6.3Ten slotte heeft verweerders gemachtigde nog betoogd dat er geen sprake is geweest van uitbesteding van kerntaken aan "derden", omdat verweerder de medewerkers van [BV] heeft aangesteld als toezichthouders. De rechtbank onderschrijft ook dit standpunt niet. Verweerder heeft de bewuste medewerkers weliswaar bij besluit van 25 februari 2014 – voordat het onderzoek heeft plaatsgevonden – als toezichthouder aangesteld, maar ingevolge artikel 53 van de Ioaw is een dergelijke aanstelling alleen mogelijk ten aanzien van ambtenaren. De medewerkers van [BV] waren ten tijde van belang echter nog geen ambtenaar. Verweerder heeft hen pas bij besluit van 18 november 2014 met terugwerkende kracht als onbezoldigd ambtenaar ex artikel 1:2, eerste lid, onder f, van het CAR/UWO aangesteld. Die aanstelling met terugwerkende kracht gaat echter niet zover dat gezegd kan worden dat de bewuste medewerkers ten tijde van het onderzoek met terugwerkende kracht al onderzoeksbevoegdheden op basis van het toezichthouderschap hebben verkregen.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bijzonder onderzoek niet heeft mogen uitbesteden aan [BV]. De onderzoeksbevindingen zijn dus verkregen in strijd met artikel 34, tweede lid, van de Ioaw. Dit betekent dat het bewijs onrechtmatig is verkregen en dat verweerder hiervan geen gebruik had mogen maken, omdat het zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is. Op zichzelf blijft verweerder wel bevoegd om het bestreden besluit te nemen, maar het bewijsmateriaal dat is verkregen door de uitbesteding moet verweerder daarbij buiten beschouwing laten.
8. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat, wanneer die onderzoeksresultaten niet mogen worden gebruikt, er op dit moment te weinig overblijft om aannemelijk te achten dat eiser ten tijde van belang een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [naam 3] op het adres Holierhoek 52 te Schipluiden. Daarmee is evenmin aannemelijk dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor te veel Ioaw uitkering zou zijn betaald. Verweerder was daarom niet bevoegd om eisers recht op Ioaw in te trekken en de uitkering van hem terug te vorderen. Daaruit volgt voorts dat verweerder evenmin gehouden was eiser een boete op te leggen.
9. Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke grondslag. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven mogelijk aanvullend onderzoek te gaan doen en de resultaten daarvan eventueel aan de nieuw te nemen beslissing op bezwaar ten grondslag te leggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
10. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,-, te weten € 490,- voor het indienen van het beroepschrift en € 490,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 12 september 2014 gegrond;
- vernietigt dit besluit en bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, voorzitter, en mr. drs. H.M. Braam en mr. drs. J. Smeets, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.