Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 maart 2014;
- de akte van ATG van 16 mei 2014, met producties 15 tot en met 17;
- de antwoordakte van Majestic van 11 juni 2014, met producties 40 tot en met 42;
- de akte van ATG van 13 augustus 2014.
2.De verdere beoordeling
Indien de reconventionele vordering wordt ingesteld in een procedure waarin de merkhouder nog geen partij is, wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij zich in het geding voegen overeenkomstig het nationale recht.”
wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij zich in het geding voegen overeenkomstig het nationale recht”)erop wijst dat het in kennis stellen (evenals het voegen) overeenkomstig het nationale recht moet plaatsvinden. Het Nederlandse procesrecht (Rv) voorziet, in geval van procedures waarin rechten van personen kunnen worden aangetast (door bijvoorbeeld nietigverklaring, vernietiging of vervallenverklaring), zoals in het onderhavige geval, steeds in oproeping bij deurwaardersexploot. Kennisgeving bij exploot biedt de waarborg dat de informatie die in het exploot is vervat vaststaat en dat zij op een bepaald moment is verstrekt, alsmede de (fictieve) waarborg dat deze informatie de gerekwireerde heeft bereikt. Deze waarborgen bieden rechtszekerheid. Gezien het belang dat voor de merkhouder op het spel staat, te weten het behoud of verlies van een exclusief/absoluut recht voor de gehele Unie, is naar het oordeel van de rechtbank een oproeping per exploot ex artikel 118 Rv in dit kader de aangewezen route. Dat reeds sprake zou zijn van ‘in kennis stelling’ in de zin van artikel 100 lid 3 GMVo als de informatie over de vordering tot nietigverklaring op welke wijze dan ook feitelijk de merkhouder heeft bereikt, zoals Majestic betoogt, wordt verworpen. Een dergelijke maatstaf zou leiden tot onzekerheid over de feitelijke wetenschap van de merkhouder en (daarom) aanleiding kunnen geven tot ongerijmde situaties: een debat over de feitelijke wetenschap van de merkhouder kan in de procedure immers slechts gevoerd worden tussen de nietigheidseiser en de merkhouder. De vraag is echter hoe dat debat kan plaatsvinden indien onzeker is of de merkhouder in kennis is gesteld, hetgeen bij oproeping middels exploot niet het geval is.