ECLI:NL:RBDHA:2015:7825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
09-819689-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met TBS en gevangenisstraf

Op 6 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2014 in 's-Gravenhage een poging tot doodslag heeft gepleegd op zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], en haar vader, [slachtoffer 2], heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1992, was op het moment van de feiten gedetineerd in een penitentiaire inrichting. Tijdens de zittingen op 9 februari, 29 april en 22 juni 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging om [slachtoffer 1] met een mes van het leven te beroven en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door haar meermalen met een mes te steken, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag met voorbedachte rade. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege een autisme spectrum stoornis en legde een gevangenisstraf van 32 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstig delict had gepleegd, wat een grote impact had op de slachtoffers, en dat de veiligheid van anderen in het geding was. De vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819689-14
Datum uitspraak: 6 juli 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats],
[adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Rijnmond – HvB De IJssel”, te Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 februari 2015, 29 april 2015 en 22 juni 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte
mr. S.N.W. van Dam-Ouwens, advocaat te Haarlem, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, voornoemde (zich in zijn, verdachtes, macht en/of nabijheid bevindende) [slachtoffer 1] één en/of meermalen met een mes in het gelaat naast het rechteroog en/of op de rechterwang en/of bij de rechterwenkbrauw en/of op het hoofd en/of in de buik en/of in de flank links van het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijletsel in het gelaat naast het rechteroog en/of aan de rechterwang en/of snijletsel bij de rechterwenkbrauw en/of snijletsel(s) op het hoofd, heeft toegebracht, door genoemde [slachtoffer 1] met een mes één en/of meermalen in het gelaat naast het rechteroog en/of op de rechterwang en/of bij de rechterwenkbrauw en/of op het hoofd te steken en/of te snijden;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, genoemde [slachtoffer 1] met een mes één en/of meermalen in het gelaat naast het rechteroog en/of op de rechterwang en/of bij de rechterwenkbrauw en/of op het hoofd en/of in de buik en/of in de flank links van het lichaam heeft gestoken en/of gesneden;
en/of
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te ’s-Gravenhage (met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 1] met een mes één en/of meermalen in het gelaat naast het rechteroog en/of op de rechterwang en/of bij de rechterwenkbrauw en/of op het hoofd en/of in de buik en/of in de flank links van het lichaam te steken en/of te snijden.
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (terwijl genoemde [slachtoffer 2] hem, verdachte, had vastgepakt) opzettelijk met een mes meermalen, althans één maal (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam en/of het gezicht van genoemde [slachtoffer 2] heeft gemaakt en/of (terwijl hij, verdachte, een mes in de hand had) meermalen, althans één maal (met die hand) in het gezicht van genoemde [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer 2] (terwijl hij, verdachte, een mes in de hand had) één en/of meermalen (met die hand) in het gezicht van genoemde [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 31 oktober 2014 is verdachte, terwijl hij een mes bij zich had, naar de woning van
[slachtoffer 1] in Den Haag gegaan. Toen het slachtoffer de voordeur open deed, is verdachte haar woning binnen gegaan. Nadat het slachtoffer had aangegeven dat zij niet met verdachte – haar toenmalige (ex-)vriend – verder wilde is een schermutseling ontstaan, waarbij verdachte het slachtoffer meermalen met het mes heeft geraakt. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. [2]
[slachtoffer 2], de vader van [slachtoffer 1], was op dat moment ook in de woning aanwezig en heeft verdachte overmeesterd. Verdachte heeft [slachtoffer 2] hierbij geslagen. [3]
Het NFI heeft het volgende vastgesteld met betrekking tot het letsel van [slachtoffer 1]. Het letsel in het gelaat rechts naast het oog en aan de wang, door de behandelend arts beschreven als 15 cm lang, wijkend en niet dieper reikend dan de huid, betreft een scherprandige huidklieving (snijletsel). Het letsel bij de rechterwenkbrauw met doorloop tot in het bovenste ooglid rechts betreft waarschijnlijk ook een scherprandige huidklieving. Volgens vermelding in het medisch dossier waren er op 31 oktober 2014 aan het achterhoofd twee snijwonden, waarvan één circa 3-4 cm lang (behandeld met drie hechtingen) en één klein (behandeld met één hechting). Aan de buik en flank links was sprake van oppervlakkig kras- of snijletsel. [4]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
Ten aanzien van feit 1 dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord dan wel doodslag op
[slachtoffer 1] (primair), dan wel aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel al dan niet met voorbedachten rade (subsidiair) dan wel aan een poging daartoe en/of aan een eenvoudige mishandeling (meer subsidiair).
Ten aanzien van feit 2 ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] (primair) dan wel aan eenvoudige mishandeling van [slachtoffer 2] (subsidiair).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het hem onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat hij van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het hem onder 2 primair ten laste gelegde en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het hem onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de verdediging verzocht om verdachte vrij te spreken. Verdachte had ten eerste geen voorbedachte raad en ten tweede geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Bovendien was er geen sprake van een poging tot moord dan wel doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft
gestoken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voorbedachte raad, het ontbreken van opzet en omdat verdachte niet heeft gestoken. Tevens is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens bepleit dat geen sprake is van voorbedachte raad noch van steken met een mes. Voor zover het steken met een mes wordt bewezen refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van het bewijs met betrekking tot de verdenking van eenvoudige mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsvrouw bepleit dat geen sprake was van een poging om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bovendien had verdachte hierop geen (voorwaardelijk) opzet.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. De raadsvrouw heeft echter bepleit dat sprake was van noodweer.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 primair (Poging doodslag / moord)
De rechtbank zal ten eerste de vraag beantwoorden of verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer en vervolgens of verdachte het feit heeft gepleegd met voorbedachte raad.
Opzet
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank dient dan ook vast te stellen of verdachte voorwaardelijk opzet op haar dood heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het NFI heeft vastgesteld dat alle feitelijk geconstateerde letsels niet potentieel fataal waren. Daar staat echter tegenover dat sprake was van een dynamische schermutseling waarbij een mes betrokken was. Het is een feit van algemene bekendheid dat een belager door het verweer van het slachtoffer de controle over insteeklocaties en perforatiediepte kan verliezen. Hierbij is het mogelijk dat ook andere lichaamsdelen geraakt worden dan mogelijk de bedoeling is geweest en dat deze dieper worden geraakt. Het NFI concludeert bovendien dat perforatie aan het behaarde hoofd die dieper is dan in casu het geval is, kan leiden tot al dan niet potentieel fataal hersenletsel. Ditzelfde geldt voor perforatie in de buik en de flank links. [5]
Gelet op deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans aanwezig was dat aangeefster, als de messteken en het snijden met het mes in de schermutseling net anders waren uitgepakt, hierdoor zou zijn komen te overlijden. Daar komt nog bij dat verdachte niet uit zichzelf is gestopt met zijn aanval, maar dat hij enkel is gestopt doordat de vader van het slachtoffer hem heeft tegengehouden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is echter niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij slachtoffer om het leven wilde brengen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door haar met het mes te steken en/of te snijden.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat verdachte met een mes naar het huis van slachtoffer is gegaan en dat hij daar vervolgens ook enige tijd heeft staan wachten, vormt een belangrijke aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. De rechtbank neemt echter als contra-indicaties in aanmerking dat verdachte eerder aan [slachtoffer 1] een foto van het mes heeft gestuurd met als doel zichzelf wat aan te doen (althans daarmee te dreigen). Ook de omstandigheid dat het geweld pas plaatsvindt nadat slachtoffer aan verdachte te kennen heeft gegeven dat zij niet met hem verder wil, vormt een contra-indicatie.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus stelt de rechtbank vast dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij van dit bestanddeel dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft getracht [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar meermalen in haar gezicht, op haar hoofd, in haar buik en in haar flank te steken dan wel te snijden. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1], inhoudende dat verdachte haar in haar zij begon te steken [6] en foto’s van de perforaties in de jas die [slachtoffer 1] droeg ten tijde van het tenlastegelegde [7] , acht de rechtbank naast het snijden ook het steken wettig en overtuigend bewezen. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, behoeven de (meer) subsidiair tenlastegelegde feiten geen bespreking en beoordeling meer.
Feit 2 primair (vrijspraak)
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde, aangezien zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden om bewezen te achten dat verdachte heeft gepoogd om het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2 subsidiair
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem op 31 oktober 2014, toen verdachte in zijn woning in Den Haag was, meerdere malen opzettelijk en met kracht in zijn gezicht heeft geslagen en dat hij pijn in zijn gezicht voelde. [8]
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij aangever een of tweemaal heeft geslagen. [9]
Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 oktober 2014 te Den Haag [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen in het gezicht te slaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 31 oktober 2014 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, voornoemde (zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende) [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het gelaat naast het rechteroog en op de rechterwang en bij de rechterwenkbrauw en op het hoofd en in de buik en in de flank links van het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 oktober 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het door de raadsvrouw als rechtvaardigingsgrond gevoerde verweer dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer bij de mishandeling van [slachtoffer 2] is zonder enige grondslag. Aangezien de dochter van [slachtoffer 2] werd aangevallen, mocht [slachtoffer 2] haar en zichzelf tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door verdachte van zijn dochter verdedigen. Van een wederrechtelijke aanranding van verdachte door A. Garieb was dan ook geen sprake.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en voorts dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Subsidiair heeft zij verzocht om af te zien van het opleggen van TBS met voorwaarden. Verdachte heeft hulp nodig, maar dit kan op een andere manier dan door een TBS met voorwaarden. Zij heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen van tien maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met daaraan gekoppeld de voorwaarden verdachte te plaatsen in een FPA voor de periode van maximaal één jaar ten behoeve van een klinische behandeling en dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering (meldplicht).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] door haar met een mes in haar zij en in haar gezicht en hoofd te steken. Het slachtoffer heeft hierbij ernstig letsel opgelopen, waaronder een blijvend en ontsierend litteken in haar gezicht. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Verdachte is pas gestopt met zijn aanval, nadat hij door de vader van het slachtoffer in bedwang werd gehouden. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat het slachtoffer nog dagelijks last heeft van hetgeen is voorgevallen. Ook zal zij door het litteken voor de rest van haar leven aan het voorval worden herinnerd. Ook voor [slachtoffer 2], de vader van het slachtoffer die verdachte en slachtoffer uit elkaar heeft gehaald moet het voorval een grote impact hebben gehad, terwijl hij daarbij voorts door verdachte is mishandeld. Daarbij is zijn lichamelijke integriteit aangetast. Verdachte heeft hierbij geen oog gehad voor de eventuele psychische en lichamelijke schade die hij met zijn handelen bij [slachtoffer 2] kon veroorzaken Daar komt bij dat een en ander zich in het huis van de slachtoffers heeft afgespeeld, een plek waar personen zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich daarvan kennelijk niets heeft aangetrokken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 2 november 2014 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor mishandeling. Verdachte liep ten tijde van de gepleegde feiten nog in deze proeftijd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een verdachte betreffende Pro Justitia rapportage van 13 mei 2015, opgesteld door L. Schalk, arts assistent psychiatrie, onder supervisie van B. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een autisme spectrum stoornis, te weten een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven. Dit betreft een ontwikkelingsstoornis die structureel van aard is en derhalve ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde . Deze stoornis heeft verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Voorts is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en afhankelijke trekken. Er is sprake van een gebrek aan wederkerigheid in de communicatie, waarbij verdachte de ander niet goed aanvoelt. Voorts worden emoties niet tijdig door hemzelf erkend. Ten aanzien van de poging tot moord/doodslag wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Ten aanzien van de mishandeling wordt geen uitspraak gedaan over de toerekeningsvatbaarheid. Het recidiverisico met ernstig letsel wordt hoog ingeschat. Gebleken is dat een voorwaardelijke veroordeling met behandeling bij De Waag recidive niet heeft kunnen voorkomen. Geadviseerd wordt dat verdachte een behandeling binnen het gedwongen kader van een ter beschikking stelling met voorwaarden ontvangt. De psychiater acht, aan de hand van de uitkomsten van de ASR wegingslijst, het volwassen strafrecht het meest aangewezen strafrechtelijk kader. Daarbij is acht geslagen op ernst van de feiten, het recidiverende karakter, het onvoldoende slagen van de behandeling bij De Waag en de huidige leeftijd van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een verdachte betreffende Pro Justitia rapportage van 14 mei 2015, opgesteld door A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog. Hieruit komt eveneens naar voren dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het autisme spectrum, in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PPD-NOS) alsmede van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische kenmerken. Deze problematiek was bij het tenlastegelegde aanwezig en is van invloed geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De psycholoog concludeert dat verdachte – gezien het duidelijk aanwezige verband tussen diagnose en delict – als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden. Een intensieve vorm van behandeling en toezicht is geïndiceerd om de kans op recidive te verkleinen. Geadviseerd wordt om de start van de behandeling klinisch plaats te laten vinden. Behandeling in een ambulant kader vanuit de thuissituatie wordt als te beperkend gezien. Gedacht wordt aan een ter beschikking stelling met voorwaarden. Als voorwaarde wordt gedacht aan opname in een forensische psychiatrische kliniek. Het volwassenstrafrecht wordt als meer passend gezien dan het jeugdstrafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van
3 juni 2015, opgesteld door W. Kuipers, reclasseringswerker. De reclassering refereert zich aan het advies en oordeel van het NIFP en adviseert derhalve om een maatregelrapportage door de reclassering uit te laten brengen.
De reclassering heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zij heeft daarover in haar rapport van 16 juni 2014 (lees: 2015), opgesteld door E. Blokland, reclasseringswerker, gerapporteerd. In dit rapport wordt geadviseerd een TBS met voorwaarden op te leggen, hetgeen wordt ingegeven door het feit dat er een aanzienlijk recidiverisico aanwezig is op onvoorspelbaar gewelddadig gedrag. Eerdere behandeling door een forensisch psychiatrische polikliniek in een ambulant kader met een regulier toezicht door de reclassering heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte gerecidiveerd is in een ernstig delict. Vanuit veiligheidsoogpunt vraagt dit in eerste instantie om een beveiligde klinische setting. De reclassering heeft geadviseerd tot het opleggen van twaalf voorwaarden. Geadviseerd wordt voorts om de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Ter terechtzitting is E. Blokland, reclasseringswerker bij GGZ Palier Den Haag, als deskundige gehoord. Hij heeft aangegeven dat hij thans nog immer achter zijn rapport staat. Het advies is om verdachte in eerste instantie op te nemen bij een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA).
De op te leggen straf en maatregel
Gelet op de hiervoor vermelde rapportages ziet de rechtbank – anders dan de raadsvrouw – geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank kan zich verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achten voor beide feiten gezien de verwevenheid daarvan. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd is, met name gelet op het feit dat eerder opgelegde bijzondere voorwaarden recidive niet hebben kunnen voorkomen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 22 juni 2015 bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten, nu het onder 1 primair bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel eist.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte, welke grotendeels overeenkomen met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, en zal bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het strafblad van verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en hetgeen in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.677,53.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 910,08.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren respectievelijk af te wijzen en om de vordering met betrekking tot de immateriële schade te matigen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd ten aanzien van de post “reiskosten” en heeft zij bepleit om de vergoeding van immateriële schade te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 427,53 als vergoeding ter zake van materiële schade is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 3.250,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade is tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.677,53.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 oktober 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.677,53, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1].
De vordering van [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “reiskosten” ten bedrage van
€ 10,08, is door verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve toewijsbaar.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 500,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 510,08.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 oktober 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 510,08, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
32 (TWEEËNDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden:
1. Verdachte onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten.
2. Verdachte stelt zich onder toezicht van Reclassering Nederland en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. Verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders.
3. Verdachte verblijft op een nader te indiceren forensische klinische instelling (zulks ter beoordeling van het NIFP/IFZ), en houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s) en aan de daar geldende huis- en leefregels.
4. Verdachte werkt mee aan een ambulante vervolgbehandeling en aan ambulant forensisch psychiatrisch toezicht (FPT) bij een nader te bepalen instelling die deskundig is in het begeleiden van patiënten met een stoornis in het autistisch spectrum, en houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s), voor zolang zijn behandelaar(s) dat nodig acht(en). Tevens werkt verdachte mee aan (ambulant) forensisch psychiatrisch toezicht, ook indien dit betekent een time-out opname in een nader te bepalen forensische kliniek van maximaal twee keer een periode van zeven weken.
5. Verdachte heeft op geen enkele wijze contact met de slachtoffers
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]zonder toestemming van de reclassering en zal zich niet begeven in de directe omgeving van de woning en school van zijn slachtoffers.
6. Verdachte geeft openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Hij verleent toestemming tot contactopname met een nieuwe relatie. Tevens verleent verdachte, indien de reclassering dat nodig acht, inzicht in zijn telefoon, e-mail, sms en internetactiviteiten hieromtrent.
7. Verdachte zet zich in voor een adequate dagbesteding voor meerdere dagen per week.
8. Verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
9. Verdachte zal de reclassering daaraan voorafgaand op de hoogte brengen van een adreswijziging dan wel verhuizing.
10. Verdachte zal zich niet buiten (de Europese landsgrenzen van) Nederland begeven, tenzij en voor zover hem dit in overleg met het Openbaar Ministerie en de reclassering wordt toegestaan.
11. Verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbieden.
12. Verdachte zal medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie, zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van TBS-gestelden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], een bedrag van € 3.677,53, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
31 oktober 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.677,53 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 46 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 510,08, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 510,08 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mr. G.P Verbeek, rechter,
mr. D.E. Alink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014274139, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag/centrum, bureau De Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 293).
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2015; proces-verbaal van verhoor aangever, p. 26-27.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2015; proces-verbaal verhoor getuige, p. 38-40
4.Medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van een steekincident op 31 oktober 2014 te Den Haag, p. 9-11.
5.Medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van een steekincident op 31 oktober 2014 te Den Haag, p. 13
6.Proces-verbaal verhoor aangeefster, p. 27.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 232 en de foto’s op p. 245-250.
8.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 40.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juni 2015.