ECLI:NL:RBDHA:2015:766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
09/837111-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksuele handelingen met minderjarige

Op 22 januari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met zijn achternichtje, een meisje van zes jaar oud. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de vagina van het slachtoffer en het plegen van ontuchtige handelingen. De zaak kwam ter terechtzitting met gesloten deuren op 8 januari 2015, waar de officier van justitie, mr. C. de Ceuninck-van Capelle, en de raadsman van de verdachte, mr. J.W. Landman, hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewijs voor de beschuldigingen voornamelijk berustte op de verklaring van het slachtoffer, die op het moment van de vermeende feiten pas zes jaar oud was. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank merkte op dat de getuigenverklaringen van andere betrokkenen niet direct de beschuldigde handelingen ondersteunden. De rechtbank wees op de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en een getuige, en de mogelijkheid van beïnvloeding voorafgaand aan het verhoor van het slachtoffer.

Daarnaast werd er DNA-materiaal aangetroffen, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet voldoende bewijs opleverde om de verdachte te verbinden aan de tenlastelegging. Gezien de gebrekkige steun voor de beschuldigingen en de gerede twijfel over de betrokkenheid van de verdachte, sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/837111-14
Datum uitspraak 22 januari 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 8 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. de Ceuninck-van Capelle en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.W. Landman, advocaat te [plaats] en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2013 te [plaats], met [slachtoffer] (geb [geboortedatum]
2007), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of de
vagina van die [slachtoffer] betast;
art 244 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen [plaats]:
hij op of omstreeks 04 mei 2013 te [plaats] met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum]
2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten
echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
betasten en/of wrijven over de vagina en/of de schaamstreek en/of lie(s)(zen)
van die [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op de verdachte rust de verdenking - zakelijk weergegeven - dat hij op 4 mei 2013 te [plaats] seksuele handelingen heeft gepleegd met zijn achternichtje [slachtoffer] van destijds 6 jaar.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten dat verdachte op voornoemde dag met een of meer vingers is binnengedrongen in de vagina van [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft naar voren gebracht dat het bewijs slechts steunt op één bron, te weten de verklaring van de destijds zesjarige [slachtoffer] . Bovendien strookt deze verklaring op een aantal punten niet met de verklaring van onder andere haar grootmoeder, mevrouw [X], en evenmin met de situatie zelf. Daarnaast voert de raadsman aan dat ook het DNA onderzoek op geen enkele wijze bewijs heeft opgeleverd voor de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte zich op 4 mei 2013 schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van de vagina van zijn, toen 6 jarige,achternichtje [slachtoffer] , dan wel ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het directe bewijs voor de aard en omvang van het seksuele contact dat op 4 mei 2013 tussen [slachtoffer] en verdachte zou hebben plaatsgevonden, berust op de verklaring van [slachtoffer]. De verdachte heeft van meet af aan ontkend en de overige personen die in deze zaak een getuigenverklaring hebben afgelegd, hebben de verweten gedragingen niet zelf waargenomen. Zij hebben enkel van (de ouders van) [slachtoffer] vernomen dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden. In een zaak zoals deze, waarin de steunbewijsmiddelen geen van alle de eigenlijke delictsgedraging ondersteunen, moeten deze naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met de nodige terughoudendheid worden bezien.
Uit de processtukken blijkt dat op 4 mei 2013 een familiefeest plaatsvond in een zaal gelegen aan de [adres] te [plaats], waarop [slachtoffer] en verdachte beiden aanwezig waren. Op dit feest hebben zij samen een spel gespeeld waarbij verdachte [slachtoffer] steeds op zijn schouders tilde, zodat zij door het raam van de toegangsdeur kon kijken of er bezoekers aankwamen, die zij dan, nadat verdachte haar van zijn schouders had getild, vervolgens liet schrikken. Bij gelegenheid van dit spel zou, volgens de verklaring van [slachtoffer], het ten laste gelegde hebben plaatsgevonden.
Op basis van de foto’s die zich in het dossier bevinden, stelt de rechtbank vast dat de locatie waar verdachte en [slachtoffer] speelden niet een afgesloten ruimte betreft, maar een ruimte, gelegen tussen de toegangsdeur van buiten en de deur die toegang gaf tot de feestzaal. Tijdens het feest zijn de bezoekers deze ruimte in en uit gelopen.
[slachtoffer] heeft, naar zeggen van haar moeder, direct bij thuiskomst geklaagd over pijn bij het plassen. Hierop heeft de moeder met [slachtoffer] gesproken en is de verdenking jegens verdachte ontstaan. Na aangifte van de ouders bij monde van de moeder op 16 mei 2013 is [slachtoffer] uiteindelijk op 22 mei 2013 in een kindvriendelijke studio gehoord conform de daarvoor geldende richtlijnen. In dit verhoor heeft [slachtoffer] op vragen onder andere het volgende geantwoord:
Verbalisant: Tegen wie heb je dit allemaal verteld?
Getuige:
Tegen niemand.
Verbalisant: Maar je zit hier nou met papa en mama.
Getuige:
Ja en toen pas ik naar bed ging, had ik ‘t gelukkig nog verteld.
Verbalisant: Oké en hoe kwam ‘t dat je het vertelde toen je naar bed ging?
Getuige:
Omdat ‘t hartstikke pijn deed toen ik ging plassen naar eh op de wc, toen deed ‘t hartstikke pijn.
Verbalisant: Nee. Maar ja ik vind het lastig, ik moet dadelijk wel even verder vragen, oké. En toen het stopte hè, hij deed het een paar keer en op een gegeven moment hield het op. Toen het ophield hè, wat voelde je toen bij je poenie ?
Getuige
: Ehm niks meer.
Verbalisant: Niks.
Getuige:
En ik naar bed ging wel weer.
Verbalisant: Niks meer en toen je naar bed ging wel weer. Want toen je ging plassen...
Getuige:
Ik ging plassen, toen deed het pijn.
Verbalisant: ... toen deed ‘t pijn vertelde je, oké. En toen heb je ‘t tegen mama verteld. En tegen wie heb je er nog meer over verteld?
Getuige:
M’n vader zat erbij.
Verbalisant: wie wie, wie wisten d’r allemaal dat jij pijn aan je poenie had?
Getuige:
Niemand.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van [slachtoffer] naar voren komt dat zij op het feest zelf geen last heeft gehad van pijn, maar pas op het moment dat zij thuis was en naar bed ging, pijn heeft ervaren bij het plassen. Voorts geeft zij in haar verklaring aan dat zij - behalve thuis tegen haar ouders - tegen niemand iets heeft verteld over pijn aan haar vagina.
Getuige [X], de grootmoeder van [slachtoffer], heeft verklaard dat zij op het feest op enig moment zag dat [slachtoffer] aan haar vagina zat. De getuige heeft hierop gevraagd of [slachtoffer] pijn had, waarop [slachtoffer] bevestigend antwoordde. De getuige verklaarde tevens dat zij aan de gezichtsuitdrukking van [slachtoffer] kon zien dat ze pijn had.
Deze verklaring strookt zowel voor wat betreft de pijn aan de vagina alsook wie hiervan wist, niet met hetgeen [slachtoffer] hier zelf over heeft verklaard. Zoals hierboven reeds aangegeven, dient de verklaring van getuige [X] in elk geval met de nodige terughoudendheid te worden bezien, nu zij de eigenlijke delictsgedraging niet zelf heeft waargenomen.
Uit de verklaring die [slachtoffer] tijdens het studioverhoor heeft afgelegd maakt de rechtbank voorts op dat zij voorafgaand aan dit verhoor meerdere malen met haar moeder over het gebeurde heeft gesproken. [slachtoffer] heeft hierover verklaard:
Getuige:
M’n moeder wilt het altijd nog dat ik het weet.
Verbalisant: Wat wilde je moeder?
Getuige:
M’n moeder zegt altijd, weet je nog wat er is gebeurd? Dan zeg, geef ik ’t antwoord. En dan zeg ik waarom moet ik het nog een keer zeggen? Dan zegt ze, omdat ehm ehm ehm dan…
De precieze aard en inhoud van de gesprekken tussen de moeder en [slachtoffer] voorafgaand aan het studioverhoor blijken niet uit het dossier. De rechtbank kan hierdoor evenwel niet uitsluiten dat sturing heeft plaatsgevonden, nu de mogelijkheid bestaat dat de moeder vragen aan [slachtoffer] heeft gesteld die ongewild het gevaar van beïnvloeding met zich mee brachten.
Daarnaast omvat het procesdossier rapporten van het NFI, waarin wordt geconcludeerd dat uit bemonstering van de linkerlies van [slachtoffer] een geringe hoeveelheid mannelijk celmateriaal is aangetroffen, waarin de DNA kenmerken van minimaal twee mannen zichtbaar zijn. Hierbij kan verdachte niet worden uitgesloten als één van de donoren van het aangetroffen celmateriaal. Echter, ook andere in de mannelijke lijn aan verdachte verwante mannen, alsmede mannen die niet aantoonbaar verwant zijn, maar per toeval hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben, kunnen blijkens de conclusies van rapporteur niet worden uitgesloten als donor van het aangetroffen celmateriaal.
De rechtbank concludeert hieruit dat niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA-materiaal een directe match met de verdachte oplevert. Nu het aangetroffen DNA-materiaal voorts familie, noch niet aantoonbaar aan de verdachte verwante mannen uitsluit, vormen de bevindingen van het NFI naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende ondersteuning voor het bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de hem verweten handelingen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende slotsom. De rechtbank kan, nu de steunbewijsmiddelen de verweten gedragingen in onvoldoende mate ondersteunen, er op essentiële punten sprake is van inconsistenties tussen de verklaring van [slachtoffer] enerzijds en die van getuige [X] anderzijds, er niet kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van beïnvloeding voorafgaand aan het studioverhoor, alsmede gelet op de consequente ontkenning van verdachte, onvoldoende vaststellen dat het scenario waarbij verdachte zou zijn betrokken, zoals in de tenlastelegging onder primair en subsidiair weergegeven, heeft plaatsgevonden, waardoor dienaangaande gerede twijfel blijft bestaan. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken.

4.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich middels haar wettelijk vertegenwoordiger [moeder] als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 750,-.
4.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering nu hij vrijspraak heeft bepleit voor het tenlastegelegde feit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Boone, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Breda, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2015.