ECLI:NL:RBDHA:2015:7882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
09-817711-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een scherp voorwerp in Den Haag

Op 7 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 maart 2015 in Den Haag een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren op 27 april 1985, werd beschuldigd van het opzettelijk steken van een persoon met een mes tijdens een conflict. Het incident vond plaats bij de tramhalte Loosduinseweg, waar de verdachte en het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], in een worsteling verwikkeld raakten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 23 juni 2015, waarbij de officier van justitie, mr. L.E. van der Leeuw, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. M.T. de Vaal.

De tenlastelegging omvatte meerdere alternatieve beschuldigingen, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de steekwond heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een ernstige verwonding met een slagaderlijke bloeding. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van [getuige 1], [getuige 2], en [getuige 3], in overweging genomen. De getuigenverklaringen wezen erop dat de verdachte met een scherp voorwerp in de zij van het slachtoffer heeft gestoken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwonding en de omstandigheden van het incident. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in de procedure. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 2.515,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817711-15
Datum uitspraak: 7 juli 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op 27 april 1985 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juni 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 maart 2015 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe buikwond, heeft toegebracht door opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 maart 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
In deze zaak kan als vaststaand worden aangenomen dat [slachtoffer] (hierna: aangever) op 8 maart 2015 ter hoogte van de tramhalte Loosduinseweg in Den Haag een worsteling met verdachte heeft gehad. [2] Ook kan worden vastgesteld dat na afloop van die worsteling een steekwond is geconstateerd in de linkerzij van aangever. [3]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
Waarover de standpunten van de procespartijen uiteenlopen is de vraag of verdachte degene is geweest die de steekwond aan aangever heeft toegebracht en zo ja, hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd: als een poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair) of een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte aangever heeft gestoken en dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou komen te overlijden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Primair heeft hij hiertoe overeenkomstig zijn pleitnotities aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken. De raadsman heeft naar voren gebracht dat [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) ter terechtzitting als getuige heeft verklaard dat hij onder invloed van alcohol en hasj was toen hij zijn voor verdachte belastende verklaring aflegde bij de politie en dat hij
nietheeft gezien dat verdachte een scherp voorwerp in zijn hand had. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat [getuige 1] ook heeft gevochten met aangever, dat [getuige 1] direct na het incident over ‘steken’ heeft verklaard en dat op schermafdrukken in het dossier te zien is dat [getuige 1] met zijn handen rond het middel van aangever komt, terwijl van verdachte alleen wordt gezegd dat hij een zwaaiende beweging richting het hoofd maakte.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van ‘zwaar lichamelijk letsel’. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Heeft verdachte aangever gestoken?
Ter beantwoording van de vraag of verdachte degene is geweest die aangever in zijn zij heeft gestoken, overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaring van aangever
Aangever heeft verklaard dat hij op 8 maart 2015 omstreeks 22:30 uur vanuit de Joubertstraat in Den Haag in de richting van de tramhalte op de hoek van de Loosduinseweg en de Monsterseweg liep, toen er drie Afrikaanse mannen kwamen aanlopen. Hij zag dat één van deze mannen (de rechtbank begrijpt: verdachte) een bierflesje naar de andere kant van het tramspoor weggooide. Toen verdachte zich vervolgens omdraaide kwam aangever met hem in botsing. Verdachte begon tegen aangever te praten. Aangever liep door naar de tramhalte, maar verdachte kwam verschillende keren naar hem toegelopen. Toen aangever tegen verdachte zei dat hij het bierflesje ook in de prullenbak had kunnen gooien, begon verdachte aan aangever te trekken. Verdachte trok aan de sjaal om de nek van aangever, waardoor aangever geen lucht meer kreeg. Vervolgens ontstond er een duw- en trekpartij. Aangever liep naar de andere twee Afrikaanse mannen (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] en [getuige 2] Capita, hierna: [getuige 2]) en vroeg hen of zij tegen verdachte wilden zeggen dat hij rustig moest blijven. Verdachte bleef echter naar aangever toekomen. Aangever liep terug naar de tramhalte en pakte zijn mobiele telefoon om te kijken hoe laat het was. Verdachte kwam opnieuw naar aangever toegelopen, waarop de telefoon van aangever kapot viel. Aangever werd naar eigen zeggen vals. Verdachte pakte aangever wederom bij zijn sjaal en er ontstond opnieuw een duw- en trekpartij. Aangever gooide verdachte vervolgens vanaf het perron op de tramrails. Hij zag dat op dat moment net een tram kwam aanrijden. Verdachte kwam het perron weer op en gaf aangever een aantal klappen op zijn hoofd met een onbekend hard voorwerp. Direct hierop rende verdachte weg. Aangever zag dat er een gat in zijn jas zat en voelde warmte in zijn onderbuik. Hij deed zijn jas open en zag bloed op zijn lichaam. Aangever heeft verklaard dat hij niet weet wie hem gestoken heeft, maar dat hij alleen heeft gevochten met de man met de dreadlocks. [4] Op foto’s van [getuige 2], [getuige 1] en verdachte is te zien dat verdachte van hen de enige was die dreadlocks had. [5]
De verklaringen van [getuige 1]
heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [getuige 2] voor de tramhalte aan de Loosduinseweg op de tram stond te wachten, toen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) tegelijkertijd met een man (de rechtbank begrijpt: aangever) kwam aanlopen. Verdachte gooide zijn bierflesje naar de andere kant van de trambaan en er ontstond een woordenwisseling tussen verdachte en aangever. [getuige 1] probeerde verdachte tegen te houden, omdat hij steeds naar aangever toe wilde lopen. Hierop zei aangever tegen [getuige 1] en [getuige 2] dat verdachte dronken was en dat zij hem moesten meenemen. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte inderdaad dronken en agressief was en dat hij steeds probeerde naar aangever toe te gaan. Op een gegeven moment begonnen verdachte en aangever met hun vuisten te vechten en elkaar te duwen. [getuige 1] en [getuige 2] probeerden verdachte rustig te krijgen en hem bij aangever weg te krijgen. Aangever pakte zijn telefoon uit zijn broekzak en probeerde iemand te bellen. Op dat moment liep verdachte terug naar aangever en vroeg aan hem of hij een pistool had. Hierop pakte verdachte iets scherps uit zijn broekzak. [getuige 1] heeft verklaard dat hij niet weet of het een mes was, maar dat hij een scherp zilveren puntje zag. Verdachte pakte het scherpe voorwerp in zijn rechterhand met de scherpe punt langs zijn pinkzijde/pols en begon opnieuw te vechten met aangever. Zowel verdachte als aangever zwaaiden met hun armen en gaven elkaar klappen. Op een gegeven moment hield verdachte zijn rechterhand anders, waardoor aangever met het scherpe voorwerp geraakt zou kunnen worden in zijn hals en zij. Verdachte rolde samen met aangever de trambaan op, terwijl op dat moment net een tram kwam aanrijden. Verdachte stopte met vechten en zei tegen [getuige 1] en [getuige 2] dat ze moesten gaan. [6]
Ter terechtzitting heeft [getuige 1] verklaard dat hij onder invloed van alcohol en van tien joints hasj was toen hij voornoemde verklaring aflegde. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte een scherp voorwerp in zijn hand had maar dat hij wel zag dat verdachte iets pakte bij zijn riem.
De verklaring van getuige [getuige 3]
(hierna: [getuige 3]) heeft verklaard dat hij trambestuurder is bij de HTM en in die hoedanigheid op 8 maart 2015 in een tram van tramlijn 11 reed in de richting van de Monstersestraat te Den Haag. Hij was de tramhalte aan de Loosduinseweg op ongeveer vijfenzeventig meter genaderd, toen hij twee mensen aan elkaar zag duwen en trekken. Dit waren het latere slachtoffer en de man met de dreads (de rechtbank begrijpt: verdachte). Op een armlengte afstand van verdachte stond nog een andere man, gekleed in een wit trainingspak (de rechtbank begrijpt: [getuige 1]). [getuige 3] was de tramhalte tot ongeveer vijftig meter genaderd, toen aangever en verdachte elkaar rake klappen begonnen te geven. [getuige 1] was niet betrokken bij het vechten, maar deed ook niets om in te grijpen. Wanneer verdachte en aangever zijn kant op kwamen in het gevecht, stapte hij opzij om ruimte te maken. [getuige 3] was de tramhalte genaderd tot ongeveer vier meter, toen hij zag dat verdachte met beide armen ongewone zijwaarts zwaaiende bewegingen maakte richting het hoofd van aangever. Verdachte pakte aangever vervolgens met één hand bij zijn jas, terwijl hij hem met zijn andere hand probeerde te slaan. [getuige 3] drukte op de trambel en de mannen verloren hun balans. Zij vielen op de grond en rolden van het perron de rails op. Hierna stapte verdachte het perron weer op en liep richting [getuige 1]. [getuige 3] zag dat aangever vervolgens met twee handen zijn lichaam aftastte en keek of hij gewond was. Aangever tilde zijn bovenkleding op en [getuige 3] zag dat hij bloed had aan zijn handen en buik. Van een man in de tram die de vechtpartij had gezien hoorde [getuige 3] dat het mes zo in de hand had gezeten, dat het er bij de pinkzijde uitkwam. [7]
De verklaring van getuige [getuige 4]
(hierna: [getuige 4]) heeft verklaard dat zij op 8 maart 2015, omstreeks 23:30 uur, bij de tramhalte aan de Loosduinseweg stond, toen zij na vijf minuten glasgerinkel en geruzie hoorde. Zij hoorde personen schreeuwen over onder meer een pistool en het gooien van een glas. Ook werden er bedreigingen geuit. Hierna gingen de personen met elkaar op de vuist. Toen het gevecht even werd onderbroken liep het latere slachtoffer (de rechtbank begrijpt: aangever) het perron op, terwijl verdachte 2 (de rechtbank begrijpt naar aanleiding van het gegeven signalement: [getuige 1]) verdachte 1 (de rechtbank begrijpt naar aanleiding van het gegeven signalement: verdachte) probeerde te scheiden van aangever. Een minuut later kwamen verdachte en [getuige 1] het perron opgelopen en liep verdachte al schreeuwend richting aangever. Er ontstond opnieuw een gevecht, dat zich verplaatste in de richting van [getuige 4]. Verdachte en aangever stonden op ongeveer twintig centimeter afstand van [getuige 4], toen zij zag dat verdachte in zijn rechterhand een voorwerp met een donkerkleurig, vermoedelijk houten handvat en een zilverkleurig voorwerp bovenop het handvat vasthield. Verdachte maakte met het voorwerp in zijn hand meerdere stekende bewegingen naar de romp en het hoofd van aangever. Verdachte raakte aangever meerdere keren met zijn rechterhand, met daarin het voorwerp, op zijn lichaam. Hierna vluchtte verdachte en [getuige 1] weg in de richting van de Loosduinseweg. Aangever zei dat hij mogelijk was gestoken en reikte naar zijn linkerzij. Hierop is [getuige 4] hem samen met anderen eerste hulp gaan verlenen. [8]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 maart 2015 omstreeks 23:30 uur met [getuige 2] en [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 2] en [getuige 1]) naar een tramhalte liep. Hier liet hij een bierflesje vallen. Drie minuten hierna kwam een Hindoestaanse of Surinaamse man (de rechtbank begrijpt: aangever) aanlopen. Verdachte bukte om zijn veter te strikken, waarop aangever tegen verdachte aanliep. Verdachte pakte aangever bij de schouders beet en zei dat hij moest uitkijken. Hierop gaf aangever verdachte een duw, waardoor verdachte op de tramrails viel en aangever in zijn val meetrok. Verdachte hoorde vervolgens een harde toeter van de tram en vluchtte snel weg. Verdachte heeft verklaard dat alleen
hijruzie heeft gehad met aangever en dat niemand anders dan hijzelf aan aangever heeft gezeten. Hij heeft verklaard dat [getuige 1] aan hem trok om hem weg te houden bij aangever, maar dat hij niet heeft gezien dat [getuige 1] aangever heeft aangeraakt. [9] Verdachte heeft ontkend dat hij een mes of ander scherp voorwerp bij zich had en dat hij aangever heeft gestoken. Ook heeft hij niemand anders aangever zien steken. Ter terechtzitting heeft verdachte tot slot verklaard dat getuige [getuige 4] op ongeveer tien meter afstand van hem en aangever stond en zij loog toen zij verklaarde dat zij op zeer korte afstand van hen stond.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de getuige [getuige 4] het meest concreet is als het gaat om de vraag wie het slachtoffer in zijn zij heeft gestoken: zij verklaart expliciet dat ze zag dat het verdachte was die meermalen met een zilverkleurig voorwerp in zijn rechterhand het lichaam van het slachtoffer raakte en daarna wegliep. [getuige 4] is een onafhankelijke getuige die haar verklaring zeer kort na het incident heeft afgelegd. Bovendien hebben de getuigen Liisa [getuige 6] [10] en Riina [getuige 5] bevestigd dat zij vlakbij de vechtpartij tussen verdachte en aangever stond. Dat maakt dat de rechtbank de verklaring van [getuige 4] als betrouwbaar aanmerkt.
Op de schermafdrukken in het dossier van de camera in de tram is te zien dat [getuige 1] zich op enig moment, nadat verdachte en het slachtoffer van het perron waren gevallen, in hun directe nabijheid bevindt en ook fysiek contact met een van hen lijkt te hebben. Op deze beelden is echter volgens de verbalisant die deze bekeken heeft niet te zien wie wat doet. De rechtbank overweegt dat tegenover deze relatief onduidelijke beelden een heldere verklaring van [getuige 4] staat over wie er heeft gestoken. Voorts verklaren aangever, [getuige 2] [11] en ook verdachte zelf dat verdachte degene was die dronken was, ruzie had met aangever en met hem vocht, en dat [getuige 1] juist probeerde de mannen uit elkaar te halen. [getuige 4] en Aoussar hebben niet verklaard dat [getuige 1] probeerde in te grijpen, maar ook niet dat hij op enig moment mee ging vechten. Gelet hierop ziet de rechtbank in deze beelden geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [getuige 4].
Nu de rechtbank er niet van uitgaat dat [getuige 1] degene is die de steekwond heeft toegebracht, acht zij ook zijn verklaring (bij de politie) bruikbaar voor het bewijs. Deze verklaring ondersteunt de verklaring van [getuige 4], dat verdachte tijdens het gevecht op enig moment een steekwapen in zijn hand had. De rechtbank zal voorbijgaan aan de getuigenverklaring die [getuige 1] ter terechtzitting heeft afgelegd. Zij overweegt hiertoe dat [getuige 1] zijn verklaring bij de politie kort na het incident heeft afgelegd, dat deze gedetailleerd is en past bij de verklaringen van andere getuigen over de toedracht van de ruzie tussen aangever en verdachte. Voorts heeft hij toen in het geheel niet verklaard dat hij (grote hoeveelheden) hasj had gebruikt, maar enkel dat hij aangeschoten was na het nuttigen van drie à vier biertjes. Ook de verbalisanten die hem toen hebben gehoord hebben niet in het proces-verbaal opgenomen dat hij bij hen als zeer afwezig of onder invloed overkwam. Tot slot wordt de verklaring van [getuige 1] over een opvallend detail, de wijze waarop het mes werd vastgehouden, ondersteund door hetgeen trambestuurder [getuige 3] hoorde van een - helaas verder onbekend gebleven - trampassagier. Zijn verklaring wordt bovendien ondersteund door de verklaring van aangever, die aangeeft dat hij door de man waar hij mee vocht (verdachte) is geslagen met een hard voorwerp en door [getuige 1], die aangeeft dat verdachte met het voorwerp in zijn hand doorging met vechten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat meer gewicht moet worden toegekend aan de verklaringen die [getuige 1] en [getuige 4] bij de politie hebben afgelegd, dan aan de ontkennende verklaring van verdachte. Gelet voorts op het ontstane letsel, een steekwond, concludeert de rechtbank dat verdachte aangever met een scherp en puntig voorwerp eenmaal in de zij heeft gestoken.
3.4.2
Hoe dient het handelen van verdachte te worden gekwalificeerd?
Voor bewezenverklaring van de aan verdachte primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet komen vast te staan dat verdachte minstgenomen voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft aangever van dichtbij met een scherp en puntig voorwerp in zijn linkerzij gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een dergelijk voorwerp in de zij kan leiden tot de dood van het slachtoffer, zeker als het met kracht gebeurt. Dat verdachte met de nodige kracht in de zij van aangever heeft gestoken, leidt de rechtbank af uit de medische informatie die over verdachte is opgesteld. Hieruit komt naar voren dat de steekverwonding liep tot in de bursa omentalis [12] en dat aangever een slagaderlijke bloeding heeft opgelopen. Voorts volgt uit het dossier dat aangever de ochtend na het incident een operatie heeft moeten ondergaan om te zien of er schade was aan zijn vitale delen en dat hij vijf dagen in het ziekenhuis en onder meer op de Intensive Care heeft moeten verblijven. [13]
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door aangever op deze wijze in zijn zij te steken de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat deze daardoor zou komen te overlijden. Uit de aard van deze gedraging volgt voorts dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever. Zij zal daarom de onder primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 8 maart 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een scherp en puntig voorwerp één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn,
verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in geval van bewezenverklaring bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, dat hij openstaat voor behandeling bij De Waag, dat hij na detentie aan het werk kan en kan inwonen bij zijn vriendin, dat hij goed meedraait op de afdeling van de penitentiaire afdeling waar hij momenteel verblijft en leergierig is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk gedeelte als stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever met een scherp en puntig voorwerp in de zij te steken. Aangever heeft hierdoor een steekwond opgelopen met een slagaderlijke bloeding in zijn buik als gevolg en vijf dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Bovendien heeft hij een operatie moeten ondergaan omdat door de hoeveelheid bloed in zijn buik anders niet was te zien of zijn mild en nier geraakt waren. Hoewel er geen schade aan zijn vitale delen is vastgesteld, heeft aangever aan deze operatie een (tweede) goed zichtbaar en fors litteken overgehouden. Ook heeft aangever veel pijn en moeite met eten en lopen gehad. Dat verdachte aangever niet alleen lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar ook psychisch leed heeft aangedaan, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die aangever heeft opgesteld. Uit deze verklaring komt naar voren dat aangever na het voorval de beelden van het incident telkens voor zich zag en nachtmerries en angstaanvallen had. Uit de verklaring blijkt voorts dat aangever zich nog altijd niet veilig voelt op straat en wantrouwend is. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat verdachte zelf ruzie heeft gezocht met aangever en vervolgens, schijnbaar zonder enige aanleiding, het slachtoffer heeft gestoken. Dat het slachtoffer niet fataal verwond is geraakt, is niet aan het handelen van verdachte te danken.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. Verdachte heeft door zijn handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de gezondheid van aangever. Bovendien heeft het handelen van verdachte bijgedragen aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel, te meer nu het feit zich heeft afgespeeld op straat en derhalve in de volle openbaarheid en ten overstaan van diverse getuigen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2015, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 21 mei 2015 dat door A. Hardin Jarbandhan, reclasseringswerker van Stichting Reclassering Nederland over verdachte is opgesteld en ondertekend. Door de reclassering is gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een aantal beschermende factoren. Zo woont hij samen met zijn vriendin, heeft hij hanteerbare schulden en wil hij graag een zinvolle dagbesteding in de vorm van een leer-werktraject. Wel lijkt verdachte zijn emoties binnen te houden en in zichzelf gekeerd te zijn. De reclassering spreekt haar zorg uit over een eventuele vlucht richting middelengebruik, als dit niet verandert. Gelet op de ontkenning van verdachte heeft de reclassering geen concrete inschatting kunnen maken van het recidiverisico, het risico op onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade.
De reclassering heeft gerapporteerd dat in geval van bewezenverklaring een gevangenisstraf in de lijn der verwachting lijkt te liggen en dat verdachte baat zou hebben bij behandeling bij De Waag, waar hem handvatten kunnen worden aangereikt voor het leren omgaan met stress. Dit kan in het kader van het Binnen Beginnen-traject tijdens detentie vorm worden gegeven, aldus de reclassering. Ook dient naar het oordeel van de reclassering tijdens een eventuele detentiefasering aandacht te zijn voor een zinvolle dagbesteding voor verdachte in de vorm van een leer-werktraject.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke feiten te plegen. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft daarbij met name in aanmerking genomen welke straffen in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.634,00, bestaande uit € 634,00 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.634,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot in ieder geval een bedrag van € 2515,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de vergoeding van de reparatiekosten van de telefoon van aangever heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de reparatiekosten van de telefoon van aangever heeft de raadsman betoogd dat het causaal verband tussen het ten laste gelegde handelen van verdachte en de schade ontbreekt. Niet is vast te stellen wanneer en waardoor de telefoon kapot is gegaan.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman betoogd dat aansluiting dient te worden gezocht bij door hem overgelegde soortgelijke zaken, waar de bedragen aanzienlijk lager liggen dan door aangever in onderhavig geval is gevorderd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘reparatiekosten telefoon’, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Voor zover de vordering tot materiële schadevergoeding betrekking heeft op de posten ‘eigen risico zorgverzekering’ en ‘daggeldvergoeding ziekenhuisopname’ is de vordering namens verdachte niet betwist en voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de hoogte van de vordering tot immateriële schadevergoeding, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd redelijk en billijk, en zal deze vordering daarom in het geheel toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.515,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 maart 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.515,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 2.515,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.515,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. S.L.M. Staals, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015073749, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 144).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, p. 76-77; verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2015.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, p. 77; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 9 maart 2015, p. 111; een geschrift, te weten medische informatie over [slachtoffer], verstrekt door het Medisch Centrum Haaglanden d.d. 18 maart 2015, als bijlage gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, p. 76-77.
5.Een geschrift, te weten ID-staat [getuige 1] d.d. 9 maart 2015, p. 55; een geschrift te weten ID-staat [getuige 2] d.d. 10 maart 2015, p. 67; een geschrift te weten ID-staat verdachte d.d. 16 maart 2015 p. 18.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 9 maart 2015, p. 60-62.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 9 maart 2015, p. 96-99.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 9 maart 2015, p. 105-106.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 16 maart 2015, p. 36.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] d.d. 9 maart 2015, p. 108.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 2], d.d. 10 maart 2015, p. 71.
12.Bursa omentalis is een ruimte achter de maag: https://www.gezondvgz.nl/%7B1EA773B1-0012-48DC-B09B-7DB8F628DB5D%7D.
13.een geschrift, te weten medische informatie over [slachtoffer], verstrekt door het Medisch Centrum Haaglanden d.d. 18 maart 2015, als bijlage gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].