ECLI:NL:RBDHA:2015:761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
14/2588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verblijfsvergunning in het kader van gezinsleven en psychische problemen ex-partner

In deze zaak heeft eiseres, een Iraakse vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. De aanvraag was ingediend met het doel om gezinsleven te kunnen uitoefenen conform artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres heeft twee kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten en die door haar ex-partner zijn erkend. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op verschillende momenten geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen over de psychische gesteldheid van haar ex-partner, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-partner, ondanks zijn psychische problemen, niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, en dat de kinderen afhankelijk zijn van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de wet, omdat het recht van de kinderen om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/2588
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 januari 2015 in de zaak tussen
[naam 1], eiseres,
gemachtigde: mr. N. Akbalik,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. A. Peeters.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 januari 2014 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H.M. Barzendji, tolk in de Koerdische taal. Ter zitting is het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Bij brief van 6 augustus 2014 heeft eiseres hieraan gevolg gegeven. Hierop heeft verweerder bij brief van 27 augustus 2014 gereageerd. Op 4 december 2014 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiseres en haar gemachtigde zijn met berichtgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 27 augustus 2009 heeft zij een aanvraag om een asielvergunning ingediend, welke aanvraag bij besluit van verweerder van 2 februari 2010 is afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2011 is het hiertegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 februari 2010 vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen.
2. Op 19 augustus 2011 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “gezinsleven conform artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)”. Eiseres beoogt verblijf bij haar twee kinderen (geboren op [geboortedatum] en [geboortedatum]), die door haar ex-partner [naam 2] zijn erkend en allen de Nederlandse nationaliteit bezitten. Bij besluit van 9 januari 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Op 23 januari 2012 heeft eiseres hiertegen een bezwaarschrift ingediend en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 31 mei 2012 is het verzoek toegewezen. Vervolgens is eiseres op 25 mei 2012 door een ambtelijke commissie gehoord.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en gesteld dat er geen aanleiding is om vrijstelling van het mvv-vereiste te verlenen op grond van artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), nu er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder faalt het door eiseres in de bezwaarfase gedane beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 maart 2011, C-34/09, Ruiz Zambrano (hierna: het arrest Zambrano). Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de ex-partner van eiseres met behulp van familie en instanties in staat zal zijn om voor de kinderen te zorgen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat uit de door eiseres ingebrachte brief van 23 januari 2012 van behandelend psychiater [naam 3] en behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige[naam 4] van de Geestelijke Gezondheidszorg [regio] (hierna: de GGZ) van haar ex-partner valt op te maken dat zijn situatie stabiel is te noemen.
4. Eiseres heeft in beroep haar gedane beroep op het arrest Zambrano gehandhaafd. Hiertoe voert zij aan dat haar ex-partner, gelet op zijn psychische gesteldheid (schizofrenie, paranoïde type), ook met behulp van familie en instanties feitelijk niet in staat is om voor hun kinderen te zorgen. Ter nadere onderbouwing hiervan heeft zij een brief van 27 maart 2014 van zijn behandelend psychiater [naam 3] en sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam 5] overgelegd. In dit kader heeft eiseres een beroep gedaan op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1147).
Eiseres heeft voorts een kopie overgelegd van een brief van gemachtigde van eiseres van 14 oktober 2013 en gesteld dat verweerder deze brief ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. Tot slot heeft eiseres haar beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM gehandhaafd.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 23 juni 2014 zijn standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij nog opgemerkt dat verweerder niet eerder dan in beroep bekend is geraakt met voornoemde brief van 14 oktober 2013 en dat eiseres niet heeft aangetoond dat deze brief binnen de besluitvormingsfase is verstuurd naar verweerder. Voorts leidt de inhoud van de brief niet tot een ander oordeel, omdat hierin geen antwoord is gegeven op de door verweerder bij brief van 19 september 2013 gevraagde informatie. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012 in zaak 201108763/1/V2, op het standpunt gesteld dat onvoldoende is aangetoond dat de ex-partner niet de zorg van de kinderen, al dan niet met behulp van familie en instanties, op zich zou kunnen nemen. Er is derhalve niet gebleken van een situatie waarbij het recht van de kinderen om op het grondgebied van de Europese Unie te verblijven wordt ontzegd. In de door eiseres in beroep overgelegde brief van 27 maart 2014 van de behandelend psychiater wordt op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe hij tot het oordeel is gekomen dat de ex-partner pedagogisch onmachtig is om voor de kinderen te zorgen. Voorts wijkt de inhoud van de brief aanzienlijk af van de brief van 23 januari 2012 die afkomstig is van dezelfde psychiater, aldus verweerder.
6. De rechtbank heeft op 26 juni 2014 het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de behandelaars van haar ex-partner. Verzocht is om het verschil tussen de brieven van 23 januari 2012 en 27 maart 2014 nader toe te lichten en inzicht te verschaffen in de gezinssituatie en de mate waarin de ex-partner met behulp van externe instanties in staat zou zijn de zorg te dragen voor de kinderen.
7. Eiseres heeft bij schrijven van 6 augustus 2014 een brief van 17 juli 2014 van behandelend psychiater [naam 3] en sociaal psychiatrisch verpleegkundige[naam 4] overgelegd. Verweerder heeft hierop bij brief van 27 augustus 2014 gereageerd en gesteld dat de brief van 17 juli 2014 niet tot een ander standpunt leidt, nu de brief volgens verweerder nog immer geen inzicht geeft in het verschil tussen de twee eerdere brieven en geen inzicht verschaft in de gezinssituatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, genieten de burgers van de Unie de rechten en hebben zij de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald en hebben zij, onder andere, het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel, waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (hierna: mvv-vereiste).
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr. 201105729/1/V1, is uit de overwegingen van het Hof in het arrest van 15 november 2011, C-256/11, Dereci e.a., waarin een nadere uitleg wordt gegeven van het arrest Ruiz Zambrano, af te leiden dat bij de beantwoording van de vraag of een burger van de Unie die gezinsleven uitoefent met een burger van een derde land, zijn uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiende recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, slechts beperkte betekenis toekomt aan het recht op bescherming van het gezinsleven. Zoals volgt uit punt 68 en 69 van het arrest Dereci, wordt dit recht niet als zodanig door artikel 20 van het VWEU beschermd, maar door andere internationaal-, Unie-, en nationaalrechtelijke regelingen en bepalingen, zoals artikel 8 van het EVRM, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Unierechtelijke verblijfsrichtlijnen en artikel 15 van de Vw 2000.
Bij de beantwoording van genoemde vraag is onder meer de wens van gezinsleden om als gezin in Nederland of in de Unie te verblijven dus eveneens van beperkt belang. De situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, doet zich slechts voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris geen andere keus heeft dan met de burger van het derde land buiten de Unie te verblijven.
10. Indien het gezin bestaat uit één ouder die burger is van een derde land en één ouder die burger van de Unie is, en ook een minderjarig kind dat burger van de Unie is, komt, zo leidt de Afdeling af uit punt 65 van het arrest Dereci en de verwijzing daarin naar de punten 43 en 44 van het arrest Ruiz Zambrano, bij de beantwoording van vorenbedoelde vraag betekenis toe aan het gegeven dat Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak kunnen maken op verstrekking van een uitkering uit de openbare kas. Voorts wordt van overheidswege en door maatschappelijke instellingen hulp en ondersteuning bij - bijvoorbeeld - zorg en opvoeding geboden.
Van leden van een dergelijk gezin kan dan ook worden verlangd dat zij gebruik maken van de mogelijkheid deze aanspraken en hulp te ontvangen, als daarmee kan worden voorkomen dat een burger van de Unie feitelijk wordt verplicht niet alleen Nederland, maar het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten. Van de situatie dat een burger van de Unie niettemin zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven, wordt ontzegd, zal in dergelijke gevallen dan ook slechts sprake zijn, indien de burger van het derde land aannemelijk maakt dat de andere ouder, ook indien deze van vorenbedoelde mogelijkheid om aanspraken en hulp te ontvangen gebruik maakt, feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen, zodat verblijf voor het kind bij die ouder in Nederland of de Unie, zonder die vreemdeling, in wezen onmogelijk is. In dat geval zal het kind immers gedwongen zijn de ouder die burger van een derde land is, te volgen naar buiten het grondgebied van de Unie.
11. De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voordoet, vergt een beoordeling door verweerder van de, gelet op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), door de burger van het derde land in de bestuurlijke fase aan te voeren, feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van die beoordeling kan door de rechter zonder terughoudendheid worden getoetst.
12. Niet in geschil is dat de ex-partner van eiseres en hun kinderen de status van burger van de Unie bezitten, zodat zij zich, ook ten opzichte van de lidstaat Nederland, op het bij die status behorende rechten kunnen beroepen.
13. Eiseres betoogt dat haar kinderen feitelijk worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten, omdat zij degene is die de zorg voor de kinderen moet dragen, omdat haar ex-partner daartoe zonder haar niet in staat is. Volgens eiseres heeft zij dit met de brieven van de behandelaars van haar ex-partner genoegzaam onderbouwd.
14. In voormelde brief van 23 januari 2012 van psychiater [naam 3] en sociaal psychiatrisch verpleegkundige[naam 4], gericht aan de ex-partner van eiseres, is vermeld dat hij sinds 2004 is gekend met psychiatrische problematiek. Na een aantal opnames is gebleken dat hij lijdt aan de diagnose schizofrenie van het paranoïde type, waarvoor hij ambulant wordt behandeld. Zijn huidige psychiatrisch functioneren is stabiel en hij is ook bezig met het re-integreren via een arbeidstraject met begeleiding van het GGZ.
15. In voormelde brief van 27 maart 2014 van psychiater [naam 3] en sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam 5], gericht aan de gemachtigde van eiseres, is vermeld dat haar ex-partner gedurende de afgelopen vijf jaar in behandeling is geweest bij het GGZ wegens ernstige psychotische klachten en dat hij pedagogisch onmachtig is om voor de kinderen te zorgen. Eiseres speelt een leidende en actieve rol in de gezinssituatie en haar afwezigheid zal leiden tot het ontstaan van een situatie waarin de kinderen uit huis moeten worden geplaatst. De familie van haar ex-partner zou de kinderen ook niet op kunnen vangen omdat in deze familie meerdere broers van de ex-partner zijn met psychotische klachten en in behandeling zijn.
16. In voormelde brief van 17 juli 2014 van [naam 3] en sociaal psychiatrisch verpleegkundige[naam 4], gericht aan de ex-partner van eiseres, is in reactie op het verzoek van de rechtbank om informatie te verschaffen rondom zijn functioneren in vergelijking met ongeveer twee jaar geleden, het volgende vermeld. “
De situatie is qua chronisch, psychiatrisch ziektebeeld gelijk gebleven. Dit omdat het een chronische aandoening, schizofrenie, paranoïde type betreft die jarenlange opvolging, medicamenteuze behandeling en begeleiding vereist. Waarbij de kwetsbaarheid voor stressfactoren, verandering, druk van buitenaf en rol van steunfiguren belangrijke aandachtspunten zijn. Zodra hier wijzigingen in plaatsvinden is er een groot risico op verergering van klachten met evt kans op opname.(… )De vraag of u met behulp van externe instanties de zorg en opvoeding zou kunnen leveren, is wat ons betreft niet haalbaar, gezien dat externe instanties vaak niet de begeleidingsmogelijkheden hebben om 24 u per dag, 7 dagen per week inzetbaar te zijn om ondersteuning en begeleiding te bieden in de opvoeding. Daarnaast heeft u ook voor uzelf een dagbesteding die in het kader van het ziektebeeld belangrijk is om aan vast te houden in het behoud van stabiliteit. De huidige situatie is nog steeds zo dat uw echtgenote een leidende en actieve rol in de gezinssituatie heeft en haar afwezigheid zal leiden tot het ontstaan van een situatie waarin de kinderen uit huis moeten worden geplaatst. Uw familie, waaronder uw ouders, zouden de kinderen ook niet op kunnen vangen, dit zou geen stabiele opvang voor de kinderen zijn, gezien de beperkte belastbaarheid van dit gezin.“
17. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat eiseres met voormelde brief van 17 juli 2014 een plausibele verklaring heeft gegeven voor het ogenschijnlijk verschil in het functioneren van de ex-partner tussen de brieven van 23 januari 2012 en 27 maart 2014, namelijk dat zijn situatie, gelet op zijn chronische aandoening, gelijk is gebleven. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar ex-partner feitelijk niet geacht kan worden voor hun kinderen zorg te dragen en dat de kinderen, die ten tijde van het bestreden besluit 3 en 2 jaar oud waren, zodanig van haar afhankelijk zijn, dat zij als gevolg van het besluit van verweerder geen andere keus hebben dan met eiseres buiten het grondgebied van de Unie te verblijven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de behandelend psychiater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, gelet op hun jarenlange behandeling van de ex-partner van eiseres, goed in staat zijn te beoordelen of hij al dan niet met behulp van externe instanties feitelijk geacht kan worden voor de kinderen te zorgen, zodat er geen aanleiding bestaat om aan hun beoordeling te twijfelen.
18. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
19. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- (honderdvijfenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980,--
(negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
Afschrift hiervan is verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.