverdachte, dan wel met de door elkaar opgegeven signalementen, doet hier niet aan af. Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte en zijn medeverdachte ten tijde van hun aanhouding voldeden aan het opgegeven signalement, te weten enerzijds een persoon met onder meer een rode capuchontrui ([medeverdachte] en anderzijds een persoon met een zwart trainingspak met verticale strepen (de verdachte). Zoals hiervoor is weergegeven zijn zowel de verdachte en zijn medeverdachte ten tijde en in de buurt van het incident gezamenlijk gezien en vervolgens door een verbalisant achtervolgd, waarna later op deze vluchtroute een tas met daarbij goederen zijn aangetroffen op naam van aangeefster [slachtoffer 1]. Volgens aangeefster [slachtoffer 1] ontbrak op dat moment nog een geldbedrag van 220 euro aan briefgeld. Ten slotte is waargenomen dat de verdachte kort voor zijn aanhouding uit een portiek kwam gelopen, alwaar later een geldbedrag van 250 euro aan in elkaar gevouwen briefgeld onder een deurmat is aangetroffen. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de twee personen is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] heeft beroofd.
De rechtbank acht het alternatieve scenario, zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting naar voren gebracht, inhoudende dat andere jongens verantwoordelijk zouden zijn geweest voor de ten laste gelegde straatroof, mede door het uitblijven van enige verklaring hieromtrent door de verdachte zelf dan wel zijn medeverdachte, niet aannemelijk.
Op grond van de gehele constellatie van bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2 [15]
3.2
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 25 september 2014 is in [plaats 2] een senior pedagogisch medewerker van [instelling 1] door de verdachte in zijn arm gestoken met een vork.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en letsel bij de senior pedagogisch medewerker en zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat het opzet op het toebrengen van pijn en letsel ontbreekt. De verdachte heeft vanuit een reflex de vork in de arm van de senior pedagogisch medewerker gestoken, nadat deze de verdachte bij een spiertje in de nek had beetgepakt.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal hierna bij de beoordeling van de tenlastelegging ingaan op de gevoerde verweren, voor zover het relevante verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten betreft. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aangifte senior pedagogisch medewerker
De senior pedagogisch medewerker, in het dossier bekend onder nummer 25392072 (verder: de aangever) heeft verklaard dat hij op 25 september 2014 in [instelling 1] werkzaam was en door de verdachte in zijn arm werd gestoken met een vork. De verdachte was de aangever aan het uitdagen, waarop de aangever de verdachte vastpakte bij zijn schouder. Dit was bedoeld als stoeien. De aangever hoorde de verdachte zeggen dat hij hem zou gaan ‘djoeken’. Volgens de aangever betekent dit ‘neersteken’. De aangever zag dat de verdachte zich omdraaide en de vork in zijn linker onderarm stak. Hij voelde pijn op de plek waar hij was gestoken en zag er later bloed uit stromen. De aangever zag dat de verdachte wegliep en riep ‘Ik heb [slachtoffer 3] gedjoekt, ik heb [slachtoffer 3] gedjoekt’. [16] Van het letsel aan de linkerarm van aangever zijn foto’s gemaakt. [17]
Getuige groepsleider groep [afdeling]
De groepsleider van de groep [afdeling] (verder: de groepsleider) heeft verklaard dat hij zag dat een collega en de verdachte aan het dollen waren. Hij heeft gezien dat de collega zijn hand op de schouder van de verdachte legde. Hij hoorde de verdachte tegen de collega zeggen ‘ik ga je djoeken’. De aangever liet later zijn arm zien aan de groepsleider. Hij zag dat er gaatjes in de arm van de aangever zaten, dat de huid in eerste instantie wit uitgeslagen was en dat er bloed uit de gaatje kwam. De groepsleider hoorde de verdachte in de woonkamer tegen de andere jongens met trots vertellen dat hij iemand van de leiding had gedjoekt. [18]
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting van 12 februari 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij per ongeluk met een vork in de arm van de aangever heeft gestoken. Het was een reflex omdat de verdachte bij een spiertje in zijn nek werd vastgepakt door de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat hij de aangever geraakt had, totdat hij de wond zag. [19]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en of letsel bij de aangever. Vast staat dat de aangever ten gevolge van het handelen door de verdachte pijn en letsel heeft bekomen. De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte hoorde zeggen dat hij de aangever zou gaan ‘djoeken’, hetgeen neersteken betekent, en vervolgens door de verdachte met een vork in zijn arm is gestoken. Dit scenario is door de groepsleider bevestigd, waaronder dat de verdachte heeft gezegd ‘ik ga je djoeken’. Gelet op het hiervoor geschetste verloop van het incident, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wel degelijk het opzet had de aangever pijn en letsel toe te brengen en dat geen sprake is geweest van enig handelen uit reflex. Het onder 2 ten laste gelegde zal derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 7 september 2014 te [plaats 1], op de openbare weg [locatie 1], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas met inhoud waaronder een portemonnee, een etui met pasjes en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het:
- van achteren benaderen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- het duwen in de rug van die [slachtoffer 2] ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam en
- het met kracht trekken aan de tas van die [slachtoffer 1] ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam;
2.
hij op 25 september 2014 te [plaats 2] opzettelijk een persoon, te weten een senior pedagogisch medewerker van [instelling 1] (in dossier bekend onder nummer 25392072), met een vork in de arm heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 154 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering alsmede tot een werkstraf voor de duur van 130 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – niet expliciet uitgelaten over de strafmaat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 7 september 2014 samen met een ander schuldig gemaakt aan de gewelddadige beroving van een vrouw van 66 jaar oud op de openbare weg. Deze vrouw en haar partner zijn van achteren benaderd en in de rug geduwd, ten gevolge waarvan beiden lelijk ten val zijn gekomen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte de tas uit de handen van de vrouw getrokken.
Dergelijke brutale berovingen, waarbij slachtoffers worden geconfronteerd met fysiek geweld, zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als traumatisch kunnen ervaren, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring van de vrouw, die ter terechtzitting is voorgedragen. Uit haar verklaring blijkt dat zij in het begin heel emotioneel en angstig is geweest en veel heeft gehuild. Zij durft ’s avonds nog steeds niet alleen naar buiten, waardoor zij zeer beperkt wordt in haar sociale leven. De lichamelijk en psychische gevolgen van de overval zijn heel vervelend. Zij is lange tijd afhankelijk geweest van allerlei mensen.
Bovendien wekken dergelijke feiten verontwaardiging op in de maatschappij, mede gezien het kennelijke gemak waarmee dergelijke berovingen worden gepleegd. De verdachte en zijn mededader hebben zich aan dit alles niets gelegen laten liggen en uitsluitend oog gehad voor hun eigen financieel gewin.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft door het plegen van voornoemd feit bovendien laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 25 september 2014 schuldig gemaakt aan de mishandeling van een senior pedagogisch medewerker van [instelling 1]. Door zijn handelwijze heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Mishandeling is een ernstig feit en veroorzaakt niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar bij de gehele samenleving.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2015, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 5 november 2014, betreffende een psychologisch onderzoek. De rapporteur heeft aangegeven dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 11 december 2014. Uit dit rapport volgt dat veel zorgen bestaan over het huidige functioneren van de verdachte. Volgens de Raad zijn de zorgen persoons- en opvoedomgevingsgebonden, is de verdachte een beïnvloedbare jongen met een verstandelijke beperking en is sprake van anti-sociale contacten en de neiging veel op straat te zijn. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau en heeft last van een emotieregulatieprobleem. De moeder lijkt de opvoedsituatie niet goed aan te kunnen en zij kan de verdachte onvoldoende structuur en kaders bieden. De moeder wordt hierbij begeleid door de William Schrikker Groep. Extra ondersteuning in de thuissituatie is noodzakelijk.
De Raad adviseert aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Tot slot heeft de heer [deskundige] als jeugdhulpverlener verbonden aan de William Schrikker Groep, op 12 februari 2015 ter terechtzitting als deskundige een aanvullende verklaring afgelegd. De gesloten plaatsing in het civiele kader van de verdachte bij [instelling 2] zal op korte termijn worden beëindigd, omdat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Met de inzet van goede ambulante zorg wordt thuisplaatsing bij de moeder haalbaar geacht. Een persoonlijkheidsonderzoek zal alsnog worden afgenomen via de huisarts. De verdachte heeft verklaard hier echter alleen aan mee te willen werken onder de voorwaarde dat hij naar huis mag.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de Raad voor de Kinderbescherming en neemt het strafadvies over, met dien verstande dat als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd dat de verdachte zich dient te melden bij de jeugdreclassering. Een van de algemene voorwaarden zal luiden dat de verdachte medewerking zal moeten verlenen aan het toezicht dat de jeugdreclassering dient te houden op de naleving van de voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat de verdachte reeds meermalen met politie en justitie in aanraking is geweest en eerder is veroordeeld ter zake van een vermogensdelict. Die veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de Richtlijnen Jeugd, die de rechtbank hanteert voor feiten als het bewezenverklaarde feit, tot uitgangspunt genomen. Nu als gevolg van de straatroof sprake is van ernstig letsel bij het slachtoffer en het geweld was gericht tegen oudere, meer kwetsbare personen, acht de rechtbank na te melden (on)voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank – gelet op de omstandigheid dat de verdachte voorts zal worden veroordeeld voor mishandeling en hij na zijn verblijf bij [instelling 2] geen dagbesteding heeft – een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van mevrouw [slachtoffer 1]
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 4.108,55. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 1.608,55 (bestaande uit de posten daggeld voor ziekenhuis en revalidatie, een pantalon, een jack, een handtas, taxikosten, verbandmiddelen, beha’s, apotheekkosten, zorgkosten, reiskosten en kosten voor buurtzorg), en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.500,--.
De vordering van de heer [slachtoffer 2]
De heer [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 82,75. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade (bestaande uit de posten kosten stomerij en kosten voor de aanschaf van een nieuw shirt, inclusief vermaakkosten).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de vorderingen niet hoofdelijk zouden moeten worden toegewezen, maar slechts voor de helft voor rekening van de verdachte zouden moeten komen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van mevrouw [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De schade is voldoende onderbouwd met stukken en de verdachte heeft de inhoud van de vordering niet betwist.
Nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank de verdachte hoofdelijk veroordelen dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering ten aanzien van de verdachte slechts bij helfte toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 4.108,55.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 7 september 2014 is ontstaan.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.108,55, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1].
Ten aanzien van de vordering van de heer [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De schade is voldoende onderbouwd met stukken en de verdachte heeft de inhoud van de vordering niet betwist.
Nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank de verdachte hoofdelijk veroordelen dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering ten aanzien van de verdachte slechts bij helfte toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 82,75.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 7 september 2014 is ontstaan.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 82,75, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 7 september 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
Ten aanzien van feit 2
MISHANDELING
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 86 (zesentachtig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
60 (zestig) DAGENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de William Schrikker Jeugdreclassering (hierna te noemen: de jeugdreclassering) te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
waarbij de jeugdreclassering krachtens het bepaalde in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 60 (zestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 (dertig) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
hoofdelijk toeten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 4.108,55;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.108,55, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
hoofdelijk toeten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 82,75;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 82,75, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Boogers, kinderrechter, voorzitter,
mr. P. de Haan, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2015.
Mr. M.C. Bruining is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014213001, doorgenummerd blz. 1 t/m 167.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], blz. 37
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], blz. 38, opsomming in negende en tiende alinea
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], blz. 38, eerste, tweede, zesde en zevende alinea en een geschrift, te weten en geneeskundige verklaring d.d. 9 september 2014
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], blz. 48, tweede en derde alinea
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 79 t/m 80
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], blz. 81 t/m 82
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], blz. 150
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 51 en 52 en Proces-verbaal van aanhouding medeverdachte [medeverdachte] blz. 27 t/m 28
10.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, blz. 17
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2015
12.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 69, vierde alinea en bijlagen, blz. 71 t/m 75, proces-verbaal van bevindingen, blz. 76 en bijlsage blz. 77
13.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 124 (bovenaan)
14.Proces-verbaal van bevindingen blz. 124 en 125
15.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014253300, doorgenummerd blz. 1 t/m 24.
16.Proces-verbaal van verhoor benadeelde, blz. 5/6
17.Geschriften, te weten foto’s van de arm van aangever, blz. 7/8
18.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 10, alinea twee, drie, vier en vijf
19.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2015