Op 2 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van verduistering. De verdachte, geboren in 1950, was niet aanwezig tijdens de terechtzitting op 18 juni 2015, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. A.P. Visser. De officier van justitie, mr. M.A. Visser, eiste een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een schadevergoedingsmaatregel van € 192.031,14. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van februari 2008 tot en met augustus 2012 opzettelijk een geldbedrag van ongeveer € 225.000,-- had verduisterd, dat toebehoorde aan de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte had dit bedrag, dat bedoeld was voor investeringen in vastgoedprojecten, wederrechtelijk toegeëigend door het over te boeken naar zijn eigen bedrijf, [B.V. 2]. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat er al een civiel vonnis was gewezen. De rechtbank oordeelde dat de strafbaarheid van de verdachte vaststond en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een schadevergoedingsmaatregel van € 192.031,14. De vordering van de benadeelde partij werd voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding voor het overige af. De rechtbank benadrukte de ernst van het gepleegde feit en het misbruik van vertrouwen door de verdachte.