1.3De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit de twee eerdere waarschuwingen en de bevindingen op 11 februari 2015 ten grondslag gelegd. Verzoeker is bij brief van 11 november 2014 gewaarschuwd vanwege de bevindingen op 12 februari 2014 en 17 juli 2014. De tweede waarschuwing van 26 januari 2015 heeft verzoeker gehad naar aanleiding van de bevindingen op 14 januari 2015. Volgens verweerder zijn er geen feiten of omstandigheden die aanleiding geven om de sluitingsperiode te matigen of te verzwaren.
3 Verzoeker heeft ter zitting niet alleen gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit, maar ook tegen de twee waarschuwingen van 11 november 2014 en 26 januari 2015 nu daartegen niet eerder kon worden opgekomen. Verzoeker heeft – onder meer – aangevoerd dat wegens het ontbreken van de boeterapporten van de NVWA en van de analyserapporten van de aangetroffen pillen, alsmede vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om de vermeende klanten van de inrichting van verzoeker als getuigen te horen, de rechtmatigheid van de waarschuwingen en het bestreden besluit niet kan worden beoordeeld aan de hand van objectieve en verifieerbare stukken, Hierdoor is verzoeker in zijn verdedigingsmogelijkheden geschaad. Verzoeker heeft verder gewezen op diverse slordigheden in de overgelegde politie-mutaties en processen-verbaal.
4 De voorzieningenrechter overweegt dat nu er niet eerder rechtsmiddelen tegen de waarschuwingen ingesteld konden worden, deze inderdaad in de onderhavige procedure ter toetsing voorliggen.
De eerste waarschuwing is blijkens de brief van 11 november 2014 gebaseerd op twee boeterapporten van de NVWA van 12 februari 2014 en 17 juli 2014. Volgens het bestreden besluit is de eerste waarschuwing gebaseerd op het feit dat de politie op 12 februari 2014 en 17 juli 2014 heeft geconstateerd dat verzoeker Kamagra heeft verkocht vanuit zijn inrichting. De voorzieningenrechter constateert dat noch de twee boeterapporten van de NVWA waar de eerste waarschuwing blijkens de waarschuwingsbrief op is gebaseerd, noch politie-mutaties en/of processen-verbaal van de doorzoekingen op 12 februari en
17 juli 2014 zijn overgelegd. Wel worden in het (pas) op 17 april 2015 opgestelde proces-verbaal van bevindingen van de politie de doorzoekingen en de waarschuwingen vermeld, maar daarin zijn de feiten onjuist weergegeven. Bij de eerste waarschuwing wordt namelijk het feit van 12 februari 2014 genoemd, en niet tevens het feit van 17 juli 2014, en bij de tweede waarschuwing wordt het feit van 17 juli 2014 genoemd. Ook zijn er geen analyseresultaten van de op 12 februari 2014 en 17 juli 2014 aangetroffen pillen overgelegd. Gelet op het vrijwel volledig ontbreken van aan de eerste waarschuwing ten grondslag liggende stukken is het niet goed mogelijk om de rechtmatigheid van de eerste waarschuwing te beoordelen, mede gelet op de daartegen aangevoerde gronden.
Ten aanzien van de tweede waarschuwing van 26 januari 2015, naar aanleiding van de politierapportage van 14 januari 2015, is wel een mutatie-rapport overgelegd. Verzoeker heeft – onder andere – betoogd dat nergens uit blijkt dat de bij de twee mannen aangetroffen pillen daadwerkelijk verboden waren, nu er geen analyseresultaten van deze pillen zijn overgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat niet duidelijk is geworden of deze pillen ter analyse aan de NVWA zijn aangeboden.
Verder is een mutatie-rapport van 23 januari 2015 overgelegd naar aanleiding van de bevindingen van de politie op 22 januari 2015. Tevens zijn twee afnemersverklaringen van 22 januari 2015 overgelegd. De bevindingen van 22 januari 2015 zijn echter niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
De voorzieningenrechter stelt bovendien vast dat aan het bestreden besluit de door de politie op 11 februari 2015 gedane constateringen ten grondslag zijn gelegd. Daarbij is echter uitgegaan van het onjuist gebleken en inmiddels gecorrigeerde proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2015. Anders dan waar in het bestreden besluit van uit is gegaan heeft klant 1 niet verklaard de bij hem aangetroffen pillen in de inrichting van verzoeker te hebben gekocht. Het bestreden besluit berust dus op een onjuist feitencomplex. Tevens ontbreken de in het proces-verbaal van bevindingen vermelde foto’s van de bij klant 1 aangetroffen capsules. De analyseresultaten van de capsules zijn wel vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2015, maar niet als zodanig overgelegd. Ten aanzien van de (lege) doordrukstripverpakking die bij klant 2 is aangetroffen en die blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2015 identiek bleek aan de doordrukstripverpakking van klant 1 wordt niet vermeld of daar ook een foto van is gemaakt. Ter zitting is van de zijde van de NVWA toegelicht dat de NVWA ook aan de hand van een lege doordrukstrip kan zien of het om identieke capsules gaat. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt echter niet dat de lege doordrukstrip van klant 2 aan de NVWA is aangeboden, noch dat deze door de NVWA dan wel een andere analyse-instantie is onderzocht.
Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuist feitencomplex en dat voor het overige de rechtmatigheid van het bestreden besluit en de daaraan voorafgaande waarschuwingen wegens het ontbreken van diverse onderbouwende stukken op dit moment in onvoldoende mate kan worden beoordeeld. Dat betekent dat niet op voorhand gezegd kan worden dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Bij deze stand van zaken dient het belang van verzoeker, dat gediend is met het open blijven van zijn seksrichting totdat op zijn bezwaar is beslist, zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij directe sluiting van de seksinrichting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
5 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).