ECLI:NL:RBDHA:2015:7428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
09-808699-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door leraar met minderjarige leerlinge en bezit van kinderpornografisch materiaal

De rechtbank Den Haag heeft op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leraar die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige leerlinge en het bezit van kinderpornografisch materiaal. De verdachte, geboren in 1960, was leraar scheikunde en had een relatie met de leerlinge, geboren op 17 juni 1997. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon op 28 maart 2014 en eindigde op 13 juni 2014. Tijdens de terechtzitting op 16 juni 2015 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van drie dagen, een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandeling bij een forensisch ambulant behandelcentrum.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de leerlinge en dat hij afbeeldingen van seksuele gedragingen van haar in zijn bezit had, waarbij zij de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele handelingen die in Voorschoten zouden hebben plaatsgevonden, omdat deze niet op het grondgebied van die gemeente waren gepleegd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, bestaande uit 90 dagen onbetaalde arbeid, en heeft geen bijkomende straf opgelegd die hem zou verbieden om het beroep van leraar uit te oefenen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en inmiddels een behandeling volgde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808699-14
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 juni 2015.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.G. Nieman, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr. C. Ceuninck van Capelle-Willems, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en een verplichting tot het volgen van een behandeling bij forensisch ambulant behandelcentrum de Waag of een instelling voor soortgelijke ambulante forensische zorg.
Ten slotte heeft de officier van justitie als bijkomende straf de ontzetting van het recht het beroep van leraar uit te oefenen voor de duur van 5 jaren gevorderd.

De tenlasteleggingAan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2014 tot en met 13 juni 2014 te Voorschoten en/of Leiden en/of Hoorn, althans in Nederland ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op 17 juni 1997, immers heeft hij (in hoedanigheid van de leraar scheikunde van die [slachtoffer]):
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- het ontblote lichaam van die [slachtoffer] betast en/of
- zich laten aftrekken en/of zijn penis laten betasten door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis en/of tong en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/geduwd;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2014 tot en met 13 juni 2014 te Voorschoten en/of Leiden en/of Hoorn, althans in Nederland, een of meermalen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door het (grote) leeftijdsverschil en/of omdat hij, (scheikunde)leraar was, een persoon, [slachtoffer], geboren op 17 juni 1997 waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten
- het tongzoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van het (ontblote) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn tong en/of penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer], te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2014 tot en met 16 juni 2014 te Leiden, in elk geval in Nederland, één of meermalen (telkens) een (groot aantal) afbeelding(en), te weten een aantal (ca 14, waarvan 7 uniek) foto('s) en/of (een) gegevensdrager(s), te weten een mobiele telefoon, bevattende (een) afbeelding(en) heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die
afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn en/of opgemaakt is/zijn en/of poseert/poseren in een omgeving en/of met (een) voorwerp(en) (eventueel aanvullen met soort voorwerp) en/of in (een)(erotisch getinte) houding(en) (op een wijze) die niet bij haar/hun leeftijd past/passen en/of waarbij deze perso(o)n(en) zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van haar/hun kleding ontdoet/ontdoen en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze perso(o)n(en) en/of de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten
en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling,
te weten:
foto B2
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, die haar beide borsten vasthoudt. Haar tepels zijn te zien en/of
foto B3
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, die geheel naakt voor een spiegel staat en/of
foto B8
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, waar te zien is dat zij haar benen heeft opgetrokken en daardoor haar vagina te zien is;
foto B9
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, waarbij haar borsten en tepels te zien zijn en/of
foto B12
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, waarbij haar borsten en tepels te zien zijn doordat haar topje naar beneden is geschoven.

Partiële vrijspraak feit 1

De rechtbank spreek verdachte vrij van de ten laste gelegde handelingen in Voorschoten. Zowel verdachte als aangeefster spreekt van enige handelingen bij ‘De Vlietlanden’, maar dit gebied behoort, hoewel het in de directe nabijheid van Voorschoten ligt, tot het grondgebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 2. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van het verwerven van/het zich de toegang verschaffen tot de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen en dat verdachte de foto’s waar het om gaat maar een korte tijd in zijn bezit heeft gehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte van [slachtoffer] op zijn telefoon foto’s heeft ontvangen, waarvan vaststaat dat deze kinderpornografisch van aard waren. Verdachte heeft ingestemd met het verzoek van [slachtoffer] om deze foto’s aan hem te sturen, hij heeft ze bekeken, hij heeft ze (in ieder geval een deel daarvan) enige tijd op zijn telefoon laten staan en heeft ze vervolgens van zijn telefoon verwijderd. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte afbeeldingen, waarop een seksuele gedraging zichtbaar was, waarbij telkens een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, was betrokken, heeft verworven en in zijn bezit heeft gehad.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 28 maart 2014 tot en met 13 juni 2014 te Leiden en Hoorn ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer], geboren op 17 juni 1997, immers heeft hij (in hoedanigheid van de leraar scheikunde van die [slachtoffer]):
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- het ontblote lichaam van die [slachtoffer] betast en/of
- zich laten aftrekken en/of zijn penis laten betasten door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis en/of tong en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij in de periode van 28 maart 2014 tot en met 16 juni 2014 te Leiden een aantal afbeeldingen, te weten foto's, heeft verworven en in bezit heeft gehad, terwijl op die
afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken,
te weten:
foto B2
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, die haar beide borsten vasthoudt. Haar tepels zijn te zien en
foto B3
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, die geheel naakt voor een spiegel staat en
foto B8
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, waar te zien is dat zij haar benen heeft opgetrokken en daardoor haar vagina te zien is
en
foto B9
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, waarbij haar borsten en tepels te zien zijn en
foto B12
te zien is [slachtoffer], die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, waarbij haar borsten en tepels te zien zijn doordat haar topje naar beneden is geschoven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte, wat feit 2 betreft, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het feit in dit specifieke geval niet strafbaar kan worden geacht. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het belang dat met strafbaarstelling van het bezit van kinderpornografisch materiaal wordt gediend niet is geschonden. De foto’s waar het om gaat zijn immers uitgewisseld tussen twee personen die een relatie hadden (verdachte en [slachtoffer]), ze zijn vrij onschuldig van aard, verdachte heeft (uiteindelijk) alle foto’s van zijn telefoon verwijderd en hij heeft [slachtoffer] gevraagd om geen foto’s meer naar hem te sturen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer als volgt.
De ratio van de strafbaarstelling van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is gelegen in de bescherming van de afgebeelde jeugdige, maar ook in de bescherming tegen gedrag dat kan worden gebruikt om kinderen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel gedrag en gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert. De wetgeving strekt er mede toe de minderjarige te beschermen tegen verleidingen die van henzelf uitgaan. Kinderen tot 18 jaar kunnen, anders dan de meeste volwassenen, de (lange termijn-) gevolgen van deelname aan het maken en het in omloop brengen van dergelijk materiaal niet goed overzien en worden daarom, ongeacht hun eventuele instemming op dat moment, beschermd door de wet. De rechtbank baseert zich hierbij op de wetsgeschiedenis van artikel 240b Sr.
In de wetgeschiedenis behorend bij artikel 240b Sr wordt
– onder meer – het volgende vermeld (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2000/01, 27 745, nr. 3, blz. 4-5):
“Voorgesteld wordt de verhoging van de leeftijdsgrens (
van 16 naar 18 jaar, toevoeging Rechtbank) van toepassing te doen zijn op alle in artikel 240b Sr. genoemde gedragingen. Dat betekent dat ook de vervaardiging en het bezit (voor eigen gebruik) van een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een persoon van 16 of 17 jaar is betrokken of schijnbaar is betrokken, strafbaar worden (…) De in artikel 240b omschreven gedragingen kunnen ook schadelijk zijn voor minderjarigen van 16 en 17 jaar in een niet commerciële context. (…) Tegen het strafbaar stellen van het vervaardigen en bezit van kinderporno ten aanzien van 16- of 17-jarigen zou kunnen worden ingebracht dat het hebben van seks met een minderjarige vanaf 16 jaar in de regel niet strafbaar is. Maar daartegen kan worden aangevoerd dat niet alle seks met een minderjarige van die leeftijd straffeloos is. Indien de dader en de minderjarige een bijzondere band met elkaar hebben (ouder-kind, docent-leerling), is seks tussen hen wel strafbaar. Ik meen dat een evenwichtig en zorgvuldig gebruik van het opportuniteitsbeginsel kan waarborgen dat deze bepaling in de praktijk op juiste en verantwoorde wijze wordt toegepast. In de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal wordt rekening gehouden met verschillende vormen van kinderporno. Daarin zal bij voorbeeld ook aandacht kunnen worden besteed aan gevallen waarin de minderjarige op geen enkele wijze in haar of zijn belangen is geschaad. Men kan daarbij denken aan gevallen in de privésfeer, waarin een oudere minderjarige ermee instemt dat een leeftijdgenoot voor eigen of beider bezit kinderporno vervaardigt. Ik meen dat justitieel optreden in dergelijke gevallen in de regel achterwege kan blijven”.
En (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 2000/01, 27 745, nr. 6, blz. 16):
“Kinderen, ook kinderen van 16 en 17 jaar, dienen beschermd te worden tegen seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, opdat zij kunnen uitgroeien tot volwassen personen die in staat zijn hun leven te overzien en naar vrije keuze in te richten. (…) Ik wijs erop dat de verspreiding van kinderporno niet altijd geschiedt om commerciële motieven. (…) Het gevaar voor het kind blijft daarmee hetzelfde. Niet is in te zien waarom deze verspreiding straffeloos zou moeten blijven wanneer bij de vervaardiging van kinderporno een 16- of 17 jarig kind is betrokken dat heeft ingestemd met de vervaardiging en de verspreiding. Ook de personen in deze leeftijdscategorie behoeven strafrechtelijke bescherming van de overheid.”
De rechtbank is van oordeel dat uit deze wetsgeschiedenis volgt dat het handelen van verdachte onder de door de wetgever beoogde reikwijdte van artikel 240b Sr valt en dus strafbaar is. Verdachte en [slachtoffer] hadden weliswaar een (seksuele) liefdesrelatie, maar tussen hen bestond ook een band die als een afhankelijkheidsrelatie is aan te merken; verdachte was de scheikundeleraar van [slachtoffer] toen zij een relatie hadden. Deze afhankelijkheidsrelatie “kleurt” naar het oordeel van de rechtbank ook het verwerven en het bezit van het kinderpornografisch materiaal waarop [slachtoffer] te zien is. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden ook geen sprake van een situatie waarbij de minderjarige op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Nu er verder ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de feiten volgens de wet strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 primair:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
en
ten aanzien van feit 2:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, meermalen gepleegd;

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte, destijds 54 jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met een zestienjarige leerlinge van de school waar hij lesgaf als scheikundedocent. Gedurende een periode van enkele maanden heeft verdachte een liefdesrelatie en een seksuele relatie met deze leerlinge gehad, waarbij zelfs in het klaslokaal waar verdachte als docent werkzaam was, seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij als docent in zijn omgang met een leerlinge onvoldoende professionele distantie naar haar heeft betracht en zich (na verloop van tijd) volledig heeft laten leiden door zijn eigen gevoelens en verlangens. Verdachte heeft hiermee onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef getoond en heeft geen, althans onvoldoende, acht geslagen op het feit dat sprake was van een ongelijkwaardige verhouding tussen hem als leraar en de leerlinge en het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de pas 16-jarige leerlinge.
Verdachte heeft door aldus te handelen het vertrouwen geschaad dat als docent in hem mocht worden gesteld en heeft de sociaal-ethische norm die nog steeds geldt in relatie met meisjes van deze jonge leeftijd, overschreden.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat ten tijde van de ontuchtige handelingen sprake was van een liefdesrelatie en dat niet is gebleken van geweld of dwang. Verder staat vast dat verdachte als gevolg van deze relatie uit eigener beweging ontslag heeft genomen, hij daarom geen recht heeft op een WW-uitkering en hij sindsdien geen vast inkomen meer heeft.
Verdachte heeft ook kinderpornografisch materiaal in zijn bezit gehad, meer specifiek (naakt)foto’s van voornoemde leerlinge. De rechtbank rekent dit verdachte aan, hij had de leerlinge ervan moeten weerhouden deze foto’s naar hem te sturen. Nu het echter slechts om een beperkt aantal afbeeldingen gaat en gelet op de straf die voor het plegen van de ontucht reeds wordt opgelegd, zal de rechtbank dit feit bij het bepalen van de strafmaat niet strafverhogend laten meewegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 mei 2015, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de op 26 februari 2015 omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportage. Hieruit komt het volgende naar voren.
Er zijn geen structurele afwijkingen of stoornissen bij verdachte vastgesteld. Het delictgedrag lijkt een incidentele situatie te zijn geweest. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en een verplichting om zich te laten behandelen bij forensisch ambulant behandelcentrum de Waag of een instelling voor soortgelijke ambulante forensische zorg. Deze behandeling (die al is gestart) moet volgens de reclassering gericht zijn op het vergroten van inzicht in het delictgedrag, het ondersteunen van relatieherstel tussen verdachte en zijn echtgenote, het leren omgaan met resterende gevoelens voor [slachtoffer] en, eventueel, het begeleiden van slachtofferbemiddeling.
Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is een seksuele stoornis, er volgens de reclassering een recdiverisico van nul is - ook als verdachte opnieuw werkzaam zou zijn in het reguliere (de rechtbank begrijpt; voortgezet) onderwijs - en verdachte al bijna een jaar een behandeling bij De Waag volgt (welke behandeling, volgens verdachte, in een afrondende fase zit) zal de rechtbank het advies van de reclassering om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en aan dat voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen, niet volgen.
Alles overwegend, acht de rechtbank oplegging van een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank ziet gelet op het vorengaande eveneens geen aanleiding als bijkomende straf een verbod om het beroep van leraar uit te oefenen op te leggen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 57, 249, 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
ten aanzien van feit 2:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, meermalen gepleegd;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.L.M. Staals, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, rechter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2015.