3.4De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de tekst van dit onderdeel van het beleid noch uit de strekking daarvan, volgt dat het ‘overnemen’ van een onderneming ook inhoudt het ‘voortzetten’ door één van de medevennoten van een v.o.f., van die v.o.f. als eenmanszaak, zoals in casu het geval is. Daarbij is ook van belang dat referent al sinds de oprichting van v.o.f. Café-Restaurant [naam 4], medevennoot was van die onderneming tezamen met een andere medevennoot. Anders dan is gesteld door verweerder, beoogt het voornoemde beleid klaarblijkelijk te bewerkstelligen dat ingeval een persoon die op enig moment een lopend bedrijf overneemt waarin hij zelf vóór de overname daarvan geen aandeel heeft gehad, eerst na anderhalf jaar kan aantonen dat de inkomsten die hij heeft gegenereerd uit dat bedrijf ook voor de toekomst als voldoende gewaarborgd en dus als duurzaam worden aangemerkt. Daarvan is echter, zoals hiervoor reeds is overwogen, in casu geen sprake nu referent reeds een aandeel had in de v.o.f. welke hij heeft voortgezet als eenmanszaak. Dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van een nieuwe inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel, maakt het voorgaande niet anders, omdat daaruit niet volgt dat sprake is geweest van een ‘overname’ van een bestaande onderneming waarin referent vóór de overname geen aandeel had. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser aangemerkt wordt als startende ondernemer voor wat betreft de eenmanszaak Café-Restaurant [naam 4] en is in het verlengde daarvan bij de beoordeling van de vraag of referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige, ten onrechte buiten beschouwing gelaten de inkomsten die hij heeft gegenereerd uit de onderneming v.o.f. Café-Restaurant [naam 4] tot 1 december 2013. Reeds hierom slaagt het beroep. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
5. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
6. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat verweerder, indien de aanvraag van eiseres in het nieuw te nemen besluit wordt afgewezen, verweerder vervolgens bij aparte besluiten dient te beoordelen of de aanvragen van de minderjarige kinderen voor toewijzing vatbaar zijn. Daartoe is redengevend dat er drie aparte aanvragen zijn ingediend en niet is gesteld dat de minderjarige kinderen alleen in Nederland bij hun vader, zijnde referent, zullen verblijven indien hun moeder ook hier verblijft.
7. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 940,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Beroep niet tijdig ten aanzien van het restitutieverzoek
9. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
10. Gelet op het feit dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat naar verwachting binnen twee weken een nieuw besluit zal worden genomen op het verzoek om restitutie van de betaalde leges voor de aanvraag van eiseres en zich daarmee niet heeft verzet tegen toewijzing van het beroep, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 245,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 0,25).