ECLI:NL:RBDHA:2015:781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
C-09-478395 - KG ZA 14-1447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervreemding van een in een strafzaak in conservatoir beslag genomen boot

In deze zaak, die op 27 januari 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eisers, [A] en de besloten vennootschap DMDS TRADING GULF FZ LLC, de Staat der Nederlanden verzoeken om de verkoop van een in beslag genomen boot te staken. De boot, een 'Jeanneau Prestige 50' met de naam 'Aqua Force', is in 2012 in conservatoir beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [A] wegens witwassen. De eisers stellen dat de boot eigendom is van DMDS en dat er geen strafrechtelijke vervolging tegen hen loopt. Ze voeren aan dat de verkoop van de boot hen emotionele en financiële schade zal toebrengen en dat de verkoopprijs niet in verhouding staat tot de waarde van de boot.

De Staat, vertegenwoordigd door de officier van justitie, heeft de vorderingen van eisers bestreden en aangevoerd dat de machtiging tot vervreemding van de boot rechtmatig is verleend. De voorzieningenrechter oordeelt dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vervreemding van de boot, gezien de lange periode van inbeslagneming, de oplopende kosten en de afname van de waarde van de boot. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van eisers moet worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat DMDS de eigenaar van de boot is en omdat de emotionele schade die [A] stelt te lijden niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank veroordeelt eisers in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/478395 / KG ZA 14-1447
Vonnis in kort geding van 27 januari 2015
in de zaak van

1.[A],

wonende c.q. verblijvende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DMDS TRADING GULF FZ-
LLC,
gevestigd te Al Jazeera Al Hamra, Verenigde Arabische Emiraten,
eisers,
advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds '[A]' en 'DMDS' (gezamenlijk ook wel als '[A] cs') en anderzijds 'de Staat'.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 20 januari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Eind 2008 is tegen [A] een strafrechtelijk onderzoek gestart - kort gezegd -in verband met een tegen hem gerezen verdenking van witwassen.
1.2.
Op last van de officier van justitie is [A] op 23 mei 2012 buiten heterdaad aangehouden en in verzekering gesteld.
1.3.
Met het oog op de veiligstelling van het recht van verhaal van een aan [A] op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel, is - op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering ('Sv') - op 23 mei 2012 onder [A] in conservatoir beslag genomen een boot, te weten een "Jeanneau Prestige 50" met de naam "Aqua Force" (hierna 'de boot'). Daartoe heeft de rechter-commissaris in strafzaken - op de voet van artikel 103 Sv - een machtiging afgegeven tot een maximumbedrag van € 355.014,98. De Domeinen Roerende Zaken (hierna 'de Domeinen') is aangewezen als bewaarder van de boot.
1.4.
Op 25 mei 2012 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de bewaring van [A] bevolen. Kort voor de behandeling van de vordering gevangenhouding is [A] in vrijheid gesteld.
1.5.
De executiewaarde van de boot is op 20 juni 2012 getaxeerd op een bedrag van
€ 250.000,--.
1.6.
Op 21 november 2012 heeft DMDS een klaagschrift in de zin van artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, waarin zij verzoekt om teruggave van de boot aan haar. De rechtbank heeft het klaagschrift op 8 juli 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen of de boot in eigendom toebehoort aan DMDS. Tegen deze beslissing is geen rechtsmiddel aangewend.
1.7.
Op 18 maart 2014 heeft [A] een klaagschrift in de zin van artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, waarin hij verzoekt om teruggave van de boot aan hem. Bij beschikking van 10 september 2014 heeft de rechtbank dat klaagschrift ongegrond verklaard, omdat het beslag rechtmatig is gelegd en zich niet de situatie voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete dan wel een ontnemingsmaatregel aan [A] zal opleggen. Tegen deze beslissing is geen rechtsmiddel aangewend.
1.8.
Op 10 november 2014 heeft de officier van justitie - ex artikel 118a Sv - [A] de mogelijkheid geboden zekerheid te stellen voor de boot tot een bedrag van
€ 200.000,--. Daarbij heeft de officier van justitie tevens aangekondigd dat - voor zover de verlangde zekerheid niet wordt gesteld - tot vervreemding van de boot zal worden overgegaan, wegens dreigende waardedaling en/of oplopende bewaarkosten. [A] heeft vervolgens aangegeven van de geboden gelegenheid om zekerheid te stellen geen gebruik te maken.
1.9.
Op 19 november 2014 heeft de officier van justitie een machtiging tot vervreemding van de boot, in de zin van artikel 117 lid 2 Sv, verleend aan de Domeinen.
1.10.
In de strafzaak tegen [A] vindt op 28 januari 2015 een zogenoemde 'regiezitting' plaats. In het strafrechtelijk onderzoek luidt de verdenking tegen [A] thans dat hij een bedrag van € 118.613,97 heeft witgewassen.

2.Het geschil

2.1.
[A] cs vorderen de Staat - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden de verkoop van de boot te staken, dan wel (voorlopig) op te schorten, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Samengevat voeren zij daartoe het volgende aan.
De boot is eigendom van DMDS, jegens wie geen strafrechtelijke vervolging loopt. Daarnaast heeft [A] inmiddels aangetoond dat hij niet schuldig is aan de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht. Zowel DMDS als Mathijssen hebben er belang bij dat de boot, waarover zij al bijna drie jaar niet kunnen beschikken, niet zal worden vervreemd. Verkoop van de boot zal veel minder opleveren dan de economische waarde ervan. Voorts heeft de boot emotionele waarde voor [A] cs. Bovendien staat de waarde van de boot niet in verhouding tot het bedrag dat [A] volgens de officier van justitie heeft witgewassen.
2.3.
De Staat heeft de vorderingen van [A] cs gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[A] cs leggen aan hun vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt jegens hen. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Voorts staat vast dat voor [A] cs geen andere mogelijkheid bestaat om het door hen beoogde doel te bewerkstelligen dan het aanhangig maken van dit kort geding. Zij zijn dus ook ontvankelijk in hun vordering.
3.2.
Kern van de onderhavige procedure betreft de vraag of de Staat (lees: de officier van justitie) de machtiging tot vervreemding van de boot heeft mogen verlenen.
3.3.
In het kader van de onderhavige procedure moet ervan worden uitgegaan dat de boot niet in eigendom toebehoort aan DMDS, maar aan [A]. Daarvoor is het volgende van belang.
Het onder 1.6 vermelde klaagschrift is ongegrond verklaard, omdat niet - in voldoende mate - is komen vast te staan dat DMDS als eigenaar van de boot moet worden aangemerkt. De rechtbank komt tot die beslissing aangezien uit het strafdossier naar voren komt dat [A] eigenaar is van de boot, nu hij zich als zodanig gedraagt, als enige met de boot vaart en daarnaar handelt, terwijl de vaststellingsovereenkomst waarin is vastgelegd dat de boot eigendom is van DMDS
opmerkelijkmoet worden genoemd. Tegens die beslissing is geen rechtsmiddel aangewend. Relevante - en voor juist te houden - feiten en/of omstandigheden op grond waarvan thans zou moeten worden aangenomen dat DMDS toch eigenaar is van de boot, zijn gesteld noch gebleken. Voor zover de vordering is ingesteld door DMDS strandt deze derhalve reeds op het voorgaande.
3.4.
Voor zover [A] aan de vordering mede ten grondslag heeft willen leggen dat hij ten onrechte strafrechtelijk wordt vervolgd, moet daaraan worden voorbijgegaan. Mede gelet op de inmiddels in de strafzaak genomen rechterlijke beslissingen jegens [A], staat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen er aan in de weg dat de civiele rechter zich (ook nog eens) uitspreekt over de tegen hem gerezen verdenking.
3.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 117 lid 2 onder c Sv kan de officier van justitie een machtiging tot vervreemding van een inbeslaggenomen voorwerp verlenen ten aanzien van zaken die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald. Voor wat betreft de boot moet ervan worden uitgegaan dat aan die voorwaarde is voldaan. [A] heeft de stellingen van de Staat dienaangaande ook niet (voldoende gemotiveerd) weersproken.
3.6.
Uit de wetsgeschiedenis betreffende voormeld artikel volgt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de vervreemding van een inbeslaggenomen voorwerp niet vooraf te laten toetsen door een rechter. Dit brengt mee dat de officier van justitie dienaangaande een ruime beleidsvrijheid toekomt en dat slechts in exceptionele gevallen ruimte bestaat voor een voorafgaande rechterlijke toetsing in kort geding (zie ook: voorzieningenrechter rechtbank Groningen 14 december 2000, KG 2001, 19). Bij het al dan niet verlenen van een machtiging tot vervreemding komt de officier van justitie derhalve een ruime beleidsvrijheid toe. Dat betekent dat slechts sprake kan zijn van onrechtmatig handelen indien moet worden geoordeeld dat de officier van justitie, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het verlenen van de machtiging heeft kunnen komen.
3.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de officier van justitie in redelijkheid kunnen beslissen om de hier in geschil zijnde machtiging te verlenen. Daarvoor is van belang dat de inbeslagneming van boot al ruim tweeëneenhalf jaar geleden plaatsvond, de stallingskosten van de boot € 3.063,-- per jaar bedragen en aangenomen moet worden dat de waarde van de boot gedurende de inbeslagneming (substantieel) is verminderd en bij voortduring van het beslag nog verder zal afnemen. Voorts heeft de officier van justitie [A] - ter voorkoming van de vervreemding - de mogelijkheid geboden zekerheid te stellen, waarvan [A] geen gebruik heeft gemaakt. Daartegenover heeft [A] in feite enkel aangevoerd dat de vervreemding van de boot hem emotionele en financiële schade zal toebrengen. Zonder nadere onderbouwing, die niet wordt gegeven, valt niet in te zien dat [A] emotionele schade zal lijden als gevolg van de verkoop van de boot, nog daargelaten dat hij stelt daarvan geen eigenaar te zijn. Dat sprake zal zijn van financiële schade kan evenmin worden aangenomen. De Staat heeft gemotiveerd gesteld dat de Domeinen er (altijd) naar streeft om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren, mede waar dat in het belang is van beide partijen. Daar komt bij dat, na vervreemding van de boot, het conservatoire beslag komt te rusten op de vervreemdingsopbrengst en deze, met de daarover gegenereerde rente, moet worden uitgekeerd aan [A] indien de strafrechter de teruggave van de boot gelast. De omstandigheid dat de waarde van de boot hoger is dan het bedrag dat [A] volgens de officier van justitie zou hebben witgewassen, leidt niet tot een ander oordeel (zie: Hoge Raad 31 januari 2006, NJ 2006, 589). Hetzelfde geldt voor het - volgens [A] - te lange wachten met het aanbrengen van de strafzaak. De eventuele consequenties daarvan zijn voorbehouden aan de strafrechter.
3.8.
De slotsom is dat de vordering van [A] cs zal worden afgewezen.
3.9.
[A] cs zullen - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering van [A] cs af;
- veroordeelt [A] cs in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.
jvl