ECLI:NL:RBDHA:2015:763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
09/818663-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een verstandelijk beperkt meisje

Op 22 januari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een verstandelijk beperkt meisje van 17 jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 maart 2014, waarbij de verdachte, die op dat moment 13 jaar oud was, seksuele handelingen zou hebben verricht met het slachtoffer, van wie hij wist dat zij niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden met gesloten deuren en heeft de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen zorgvuldig gewogen. De officier van justitie eiste jeugddetentie, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, onder andere vanwege de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en een Facebookgesprek tussen de verdachte en een getuige. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd hij wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van ontuchtige handelingen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 57 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818663-14
Datum uitspraak 22 januari 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 8 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. de Ceuninck van Capelle-Willems en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. H. Oldenhof, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2014 te [plaats], gemeente
[X], met [slachtoffer], van wie hij, verdachte,
wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of
lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die
[slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te
bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
de borst(en) van die [slachtoffer] betast en/of zijn, verdachtes, vinger(s) en/of
penis in vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
art 243 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2014 te [plaats] gemeente
[X], met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist
dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of
lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die
[slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te
bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de
borsten en/of het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina
van die [slachtoffer] en/of het betasten van de vagina van die [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking luidt - zakelijk weergegeven - dat verdachte op 24 maart 2014 te [plaats] seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer] , een verstandelijk beperkt meisje van destijds 17 jaar.
Primair is dit ten laste gelegd als het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] met zijn -verdachtes- vingers en penis en subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en vagina van die [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten dat verdachte op voornoemde dag seks heeft gehad met [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs slechts steunt op één bron, te weten de verklaring van [slachtoffer] . Deze verklaring kan voorts niet betrouwbaar worden geacht en dient derhalve te worden uitgesloten voor het bewijs. Daarnaast wijkt haar verklaring sterk af van de overige verklaringen in het dossier en zijn de resultaten van het DNA-onderzoek ontlastend voor verdachte.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Start van het onderzoek
Op 24 maart 2014 om 19:10 uur heeft verbalisant[A] de melding gekregen dat er een 17-jarig verstandelijk beperkt meisje in de middag zou zijn verkracht en op weg was naar de huisartsenpost van het IJsselland Ziekenhuis te Rotterdam. Ter plaatse heeft de verbalisant met[B], de vader van het meisje, gesproken. Om 21:15 uur is een medisch forensisch onderzoek verricht bij genoemd meisje, te weten [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). [2]
Informatief gesprek zeden
Op 27 maart 2014 heeft de vader van [slachtoffer] een informatief gesprek gevoerd met verbalisanten [C] en [D], beiden bevoegd zedenrechercheur. Hij heeft de verbalisanten verteld wat hij over [slachtoffer] en de gebeurtenissen van maandag 24 maart 2014 van zijn echtgenote [E] en getuige [Y] had gehoord.
Hij heeft bij deze gelegenheid voorts verklaard dat [slachtoffer] een verstandelijk beperkt meisje van 17 jaar is. Zij heeft het (aangeboren) syndroom van Dravet. In voor [slachtoffer] normale situaties of omgeving kun je niet gelijk aan haar zien dat zij beperkt is, maar in een nieuwe of andere situatie kan je dat wel zien aan haar reactie. Na korte tijd kun je aan haar zien en merken dat ze verstandelijk beperkt is, aldus de vader van [slachtoffer]. [3]
Psychodiagnostisch testverslag
Op 1 oktober 2012 is een psychodiagnostisch testverslag opgesteld betreffende [slachtoffer]. Uit dit testverslag blijkt dat [slachtoffer], ten tijde van het opstellen van het rapport een meisje van 16 jaar, een fysiek voorkomen heeft conform haar kalenderleeftijd. Ze is bekend met epilepsie. Met de WISC-III intelligentietest komt zij uit op een totaal IQ van 45. De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met het cognitieve niveau van een 4 à 5 jarige. [4]
Studioverhoor [slachtoffer]
is op 27 mei 2014 door voornoemde verbalisant [C] gehoord. Blijkens het daartoe opgemaakte proces-verbaal is zij op dit studioverhoor voorbereid conform het daarvoor geldende protocol en met inachtneming van haar cognitieve capaciteiten. [slachtoffer] heeft verklaard – verkort weergegeven – dat zij met verdachte verkering had en dat hij haar toen samen met een vriend met de fiets had opgehaald. Zij is achterop de fiets gestapt en ze zijn vervolgens naar de half-pipe in [plaats] gereden. Bij de half-pipe heeft verdachte haar in de bosjes gegooid en verkracht. Desgevraagd hoe dat verkrachten ging, heeft [slachtoffer] een piemel getekend en verklaard dat verdachte haar broek uitdeed en zijn piemel “in die van haar” heeft gedaan. Ze benoemt desgevraagd haar vagina en wijst naar haar kruis. Ze heeft voorts verklaard dat ze sperma uit zijn piemel zag komen en dat dat er wit uitzag. Op de vraag wat ze voelde, heeft [slachtoffer] geantwoord: “Aanval”. Ook heeft ze verklaard dat verdachte bij de half-pipe aan haar borsten had gezeten. Op de vraag of iemand anders zoiets wel eens bij haar had gedaan, heeft [slachtoffer] ontkennend geantwoord. Ze heeft daar aan toegevoegd dat dat niet mag “van ons en van de politie”.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard over een andere jongen die haar “kwam helpen”, die haar “ging troosten omdat hij het zielig vond”. Dit was “[Z]”, een donker jongetje, een Marokkaan of Antilliaan met een Gucci pet. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat ze hierna naar haar vriendin [Y] is gerend en dat deze voor haar is opgekomen.
Op de vraag wat verkering is, heeft [slachtoffer] geantwoord dat je elkaar dan leuk vindt en verliefd bent, dat je elkaar knuffelt en elkaars hand vasthoudt en voorts dat je elkaar een kus op de mond geeft met de mond dicht. Tot slot heeft [slachtoffer] verklaard dat je het “seksding’ alleen mag doen wanneer je het zelf wilt en wanneer je iemand heel erg lang kent. Wat verdachte heeft gedaan, is verkrachten, aldus [slachtoffer]. [5]
Verklaring getuige [Y]
heeft verklaard dat [slachtoffer] ouder is dan zij, dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt is en dat zij [slachtoffer] wekelijks ziet, onder meer omdat zij op [slachtoffer] past op woensdag. [Y] benoemt in dit verband dat [slachtoffer] zich soms kan gedragen als een kind van vier jaar oud, dat zij niet zo goed kan schrijven en niet kan klokkijken. [6]
[Y] heeft desgevraagd verklaard dat verdachte een vriend van [slachtoffer] is.
Over het incident op 24 maart 2014 heeft [Y] verklaard dat zij omstreeks 17:30 uur [slachtoffer] de straat in zag lopen. Ze zag dat [slachtoffer] liep met haar hand op haar buik “alsof ze buikpijn had”, haar benen wijd en een beetje gestrekt. [Y] is toen direct naar buiten gerend en heeft [slachtoffer] gevraagd wat er aan de hand was. [slachtoffer] antwoordde toen “ik ben verkracht door [verdachte]”. [slachtoffer] was hierbij aan het huilen. Ze was verdrietig. [Y] heeft hierop de moeder van [slachtoffer] gebeld en heeft [slachtoffer] toen lopend naar huis gebracht. Onderweg heeft [Y] aan [slachtoffer] gevraagd of [slachtoffer] kon aanwijzen waar het gebeurd was. [slachtoffer] heeft toen een boom aangewezen in een parkje, dichtbij een skatepijp. [7] [Y] heeft voorts aan [slachtoffer] gevraagd hoe het gebeurd was. Hierop heeft [slachtoffer] verteld dat verdachte “zijn piemel uit zijn broek haalde, dat ze met zijn piemel moest spelen en dat zijn piemel in haar vagina ging”. [8] Tot slot heeft [Y] verklaard dat zij contact met verdachte heeft opgenomen. Zij heeft via Facebook aan verdachte zijn telefoonnummer gevraagd en heeft dit gekregen. [Y] heeft het desbetreffende Facebookbericht op haar telefoon getoond aan verbalisant, waarna een uitdraai van genoemd Facebook bericht in het dossier is gevoegd. [9]
Het desbetreffende Facebookbericht betreft een gesprek tussen enerzijds een account genaamd [Y]” en anderzijds een account genaamd “[verdachte]” op 24 maart 2014 omstreeks 18:20 uur en luidt als volgt:
[Y]: Heee. Wat ss je #? Nummer. Ik ben die vriendin van [slachtoffer]
[verdachte]: [Y] dat weet ik
[Y]: Ja geef je nummer dan
[verdachte]: 0628420608 hzo?
[verdachte]: ga je me aangeven ofzo? [10]
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft betwist dat genoemd Facebookaccount “[verdachte]” zijn Facebookaccount betreft en evenmin heeft betwist dit chatgesprek met [Y] te hebben gevoerd.
Uit nader onderzoek door de politie is gebleken dat “[Z]”, de jongen die volgens [slachtoffer] te hulp zou zijn geschoten die bewuste middag, [Z] betrof. [11]
Verklaring getuige [Z]
Op 7 juli 2014 heeft[Z] een verklaring bij de politie afgelegd. [Z] heeft verklaard dat hij vroeger vrienden was met verdachte. Over [slachtoffer] heeft hij verklaard dat dat zij een verstandelijk gehandicapt meisje is. Voorts heeft hij over haar verklaard dat hij haar wel eens op een foto had gezien bij verdachte op zijn telefoon. Het was een foto waar je haar op zag met blote borsten. Ook haar gezicht was zichtbaar. Verdachte heeft eens tegen hem gezegd dat ze een “gehandicapt wijf” was. [12]
Over 24 maart 2014 heeft [Z] verklaard dat hij via whatsapp van verdachte had gehoord dat hij in hun hut in het park bij de half-pipe was. Op het moment dat [Z] daar arriveerde, trof hij verdachte en [slachtoffer] daar samen aan. [Z] heeft vervolgens verklaard dat hij zag dat verdachte zijn broek naar beneden had en met zijn handen aan de vagina van [slachtoffer] zat, dat verdachte haar hand pakte en tegen zijn piemel deed. Verdachte had zijn broek tot zijn knieën en [slachtoffer] had haar broek helemaal naar beneden. Hij zag de blote billen van [slachtoffer] en zag dat verdachte met zijn hand bij/aan de vagina van [slachtoffer] zat. Vervolgens zag hij dat verdachte aan de borsten van [slachtoffer] ging zitten en op dat moment heeft hij verdachte uitgescholden. Daarop hoorde hij verdachte tegen hem zeggen: “Hou je bek”. [Z] is hierna hard weggefietst. [13]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt bij de waardering van het bewijs en de beoordeling van de tenlastelegging – mede gelet op de door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren – het volgende voorop. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet worden aangenomen op een verklaring van slechts één getuige en/of op verklaringen die afkomstig zijn van die ene getuige of bron. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige waargenomen feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens vaste jurisprudentie is niet vereist dat het steunbewijs de kern van de tenlastelegging raakt, voldoende is dat daarin specifieke steun kan worden gevonden voor het eerste bewijsmiddel, opdat deze niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Toegespitst op de onderhavige zaak stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [slachtoffer] in belangrijke mate – zowel voor wat betreft de kern van de tenlastelegging als de (objectief controleerbare) contextuele feiten en omstandigheden – steun en bevestiging vindt in de overige aangehaalde bewijsmiddelen. Anders dan zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting is betoogd acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar, ondanks het feit dat er enige onduidelijkheid bestaat over de exacte locatie van het misbruik. De verklaring is genoegzaam ingebed in een concrete context en wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door onder meer de verklaringen van [Y] en[Z].
Ook de conversatie tussen[Y] en verdachte via Facebook op 24 maart 2014 is een onderdeel van het bewijs. Hiervoor geldt dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor zijn tekst: “Ga je me aangeven ofzo”, temeer nu deze vraag wordt gesteld kort nadat het tenlastegelegde zich volgens [slachtoffer] zou hebben afgespeeld en nog voordat hiervan bij de politie melding was gedaan. Gelet op de beschrijving van de verstandelijke beperking van [slachtoffer] en haar gedrag, onder meer door [Y], in combinatie met de verklaring van[Z] dat verdachte [slachtoffer] in het verleden had beschreven als “een gehandicapt wijf”, staat voorts vast dat verdachte op de hoogte was van de verstandelijke beperking van [slachtoffer]. Verdachte heeft echter primair betrokkenheid bij het feit ontkend en zich voor het overige ter terechtzitting evenals bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft de rechtbank aldus geen antwoord gegeven op de prangende vraag hoe het kan dat de verklaringen van [slachtoffer], [Y], [Z] en het facebookbericht alle in de richting wijzen van het scenario dat verdachte, in de wetenschap dat hij te maken had met een verstandelijk beperkt meisje, aan dit meisje heeft gezeten op een wijze waarbij haar grenzen ver zijn overschreden. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden in de te bezigen bewijsmiddelen in sterke mate redengevend voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Hier tegenover is door de verdachte geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven.
Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank nog het volgende.
Het binnendringen van het lichaam met de penis acht de rechtbank niet bewezen, nu voldoende wettig bewijs daartoe ontbreekt. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Direct na het gebeurde heeft een medisch forensisch onderzoek plaatsgevonden aan het lichaam en de vagina van [slachtoffer] en is de onderbroek van [slachtoffer] veilig gesteld voor onderzoek door het NFI. Geen van deze onderzoeken heeft bruikbaar DNA bewijs opgeleverd. Het binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] met een of meer vinger acht de rechtbank evenmin bewezen, nu de verklaring van [slachtoffer] en[Z] daarover onvoldoende specifiek zijn.
Onder verwijzing naar het vorenstaande houdt dit in dat de rechtbank verdachte van het onder primair ten laste gelegde feit zal vrijspreken en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 24 maart 2014 te [plaats] gemeente [X], met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten en het betasten van de vagina van die [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair ten laste wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 weken met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen van Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering.
De officier van justitie heeft verzocht om deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een zeventienjarig meisje met een verstandelijke beperking, functionerend op het niveau van een 4 à 5 jarige. Door te handelen als hiervoor bewezen is verklaard heeft verdachte zich laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en behoefte en misbruik gemaakt van het vertrouwen van een meisje dat juist vanwege haar verstandelijke beperking uiterst kwetsbaar was en bescherming nodig had. Dat verdachte ten tijde van het gebeurde zelf ook nog maar dertien jaren oud was, neemt niet weg dat hij in staat was in te zien dat zijn handelen niet geoorloofd is. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat het slachtoffer door haar verstandelijke beperking onvoldoende in staat was om aan te geven dat zij niet gediend was van het gedrag van verdachte, dan wel om zich daaraan te kunnen onttrekken. Illustratief is hetgeen zij hierover tegen haar vader heeft gezegd, namelijk dat zij niets tegen verdachte heeft durven zeggen, omdat ze bang was dat hij dan haar vriendje niet meer wilde zijn. Ontuchtige handelingen van welke aard en intensiteit ook vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van dit meisje en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot (blijvende) psychische schade. Uit de verklaringen van de ouders van het slachtoffer blijkt ook dat het incident een forse impact op haar heeft gehad. Voorts heeft verdachte door zich op zijn zwijgrecht te beroepen, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. De rechtbank rekent verdachte dit alles ernstig aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op zowel het Pro Justitia rapport van het psychologisch onderzoek d.d. 15 oktober 2014, ondertekend door dr. [F], klinisch psycholoog, als het Pro Justitia rapport van het psychiatrisch onderzoek d.d. 9 oktober 2014, ondertekend door dr. [G], kinder- en jeugdpsychiater.
De rechtbank stelt vast -evenals de rapporteurs- dat de uitkomsten van beide onderzoeken elkaar overlappen.
Samenvattend komt uit het psychologisch onderzoek naar voren dat bij verdachte thuis sprake is van een inconsistente opvoedstijl, waardoor hij onvoldoende duidelijkheid heeft en zich tegen zijn moeder probeert af te zetten. Ook lijkt er sprake te zijn van een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling en spreidt hij een wat sociaal onbeholpen, kwetsbare en rigide houding ten toon. Er blijkt bij betrokkene geen sprake te zijn van een ziekelijke stoornis noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Samenvattend komt uit het psychiatrisch rapport naar voren dat de diverse door verdachte doorlopen levensfasen op psychosociaal gebied een kwetsbaarheid laten zien ten opzichte van leeftijdgenoten. Inmiddels is zijn psychosociale ontwikkeling verbeterd en groeiende. De identiteitsvorming en de daarmee verbonden seksuele ontwikkeling lijken nog iets achter te liggen bij het gemiddelde niveau. Er zijn geen aanwijzingen voor tekorten in gewetensvorming. In totaal worden er geen aanwijzingen gevonden voor stoornissen in de ontwikkeling van de persoonlijkheid.
Van belang is dat bij beide onderzoeken geen psychopathologie van enige importantie is gevonden. In combinatie met de ontkenning van verdachte betekent dit dat de deskundigen geen nader advies aan de rechtbank hebben kunnen geven.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten 2B van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 11 juli 2014 en 24 oktober 2014. Deze rapporten houden onder meer het volgende in, verkort en zakelijk weergegeven:
De Raad ziet een kwetsbare dertienjarige jongen met een enigszins belaste voorgeschiedenis (gepest zijn, moeite met het aangaan van sociale contacten), die verdacht wordt van een ernstig delict. Omdat betrokkene zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, konden niet alle onderzoeksmiddelen ten volle worden benut. De Raad acht in alle gevallen hulpverlening geïndiceerd, ter verwerking dan wel ter behandeling. Mogelijk wordt hierbij een vorm van systemische behandeling ingezet, te weten MST. Indien en voor zover hij schuldige wordt bevonden, acht de Raad begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van intensieve behandeling, eveneens gepast.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 december 2014 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank merkt daarnaast het volgende op. Verdachte heeft zich gedurende het proces telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft deze proceshouding op advies van zijn raadsvrouw ingenomen. De rechtbank wil benadrukken dat dit een goed recht van verdachte is. De keerzijde van dit recht is dat nu geen inzicht is verkregen in de achtergrond van het delict en ongewis is gebleven of verdachte het laakbare van zijn handelen inziet en zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van dergelijke strafbare feiten.
Alles overwegende is de rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. De rechtbank ziet aanleiding, teneinde verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn behandeling en begeleiding te waarborgen, een deel van deze jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door Stichting Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het volgen van behandeling bij De Waag of een andere behandelinstelling.
De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden hoe verdachte tot zijn keuze voor het onderhavige delict is gekomen. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank ambtshalve beslissen dat, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de hierboven gestelde voorwaarden en de op grond van artikel 77aa Sr te verlenen hulp en steun
, dadelijk uitvoerbaarzijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
subsidiair
met iemand van wie hij weet dat zij aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 57 (zevenenvijftig) DAGEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
14 (veertien) dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Jeugdbescherming , zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag of soortelijke instelling;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de bijzondere voorwaarde, alsmede de te verlenen hulp en steun
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.M. Boone, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Breda, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1600-2014038266 (doorgenummerd blz. 1 t/m 112) + een separaat proces-verbaal van bevindingen met bijlage, genummerd PL1600-2014038266-34.
2.Mutatie rapport, blz. 19.
3.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, blz. 21 en 22.
4.Bijlage van proces-verbaal van bevindingen PL1600-2014038266-34 (separaat gevoegd).
5.Proces-verbaal van bevindingen – studioverhoor, blz. 91 t/m 105.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [Y], blz. 29.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [Y], blz. 33.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [Y], blz. 35.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [Y], blz. 35.
10.Facebookgesprek getuige [Y] en “[verdachte]” d.d. 24 maart 2014 te 18.19-18.21 uur, blz. 37.
11.Proces-verbaal van bevindingen blz. 77.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [Z], blz. 80 bovenaan.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [Z], blz. 80 3e alinea.