3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte zich op 4 mei 2013 schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van de vagina van zijn, toen 6 jarige,achternichtje [slachtoffer] , dan wel ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het directe bewijs voor de aard en omvang van het seksuele contact dat op 4 mei 2013 tussen [slachtoffer] en verdachte zou hebben plaatsgevonden, berust op de verklaring van [slachtoffer]. De verdachte heeft van meet af aan ontkend en de overige personen die in deze zaak een getuigenverklaring hebben afgelegd, hebben de verweten gedragingen niet zelf waargenomen. Zij hebben enkel van (de ouders van) [slachtoffer] vernomen dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden. In een zaak zoals deze, waarin de steunbewijsmiddelen geen van alle de eigenlijke delictsgedraging ondersteunen, moeten deze naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met de nodige terughoudendheid worden bezien.
Uit de processtukken blijkt dat op 4 mei 2013 een familiefeest plaatsvond in een zaal gelegen aan de [adres] te [plaats], waarop [slachtoffer] en verdachte beiden aanwezig waren. Op dit feest hebben zij samen een spel gespeeld waarbij verdachte [slachtoffer] steeds op zijn schouders tilde, zodat zij door het raam van de toegangsdeur kon kijken of er bezoekers aankwamen, die zij dan, nadat verdachte haar van zijn schouders had getild, vervolgens liet schrikken. Bij gelegenheid van dit spel zou, volgens de verklaring van [slachtoffer], het ten laste gelegde hebben plaatsgevonden.
Op basis van de foto’s die zich in het dossier bevinden, stelt de rechtbank vast dat de locatie waar verdachte en [slachtoffer] speelden niet een afgesloten ruimte betreft, maar een ruimte, gelegen tussen de toegangsdeur van buiten en de deur die toegang gaf tot de feestzaal. Tijdens het feest zijn de bezoekers deze ruimte in en uit gelopen.
[slachtoffer] heeft, naar zeggen van haar moeder, direct bij thuiskomst geklaagd over pijn bij het plassen. Hierop heeft de moeder met [slachtoffer] gesproken en is de verdenking jegens verdachte ontstaan. Na aangifte van de ouders bij monde van de moeder op 16 mei 2013 is [slachtoffer] uiteindelijk op 22 mei 2013 in een kindvriendelijke studio gehoord conform de daarvoor geldende richtlijnen. In dit verhoor heeft [slachtoffer] op vragen onder andere het volgende geantwoord:
Verbalisant: Tegen wie heb je dit allemaal verteld?
Getuige:
Tegen niemand.
Verbalisant: Maar je zit hier nou met papa en mama.
Getuige:
Ja en toen pas ik naar bed ging, had ik ‘t gelukkig nog verteld.
Verbalisant: Oké en hoe kwam ‘t dat je het vertelde toen je naar bed ging?
Getuige:
Omdat ‘t hartstikke pijn deed toen ik ging plassen naar eh op de wc, toen deed ‘t hartstikke pijn.
…
Verbalisant: Nee. Maar ja ik vind het lastig, ik moet dadelijk wel even verder vragen, oké. En toen het stopte hè, hij deed het een paar keer en op een gegeven moment hield het op. Toen het ophield hè, wat voelde je toen bij je poenie ?
Getuige
: Ehm niks meer.
Verbalisant: Niks.
Getuige:
En ik naar bed ging wel weer.
Verbalisant: Niks meer en toen je naar bed ging wel weer. Want toen je ging plassen...
Getuige:
Ik ging plassen, toen deed het pijn.
Verbalisant: ... toen deed ‘t pijn vertelde je, oké. En toen heb je ‘t tegen mama verteld. En tegen wie heb je er nog meer over verteld?
Getuige:
M’n vader zat erbij.
…
Verbalisant: wie wie, wie wisten d’r allemaal dat jij pijn aan je poenie had?
Getuige:
Niemand.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van [slachtoffer] naar voren komt dat zij op het feest zelf geen last heeft gehad van pijn, maar pas op het moment dat zij thuis was en naar bed ging, pijn heeft ervaren bij het plassen. Voorts geeft zij in haar verklaring aan dat zij - behalve thuis tegen haar ouders - tegen niemand iets heeft verteld over pijn aan haar vagina.
Getuige [X], de grootmoeder van [slachtoffer], heeft verklaard dat zij op het feest op enig moment zag dat [slachtoffer] aan haar vagina zat. De getuige heeft hierop gevraagd of [slachtoffer] pijn had, waarop [slachtoffer] bevestigend antwoordde. De getuige verklaarde tevens dat zij aan de gezichtsuitdrukking van [slachtoffer] kon zien dat ze pijn had.
Deze verklaring strookt zowel voor wat betreft de pijn aan de vagina alsook wie hiervan wist, niet met hetgeen [slachtoffer] hier zelf over heeft verklaard. Zoals hierboven reeds aangegeven, dient de verklaring van getuige [X] in elk geval met de nodige terughoudendheid te worden bezien, nu zij de eigenlijke delictsgedraging niet zelf heeft waargenomen.
Uit de verklaring die [slachtoffer] tijdens het studioverhoor heeft afgelegd maakt de rechtbank voorts op dat zij voorafgaand aan dit verhoor meerdere malen met haar moeder over het gebeurde heeft gesproken. [slachtoffer] heeft hierover verklaard:
Getuige:
M’n moeder wilt het altijd nog dat ik het weet.
Verbalisant: Wat wilde je moeder?
Getuige:
M’n moeder zegt altijd, weet je nog wat er is gebeurd? Dan zeg, geef ik ’t antwoord. En dan zeg ik waarom moet ik het nog een keer zeggen? Dan zegt ze, omdat ehm ehm ehm dan…
De precieze aard en inhoud van de gesprekken tussen de moeder en [slachtoffer] voorafgaand aan het studioverhoor blijken niet uit het dossier. De rechtbank kan hierdoor evenwel niet uitsluiten dat sturing heeft plaatsgevonden, nu de mogelijkheid bestaat dat de moeder vragen aan [slachtoffer] heeft gesteld die ongewild het gevaar van beïnvloeding met zich mee brachten.
Daarnaast omvat het procesdossier rapporten van het NFI, waarin wordt geconcludeerd dat uit bemonstering van de linkerlies van [slachtoffer] een geringe hoeveelheid mannelijk celmateriaal is aangetroffen, waarin de DNA kenmerken van minimaal twee mannen zichtbaar zijn. Hierbij kan verdachte niet worden uitgesloten als één van de donoren van het aangetroffen celmateriaal. Echter, ook andere in de mannelijke lijn aan verdachte verwante mannen, alsmede mannen die niet aantoonbaar verwant zijn, maar per toeval hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben, kunnen blijkens de conclusies van rapporteur niet worden uitgesloten als donor van het aangetroffen celmateriaal.
De rechtbank concludeert hieruit dat niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA-materiaal een directe match met de verdachte oplevert. Nu het aangetroffen DNA-materiaal voorts familie, noch niet aantoonbaar aan de verdachte verwante mannen uitsluit, vormen de bevindingen van het NFI naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende ondersteuning voor het bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de hem verweten handelingen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende slotsom. De rechtbank kan, nu de steunbewijsmiddelen de verweten gedragingen in onvoldoende mate ondersteunen, er op essentiële punten sprake is van inconsistenties tussen de verklaring van [slachtoffer] enerzijds en die van getuige [X] anderzijds, er niet kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van beïnvloeding voorafgaand aan het studioverhoor, alsmede gelet op de consequente ontkenning van verdachte, onvoldoende vaststellen dat het scenario waarbij verdachte zou zijn betrokken, zoals in de tenlastelegging onder primair en subsidiair weergegeven, heeft plaatsgevonden, waardoor dienaangaande gerede twijfel blijft bestaan. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken.