ECLI:NL:RBDHA:2015:733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
C-09-457368 - HA ZA 14-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil tussen verzekeraars en verzekeringnemers na brandschade met niet gemelde risicowijzigingen

In deze zaak vorderden eisers, [A] en [B], een verklaring voor recht dat Aegon en Reaal gehouden zijn dekking te verlenen voor de brandschade die op 26 november 2012 in hun pand aan [adres 1] te [plaatsnaam] is ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] eigenaar is van het pand en dat Aegon en Reaal als verzekeraars betrokken zijn. Aegon heeft de schadeclaim afgewezen op basis van brandstichting door een sleutelhouder en het niet melden van risicowijzigingen, waaronder illegale bewoning en de exploitatie van een seksgerelateerd bedrijf. Reaal heeft eveneens dekking geweigerd op basis van niet-gemelde risicowijzigingen. De rechtbank oordeelde dat [A] niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en dat de verzekeraars terecht dekking hebben geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsovereenkomsten niet zouden zijn voortgezet indien Aegon en Reaal op de hoogte waren geweest van de wijzigingen. De vorderingen van [A] en [B] werden afgewezen, en zij werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/457368 / HA ZA 14-25
Vonnis van 21 januari 2015
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. S.M.E. van Dijsseldonk te Eindhoven,
tegen
1. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap
REAAL N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [A] c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk [A] en [B]; gedaagden zullen gezamenlijk Aegon c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk Aegon en Reaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 17 en 18 december 2013 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 2 april 2014 met producties;
  • het tussenvonnis van 16 april 2014 waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte uitlating tevens akte overlegging producties van de zijde van [A] c.s. van 3 juli 2014;
  • de akte ter comparitie tevens akte uitlating producties van de zijde van Aegon c.s. van 3 juli 2014;
  • de brief van 2 juli 2014 van de zijde van [A] c.s. met als bijlage productie 30;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2014;
  • de akte overlegging producties tevens houdende akte vermeerdering van eis van de zijde van [A] c.s. van 3 september 2014;
  • de akte houdende producties van de zijde van Aegon c.s. van 3 september 2014;
  • de brief van 3 september 2014 van de zijde van Aegon c.s.;
  • de brief van 12 september 2014 van de zijde van [A] c.s.;
  • de conclusie van repliek van 1 oktober 2014;
  • de conclusie van dupliek van 29 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is eigenaar van een bedrijfspand in [plaatsnaam], gelegen aan de [adres 1]. Het pand is door hem in eigen beheer gebouwd en in 2000 opgeleverd.
2.2.
Aegon heeft met ingang van 14 september 2001 ter zake van dit pand een “uitgebreide gebouwenverzekering” en een “goederen- en inventarisverzekering voor bedrijven en instellingen” gesloten met [A], via bemiddeling van diens assurantiemakelaar De Bueger-Wiertz B.V. in de persoon van de heer Stultiëns. Op het door [A] ondertekende aanvraagformulier is als handelsnaam “High Speed” vermeld en als beoogd gebruik “kantoor en smederij”. Voorts is door [A] vraag 9 van het aanvraagformulier voor de verzekering, te weten “Zijn er feiten te melden omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden van u of een andere belanghebbende bij deze verzekering, die in de laatste acht jaren zijn voorgevallen, of andere feiten ten aanzien van zowel het te verzekeren risico als de belanghebbenden bij deze verzekering, die voor het beoordelen van deze aanvraag van belang zouden kunnen zijn”, met “nee” beantwoord.
2.3.
De door Aegon afgegeven polis, die als productie 13 bij dagvaarding is overgelegd, vermeldt onder het kopje gebruik: “kantoor en werkplaats van een siersmid”. Op het polisblad staat vermeld dat de Voorwaarden Uitgebreide Gebouwenverzekering nr. 1153 (hierna: polisvoorwaarden 1153) en de Voorwaarden Goederen- en Inventarisverzekering voor Bedrijven en Instellingen nr. 1030 (hierna: polisvoorwaarden 1030) van toepassing zijn.
Artikel 2 van de polisvoorwaarden 1153 vermeldt (voor zover van belang) het volgende:

2.Gedekte gebeurtenissen

De maatschappij vergoedt de directe materiële schade aan het gebouw veroorzaakt door:
2.1
brand (…)
Artikel 6 van de polisvoorwaarden 1153 luidt (voor zover van belang):
6.1.
Zodra de verzekernemer kennis draagt van een gebeurtenis die voor de maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht:
(…)
6.1.4. zijn volle medewerking te verlenen bij de regeling van de schade (…)
(…)
6.1.6. de aanwijzingen van de maatschappij nauwkeurig op te volgen en de ter zake van de schade gestelde vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden.
(…)
Artikel 15 van de polisvoorwaarden 1153 luidt (voor zover van belang):

15.Wijziging van het risico

15.1
De ligging, bouwaard en het gebruik ten tijde van het aangaan van de verzekering zijn de maatschappij volledig bekend.
15.2
De verzekeringnemer is verplicht de maatschappij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden in kennis te stellen van:
15.2.1
elke belangrijke verandering van het risico, waaronder in elk geval wordt verstaan:
(…)
cverandering in het gebruik of de bestemming;
15.2.2
leegstand van het gebouw (of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan);
15.2.3
het buiten gebruik zijn van het gebouw (of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan), gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden of die naar verwachting langer dan twee maanden zal duren;
(…)
15.4
Vanaf de datum van risico-wijziging als bovenbedoeld zal deze verzekering uitsluitend dekking verlenen tegen de gevaren als omschreven onder 2.1 t/m 2.5 en 2.12.
15.5
Na melding van een risico-wijziging als boven bedoeld heeft de maatschappij het recht de premie en voorwaarden te herzien, dan wel de verzekering met een opzeggingstermijn van 30 dagen te beëindigen.
15.6
Indien de melding van een risico-wijziging als bovenbedoeld niet of niet tijdig geschiedt, vervalt het recht op schadevergoeding twee maanden na de datum van de risico-wijziging. Het vorenstaande geldt niet als de verzekering na kennisgeving van de risico-wijziging ongewijzigd zou zijn gecontinueerd.
Indien de maatschappij de verzekering slechts tegen een hogere premie zou hebben voortgezet, vindt vergoeding van een eventuele schade plaats in verhouding van de betaalde tot de te betalen premie.”
2.4.
[A] heeft met ingang van 12 april 1995 een inboedelverzekering gesloten bij Reaal. Hij woonde toen in een woning in [woonplaats]. Het polisblad, afgegeven in verband met een wijziging per 12 april 2007, vermeldt als nieuw risico-adres [adres 1] te [plaatsnaam]. Als tussenpersoon staat op dit polisblad Van Kampen Assurantiemakelaars vermeld. Op het polisblad is onder het kopje “verzekeringsvoorwaarden” vermeld: “WP0601” (hierna: de polisvoorwaarden WP0601).
2.5.
Artikel Alg4.2 van de polisvoorwaarden WP0601 vermeldt dat de verzekering door de verzekeraar kan worden opgezegd:
(…) binnen twee maanden na ontdekking dat de verzekeringnemer de mededelingsplicht bij het aangaan van de overeenkomst of de betreffende dekking niet is nagekomen en de verzekeringnemer daarbij heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden dan wel de verzekeraar de overeenkomst of de desbetreffende dekking bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gesloten. (…)
2.6.
De bijzondere voorwaarden inboedeldekking, onderdeel van de polisvoorwaarden WP0601, vermelden, voor zover van belang, het navolgende:
Inb 1 Begrippen
(…)
1.2
Inboedel
Onder inboedel wordt verstaan:
1.2.1
alle roerende zaken in eigendom toebehorende aan en behorende tot de particuliere huishouding van de verzekeringnemer en de met hem in duurzaam gezinsverband samenwonende personen;
(…)
Inb 2 Omvang van de dekking
De extra uitgebreide dekking geeft recht op vergoeding van materiële schade aan de inboedel aanwezig in het op het polisblad vermelde gebouw door de volgende gebeurtenissen, (…)
1.1
brand, (…)
Inb 11 Wijziging van het risico
11.1
De verzekeringnemer is verplicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 30 dagen aan de verzekeraar mededeling te doen indien de bouwaard of de bestemming van het gebouw verandert of indien zich andere omstandigheden voordoen, welke het verzekerde risico merkbaar beïnvloeden.
De verzekeraar heeft het recht na bedoelde mededeling van de verzekeringnemer de premie en/of voorwaarden te wijzigen.
11.2
Verhuizing
11.2.1
De verzekeringnemer is verplicht bij verhuizing zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertig dagen hiervan mededeling te doen aan de verzekeraar;
(…)
11.3
Indien een mededeling als bedoeld in artikel Inb 11.1 en Inb 11.2 niet binnen de gestelde termijn is gedaan, vervalt elk recht op schadevergoeding. De verzekeringnemer blijft echter verplicht de premie, kosten en assurantiebelasting te voldoen.
2.7.
In de ochtend van 26 november 2012 heeft brand gewoed in het pand van [A] aan de [adres 1] te [plaatsnaam]. Op het moment van het ontstaan van de brand was [A], samen met zijn partner [B], in het pand aanwezig. [A] en [B] stonden ten tijde van de brand ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats] op het adres van de moeder van [A]. [A] heeft de brandschade zowel aan Aegon als aan Reaal gemeld en aanspraak gemaakt op dekking onder de respectieve polissen.
2.8.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de toedracht van de brand. Een en ander is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen (productie 6 bij dagvaarding) van 21 januari 2013. Dit proces-verbaal vermeldt onder meer:
De brand werd ontdekt op maandag 26 november 2012, omstreeks 9:02 uur door medewerkers van de firma Imtech, gevestigd op het adres [adres 2], naast het bij de brand betrokken bedrijfspand, [adres 1].
Bij het ontdekken van de brand werd door medewerkers van het naastgelegen bedrijf gezien, dat aan de linker achterzijde van het pand, gezien vanuit de richting van de rijbaan van de [straatnaam adres 1], vlammen uit het dak naar buiten sloegen.
De brand had voornamelijk gewoed in het achterste gedeelte van het pand op de eerste verdieping. (…)
Op een groot aantal plaatsen hebben wij met de MiniRae gezocht naar ontbrandbare vloeistoffen. Tijdens het onderzoek hebben wij geen aanwijzingen verkregen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen.
(…)
Gas en Elektrische installatie
Voor zover nog vast te stellen was, hebben wij geen gebreken of aanwijzingen voor een onjuiste werking van de gas en/of elektrische installatie van het pand aangetroffen.
Braakschade
Wij hebben, behoudens door de brandweer verklaarde schade in het voorste gedeelte van het pand, geen braakschade aan het pand aangetroffen.
En onder het kopje “conclusie”:
De oorzaak van de brand kon door ons niet worden vastgesteld. Gezien het gehele brandpatroon, het aantastingverloop van de brand en de brandbelasting was de brand zeer waarschijnlijk aan de achterzijde op de eerste verdieping van het pand ontstaan.
Destructie, veroorzaakt door de brand, maakte het niet mogelijk de ontstekingswijze en ontstekingsbron(nen) voor de brand aan te wijzen.
2.9.
Aegon heeft na melding van de brand expert Hamstra van SCS Expertise ingeschakeld voor een eerste expertise. Voorts heeft Aegon brandonderzoeksbureau I-Tek B.V. (hierna: I-Tek) opgedragen een brandonderzoek in te stellen. I-Tek heeft naar aanleiding van de brand een rapport opgesteld dat als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd. In het resumé van dit rapport is het volgende vermeld:
  • De brand in het pand op het risicoadres is ontstaan aan de achterzijde op de eerste verdieping.
  • Hoewel een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand niet werd aangetroffen, kan dit gelet op de grote mate van destructie echter niet geheel worden uitgesloten.
  • Binnen de plaats van het ontstaan van de brand werden in de meterkast/toiletruimte sporen van vluchtig brandbare vloeistoffen terpentine en motorbenzine aangetroffen.
  • Aanvankelijk werd de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen door verzekerde en zijn partner, mevrouw [B], bij herhaling uitgesloten geacht.
  • Na confrontatie met de aangetroffen sporen werd de mogelijke aanwezigheid van terpentine niet uitgesloten. Door verzekerde werd de aanwezigheid van motorbenzine onverklaarbaar geacht.
  • Door mevrouw [B] werd verklaard, dat er mogelijk een benzineaansteker in de meterkast aanwezig is geweest. De aanwezigheid van motorbenzine in een benzineaansteker is niet aannemelijk.
  • Tijdens het technisch onderzoek werd geen benzineaansteker of sporen van de eerdere aanwezigheid daarvan aangetroffen.
  • Verzekerde was gelet op hetgeen is weergegeven in het schrijven van de gemeente Woensdrecht kennelijk niet gerechtigd om in het pand woonachtig te zijn.
  • Na het eerder aantreffen van hennep en XTC werd de woning door de gemeente Woensdrecht gesloten, waarna kennelijk door verzekerde de in relatie daarmee aangebrachte verzegeling werd verbroken.
  • Verzekerde en/of mevrouw [B] hebben kennelijk niet naar waarheid verklaard omtrent het strafrechtelijk verleden, gelet op het aantreffen van XTC in de illegaal bewoonde woning.
  • De door mevrouw [B] opgegeven hoeveelheid kleding die tijdens de brand verloren is gegaan, kan in de betreffende ruimte aanwezig zijn geweest.
2.10.
Reaal heeft na melding van de schade expertisebureau Interlloyd Survey B.V. ingeschakeld. In diens rapport (productie 5 bij antwoord) heeft de expert onder meer opgetekend dat [A] en [B] te kennen hebben gegeven het pand [adres 1, nummer C] gemiddeld drie tot vier keer per week te bewonen. Voorts staat vermeld dat zich in de woning een vijftien meter lange garderobekast bevond “vol met (extravagante) uitgaanskleding, schoenen, laarzen en tassen”, dat het kantoor van een in augustus 2012 gestarte nieuwe handelsonderneming van [B] zich eveneens bevond op [adres 1, nummer C], maar dat het nog niet duidelijk is met welke activiteiten dit bedrijf zich bezig houdt en dat [A] en [B] niet staan ingeschreven op de [straatnaam adres 1] maar op de [adres 3] te [woonplaats]. Reaal heeft aanvankelijk geen dekkingsstandpunt ingenomen omdat zij naar haar zeggen nog in afwachting was van onderzoeksresultaten. Voor het eerst bij conclusie van antwoord heeft Reaal uitdrukkelijk een standpunt ingenomen en te kennen gegeven dekking te weigeren.
2.11.
Bij brief van 7 juni 2013 heeft Aegon [A] laten weten de schadeclaim af te wijzen. Daarbij heeft Aegon zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van brandstichting door een sleutelhouder. Daarnaast is een beroep gedaan op artikel 6 van de polisvoorwaarden 1153 in verband met weigering een toegezegde telefoonspecificatie over te leggen. Voorts heeft Aegon zich erop beroepen dat [A] heeft verzuimd Aegon in kennis te stellen van het feit dat het pand in mei 2011 op last van de burgemeester voor een jaar is gesloten/verzegeld na een inval en het aantreffen van hennep en XTC, hetgeen in strijd is met artikel 15 van de polisvoorwaarden 1153. Tot slot heeft Aegon gesteld niet bekend te zijn geweest met het feit dat het pand ook voor particuliere bewoning werd benut. Aegon heeft de verzekeringsovereenkomst per direct beëindigd en de persoonsgegevens van [A] en [B] opgenomen in diverse fraudedatabanken.
2.12.
[A] heeft Krantz en Polak Resolve verzocht het rapport van I-Tek te beoordelen en zelf ook onderzoek te doen naar de brand. Dat heeft geleid tot een rapport van 13 mei 2013 (productie 35 bij akte van [A] c.s.). De expert concludeert, kort gezegd, dat zonder nader bewijs, dat volgens hem ontbreekt, brandstichting niet als vaststaand kan worden aangenomen en een technische oorzaak voor de brand niet kan worden uitgesloten.
2.13.
[A] heeft vanaf 2001 delen van zijn bedrijfspand aan derden verhuurd. Het pand was aanvankelijk in drie zelfstandige units verdeeld met eigen sleutels en eigen huisnummers. Na de oplevering bevond zich in de voorzijde, aangeduid als [straatnaam adres 1] nummer [huisnummer adres 1], de showroom voor de siersmederij. In het middengedeelte was de siersmederij zelf gevestigd en het achterste gedeelte deed dienst als kantoorruimte van [A]. Na 2001 hebben er, zonder dat daarvoor gemeentelijke vergunning was verkregen, diverse verbouwingen aan het pand plaatsgevonden, waaronder een grote in 2006/2007, waardoor er uiteindelijk vier separate units zijn ontstaan. Zo zijn er muren verplaatst, een verdiepingsvloer gemaakt en extra ruimtes aangebracht. Deze verbouwingen zijn niet aan Aegon gemeld. Diverse onderdelen van het pand zijn verhuurd (geweest). [adres 1] (voorzijde beneden en boven) is vanaf 2001 verhuurd geweest aan handelsonderneming De Groene Vlinder en vanaf 2003 aan de heer [X] voor diens growshop, genaamd De Groene Vinger. Ten tijde van de brand stond dit deel leeg. [adres 1, nummer A] (een middendeel) werd door [A] van 2007 tot 2011 verhuurd aan ene [Y]. Dit deel van het pand was ten tijde van de brand in gebruik als kattenverblijf voor katten van [A] en [B]. [adres 1, nummer B] (ook een middendeel) huisvestte een smederij tot november 2011. [A] heeft zijn smederij in 2007 overgedaan aan een voormalig medewerker, die de zaak tot november 2011 in [adres 1, nummer B] heeft voortgezet. Ten tijde van de brand werd dit deel verhuurd aan MBB Montage, een constructiebedrijf dat deze unit gebruikte als werkplaats. Sinds 2012 werd door [B] en [A] in het achterste gedeelte een bedrijf onder de naam Ambiance in [adres 1, nummer C] geëxploiteerd.
2.14.
Bij een politie inval op 30 maart 2011 zijn in het pand drugs aangetroffen, waaronder 98,5 kg hennep die was opgeslagen in een verborgen ruimte op de bovenverdieping van [adres 1], boven het magazijn van “De Groene Vinger”. Deze ruimte bleek alleen te openen via een professioneel hydraulisch systeem met afstandsbediening. Daarnaast werden in [adres 1, nummer C], in gebruik bij [A] en [B], onder meer Xtc-pillen aangetroffen. [B] heeft ter zake vijf dagen in voorarrest gezeten. Op 17 mei 2011 zijn [adres 1] en [adres 1, nummer C] op last van de burgemeester voor een jaar op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten. Bij brief van 9 mei 2011 heeft de gemeente Woensdrecht het besluit bestuursdwang toe te passen aan [A] bekend gemaakt. In deze brief staat onder het kopje “Voorgeschiedenis” vermeld, voor zover van belang (productie 12 bij akte van Aegon c.s.):
In de loop van 2002 hebben zich reeds enige voorvallen voorgedaan waarbij vanuit de Regiopolitie Midden en West Brabant is geconstateerd dat er hennep gekweekt en verhandeld werd in het pand aan de [adres 1] in [plaatsnaam]. Daarnaast zijn er destijds ook apparatuur en verdere benodigdheden aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een XTC laboratorium. In deze periode was u reeds eigenaar van het pand aan de [adres 1].
(…) Al hetgeen in uw pand geschiedt, komt derhalve voor uw rekening en risico als eigenaar.
En onder het kopje “Overwegingen”:
Tijdens het onderzoek is gebleken dat er vanuit uw pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam], waarvan u conform de kadastrale gegevens eigenaar bent, middelen als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet werden verkocht, verstrekt, afgeleverd of daartoe aanwezig waren.
I. Dit is gebleken doordat er op 30 maart 2011 in uw pand aan de [adres 1] een ruimte is aangetroffen waar hennep verwerkt werd;
II. Dit is gebleken toen een verdachte op 30 maart 2011 om 20:45 u in een verborgen ruimte in het pand is aangetroffen in het bezit van 98,5 kg hennep;
III. Dit is gebleken doordat er op 30 maart 2011 omstreeks 18:27 u op de bovenverdieping aan de achterzijde van het pand aan de [adres 1], te weten de feitelijke verblijfplaats van u en mevrouw [B] ([adres 1, nummer C]) op diverse plaatsen pillen en joints gevonden zijn. (…)
IV. Dit is gebleken doordat er in het kantoor van ‘De Groene Vinger’ financiële middelen zijn aangetroffen die gelieerd zijn aan het verhandelen van verdovende middelen zoals aangetroffen en vernoemd onder II en III.
En onder het kopje “Besluit”:
(…) mede gelet op de terzake gedane constateringen en vaststellingen heb ik besloten, u te gelasten het bedrijfspand ‘De Groene Vinger’ (inclusief de verborgen ruimte (...)) gevestigd aan de [adres 1] (…) voor een duur van één jaar te sluiten (…). Daarnaast heb ik besloten om u te gelasten het achterste gedeelte van het pand dat als feitelijke verblijfplaats door u en mevrouw [B] wordt gebruikt (…) voor een duur van één jaar te sluiten wegens verkoop, verstrekking, aflevering van middelen danwel daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet. Daarbij is van belang dat u sinds medio 1999 eigenaar bent van voornoemd pand en dat u reeds op 3 juni 2002 bent gewaarschuwd dat in de gemeente Woensdrecht niet getolereerd wordt om een hoeveelheid verboden middelen in bezit te hebben dan wel te verhandelen zoals is aangetroffen op 30 maart 2011.
(….)
De inventaris dient volledig te worden verwijderd uit de hiervoor beschreven gedeelten van het pand (…).
2.15.
De voorzieningenrechter te Breda, sector bestuursrecht, heeft bij uitspraak van 15 maart 2012 het beroep van [A] en [B] tegen de sluiting ongegrond verklaard en daarbij onder meer overwogen dat is geconstateerd dat er in 2003 en 2005 in het pand ook hennepkwekerijen en growshopmateriaal zijn aangetroffen, zodat [A] kan worden beschouwd als een gewaarschuwd mens. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [A] en [B] illegaal op het bedrijventerrein wonen, terwijl er een alternatief voorhanden is, namelijk de woning aan de [adres 3] te [woonplaats]. Tevens heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het pand zonder vergunning is opgedeeld in vier ruimtes.
2.16.
[A] heeft een strafblad. Op zijn strafblad zijn in 1992 twee sepots vermeld. In 1995 is hij door de politierechter te Breda veroordeeld tot een geldboete wegens een milieudelict. Eveneens in 1995 is hij veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar wegens schending van een auteursrecht. In 1998 is hij van een vergelijkbaar delict vrijgesproken. In 1996 is op een verdenking van heling een sepot gevolgd. Voorts is [A] bij strafvonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen, België, van 16 februari 1995 veroordeeld tot twee maanden hoofdgevangenisstraf met gewoon uitstel van drie jaar, wegens verkoop van nagemaakte merkartikelen. Bij strafvonnis van 1 mei 2003 is [A] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur wegens overtreding van de Opiumwet in de periode van 1 december 2001 tot en met 15 januari 2003. Bij vonnis van 14 juli 2011 van de rechtbank Dordrecht is [A] veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes voorwaardelijk, wegens diefstal en poging afpersing.

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. vordert – samengevat na vermeerdering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat Aegon en Reaal gehouden zijn om dekking te verlenen voor de brandschade;
- Aegon primair te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 630.308,24 plus rente, en subsidiair tot betaling van een bedrag van € 19.000 ter zake inventaris- en goederenschade en verwijzing naar de schadestaat ter vaststelling van de opstalschade, onder toekenning van een voorschot op die schadevergoeding van € 200.000;
- Reaal te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 72.807 plus rente;
- Aegon te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van eisers uit de vijf in de dagvaarding genoemde databanken op straffe van een dwangsom;
- Aegon te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.445 aan buitengerechtelijke kosten;
- Reaal te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.815 aan buitengerechtelijke kosten;
- Aegon en Reaal hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.840,80 ter zake van expertise kosten;
- hoofdelijke veroordeling van Aegon en Reaal in de proceskosten.
3.2.
Aegon c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat in het pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam] een grote brand heeft gewoed die zowel aan de opstal als aan de inboedel schade heeft toegebracht. In geschil is of [A] c.s. aanspraak kan maken op vergoeding van die schade door Aegon, als verzekeraar van het bedrijfspand en de bedrijfsinventaris en Reaal als inboedelverzekeraar.
Ten aanzien van Aegon
Wie is verzekerd?
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [A] verzekeringnemer is op de polis bij Aegon en [B] niet als medeverzekerde op deze bedrijfspolis heeft te gelden, zodat zij jegens Aegon geen vordering kan geldend maken.
De polisvoorwaarden
4.3.
Aegon beroept zich bij afwijzing van dekking op de polisvoorwaarden 1153. [A] stelt dat die polisvoorwaarden voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst niet aan hem ter hand zijn gesteld en beroept zich daarom op de vernietigbaarheid van die polisvoorwaarden.
4.4.
De rechtbank verwerpt het beroep van [A] op vernietiging van de polisvoorwaarden. Op het overgelegde polisblad staat vermeld dat de polisvoorwaarden 1153 en 1030 van toepassing zijn. De stelling als zou [A] niet tijdig kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van die voorwaarden als bedoeld in artikel 6:233 sub b BW acht de rechtbank in het licht van de gemotiveerde betwisting door Aegon onvoldoende onderbouwd. Daartoe is allereerst van belang dat [A] van aanvang af wist dat polisvoorwaarden deel zouden uitmaken van de verzekeringsovereenkomst, nu dat al in het aanvraagformulier staat vermeld en [A] zich daarmee door ondertekening van het formulier akkoord heeft verklaard. Voorts is niet weersproken dat [A] zich bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft laten bijstaan door een onafhankelijk assurantietussenpersoon, te weten Bueger-Wiertz in de persoon van Leo Stultiëns. Deze assurantiemakelaar heeft blijkens productie 1 bij conclusie van antwoord op 8 oktober 2001 het door [A] getekende aanvraagformulier aan Aegon gezonden met een verzoek om toezending van de polis. Dat die polis ook daadwerkelijk aan de tussenpersoon is toegezonden is niet betwist. Aan de blote stelling dat daarbij geen algemene voorwaarden zijn meegezonden wordt voorbij gegaan. Zo al juist zou zijn dat die stukken niet direct met de polis zouden zijn meegezonden, is zonder meer aannemelijk dat de tussenpersoon – nu hij daartoe gehouden is – die alsnog heeft opgevraagd, alvorens de stukken aan [A] door te zenden. Andersluidende informatie van de assurantiemakelaar ontbreekt, terwijl [A] in het kader van deze procedure blijkens de brief van Leo Stultiëns, overgelegd als productie 34 bij akte van [A] c.s., nog wel contact heeft gehad met deze tussenpersoon. In dat kader is voorts relevant dat de tussenpersoon in voormelde brief vermeldt “op nadrukkelijk verzoek van [A]” in november 2012 contact te hebben opgenomen met Aegon om een toekomstige huurder te melden en na te gaan of dat premie consequenties zou kunnen hebben. Ook daaruit valt dus af te leiden dat [A] met de inhoud van de algemene voorwaarden bekend was. De rechtbank zal er in het navolgende dan ook van uitgaan dat de als productie 2 bij conclusie van antwoord door Aegon overgelegde polisvoorwaarden van toepassing zijn op de verzekeringsovereenkomst.
Afwijzingsgronden
4.5.
Bij brief van 7 juni 2013 heeft Aegon de schadeclaim afgewezen, onder meer, kort gezegd, vanwege brandstichting door een sleutelhouder alsmede bestemmingswijzigingen die aan Aegon in strijd met de vigerende polisvoorwaarden niet zijn gemeld. Daarbij heeft Aegon er op gewezen dat [A] heeft verzuimd aan Aegon mede te delen dat het pand in mei 2011 op last van de burgemeester in verband met drugs is gesloten. Ook heeft Aegon gewezen op de verzekerde bestemming als “bedrijfspand”, die strijdig is met gebruik door [A] en [B] van een deel van het pand als woning ([adres 1, nummer C]). Aegon heeft nadien haar stellingen met betrekking tot de risicowijziging nader aangevuld en er onder meer op gewezen dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat het pand feitelijk van aanvang af als “bedrijfsverzamelgebouw” blijkt te zijn gebruikt zonder medeweten van Aegon. Bovendien werd er ten tijde van de brand kennelijk ook een seks gerelateerde onderneming geëxploiteerd door [B]. Nu al deze wijzigingen niet zijn gemeld is de verzekering terecht beëindigd en is het recht op schadevergoeding vervallen, aldus Aegon.
4.6.
[A] stelt zich allereerst op het formele standpunt dat uitsluitend de in de afwijzingsbrief van 7 juni 2013 door Aegon opgenomen argumenten in de beoordeling behoren te worden betrokken en dat Aegon haar rechten voor het overige heeft verwerkt. Voorts meent hij dat de artikelen in de algemene voorwaarden die zien op risicowijziging onduidelijk zijn en dat die onduidelijkheid op grond van de contra proferentum regel voor rekening en risico van Aegon dient te komen. Van rechtens relevante risicowijziging is volgens [A] overigens geen sprake. Naar zijn zeggen was Aegon al bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst bekend met het voorgenomen gebruik als bedrijfsverzamelgebouw. De sluiting van een deel van het pand is tijdelijk geweest en was al weer opgeheven ten tijde van de brand, zodat die bij de beoordeling van de dekking niet meer van belang is. Ook het privé gebruik van een deel van het gebouw en de andersoortige bedrijfsvoering zijn irrelevant, omdat die ten opzichte van het gebruik als smederij geen risicoverhogende factor vormen. Daar komt bij dat er geen causaal verband bestaat tussen het gewijzigde feitelijk gebruik en de brand, aldus [A].
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de verzekeraar zonder meer belang heeft bij een juiste informatieverstrekking door de verzekerde, zowel bij het sluiten van de overeenkomst als gedurende de looptijd ervan. De verzekeraar is immers afhankelijk van gerichte en betrouwbare informatie van de verzekerde teneinde de risico’s goed te kunnen beoordelen. Zoals hierna zal blijken zijn veel feiten in deze zaak, mede als gevolg van de door [A] gecreëerde onduidelijkheid over het exacte gebruik van het pand, pas in de loop van deze procedure aan het licht gekomen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van [A] dat Aegon haar stellingen in deze procedure uitsluitend mag gronden op hetgeen reeds in haar afwijzingsbrief is opgenomen. De rechtbank tekent daarbij aan dat [A] daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Daargelaten dat het voor [A] van de aanvang af duidelijk is geweest dat Aegon geen dekking zou bieden, heeft [A] in de procedure voldoende gelegenheid gehad zich te verweren tegen de aanvullende stellingen van Aegon en die gelegenheid ook feitelijk te baat genomen. Dat brengt met zich dat er geen reden is bij de beoordeling de later door Aegon naar voren gebrachte afwijzingsgronden buiten beschouwing te laten.
Schending van artikel 15 van polisvoorwaarden 1153
4.8.
Aegon heeft er terecht op gewezen dat zij groot belang heeft bij een clausule ter zake van risicowijziging. Immers, de inschatting van het te verzekeren risico is bepalend voor de vraag of een verzekeraar een bepaalde verzekeringsovereenkomst wil sluiten en zo ja, onder welke voorwaarden. Indien een aanvankelijk gedekt risico wijzigt is het voor de verzekeraar opnieuw van belang dat te weten, zodat hij zich kan beraden over voortzetting van de dekking (eventueel onder aangepaste condities) dan wel beëindiging van de polis. Om die reden is in de toepasselijke polisvoorwaarden 1153 onder artikel 15 een specifieke regeling opgenomen die ziet op wijziging van het risico. Onder artikel 15.2 is aangegeven welke wijzigingen door de verzekerde moeten worden doorgegeven, namelijk “
elke belangrijke wijziging van het risico, waaronder in elk geval wordt verstaan (…) verandering in het gebruik of de bestemming; leegstand van het gebouw (of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan); (…)”
4.9.
Aegon stelt zich op het standpunt dat [A] als verzekerde niet aan de op hem rustende verplichtingen die voortvloeien uit voormelde bepaling heeft voldaan. [A] heeft echter betoogd dat artikel 15 hem niet kan worden tegengeworpen, daar dat artikel voor een verzekerde onvoldoende helder is. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [A] dat voormelde voorwaarde onduidelijk zou zijn en daarom buiten beschouwing dient te blijven. Anders dan [A] betoogt, acht de rechtbank artikel 15 niet voor meer dan één uitleg vatbaar. De bewoordingen zijn zowel op het punt van al dan niet gedeeltelijke leegstand als op het punt van verandering in gebruik of bestemming klip en klaar: elke wijziging van dien aard moet worden gemeld, ook als het een zelfstandig deel van het gebouw betreft.
4.10.
Vast staat dat [A] niet steeds aan voormelde verplichting heeft voldaan. Zo is gesteld noch gebleken dat [A] Aegon in 2011 heeft gemeld dat twee delen van het pand ([huisnummer adres 1] en [adres 1, nummer C]) op last van de burgemeester in mei 2011 voor een jaar zijn gesloten. Voorts is niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de sluiting twee zelfstandige delen van het pand betrof als bedoeld in artikel 15. In dat kader is relevant dat [A] heeft erkend dat hij – overigens zonder over de daartoe benodigde vergunningen te beschikken – het pand heeft verbouwd van drie naar vier zelfstandige units met doorlopende scheidingswanden en eigen ingangen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [A] op grond van artikel 15 van de toepasselijke polisvoorwaarden gehouden was Aegon in kennis te stellen van de voornoemde sluiting. Datzelfde geldt voor het illegale gebruik door [A] en [B] als privéwoning van een deel van het pand ([adres 1, nummer C]) en het gebruik daarvan ten behoeve van het artiestenbureau Ambiance. Dit bedrijf, dat ter plaatse zonder vergunning werd geëxploiteerd, betrof volgens Aegon een ‘showroom voor erotische performances op besloten feesten en partijen’, respectievelijk ‘een studio en artiestenbureau t.b.v. de seksindustrie’, hetgeen door [A] niet is weersproken. Ook staat als onbetwist vast dat ten tijde van de brand het voorste deel van het pand ([adres 1]) nog leeg stond. Al deze relevante wijzigingen in het gebruik van het pand en de leegstand ervan hadden conform artikel 15.2 van de polisvoorwaarden 1153 aan Aegon gemeld behoren te worden. Zo al juist zou zijn dat Aegon al eerder bekend is geweest met een gebruik als bedrijfsverzamelgebouw, hetgeen Aegon gemotiveerd heeft betwist, maakt dat het oordeel dat voornoemde wijzigingen hadden moeten worden gemeld, niet anders. Die bekendheid laat immers onverlet dat privégebruik, wijziging van bedrijfstak/huurder en leegstand van het pand ook dan relevant zijn en gedurende de looptijd van de verzekering aan Aegon dienen te worden gemeld, zodat de verzekeraar kan nagaan of er aanleiding bestaat de verzekering te beëindigen, dan wel de premie en/of de voorwaarden te herzien.
4.11.
Nu vast staat dat [A] voormelde wijzigingen in strijd met de toepasselijke polisvoorwaarden niet heeft gemeld, vervalt het recht op schadevergoeding, tenzij de verzekering na kennisgeving van de wijziging zou zijn gecontinueerd, zo volgt uit artikel 15.5 van de polisvoorwaarden 1153. De vraag die dus dient te worden beantwoord is of Aegon, zoals zij stelt, de verzekering zou hebben beëindigd, of dat zij de verzekering (al dan niet gewijzigd) had voortgezet en daarom tot (al dan niet gedeeltelijke) betaling van de schade had moeten overgaan, zoals [A] betoogt.
Gevolgen van de schending van artikel 15 van de polisvoorwaarden 1153
4.12.
[A] betwist niet dat melding aan Aegon van de gedwongen sluiting op last van de burgemeester beëindiging van de verzekering tot gevolg zou hebben gehad, maar stelt zich – naar de rechtbank begrijpt – op het standpunt dat de sluiting in 2011 thans geen rechtsgevolgen meer kan hebben, omdat het pand ten tijde van de brand niet meer gesloten was. Met betrekking tot de overige wijzigingen bestrijdt [A] dat Aegon de polis bij tijdige melding daarvan rechtsgeldig had mogen beëindigen en stelt zich – naar de rechtbank begrijpt – op het standpunt dat de wijzigingen die nog bestonden ten tijde van de brand van dermate ondergeschikt belang waren dat de verzekeringsovereenkomst zou zijn voortgezet.
4.13.
Op Aegon rust (in beginsel) de stelplicht en bewijslast van haar stelling dat zij bij tijdige melding door [A] van voormelde wijzigingen als bedoeld in artikel 15 van de polisvoorwaarden 1153, de verzekering niet zou hebben voortgezet. Aegon heeft daartoe gesteld dat zij – afgezien van het feit dat zij naar eigen zeggen bij kennis van de vestiging van een growshop in het pand de verzekering ogenblikkelijk zou hebben beëindigd – dat in ieder geval zou hebben gedaan bij tijdige melding van de gedwongen sluiting in 2011, omdat Aegon met criminaliteit en drugs niets te maken wil hebben. Aegon heeft voorts ten aanzien van de situatie ten tijde van de brand, te weten de gedeeltelijke leegstand, het gedeeltelijke privégebruik en de exploitatie van het seksgerelateerde bedrijf Ambiance, te kennen gegeven daarin bij tijdige melding eveneens reden te hebben gezien de verzekering te beëindigen. Leegstand is een evident risico-verhogende factor in geval van een verzekering als de onderhavige, te meer daar de leegstand ten tijde van de brand het voorste deel van het pand betrof, dat grenst aan de openbare weg. Privégebruik brengt ook geheel eigen risico’s met zich, zoals koken en nachtelijk verblijf, terwijl bovendien sprake was van illegale bewoning, hetgeen Aegon bij bekendheid daarmee nooit had verzekerd. Hetzelfde geldt voor de exploitatie van het seks gerelateerde bedrijf Ambiance, daar Aegon als verzekeraar de seksindustrie standaard mijdt. Daar komt bij dat er geen enkel zicht is op het moreel risico dat [B], die geen verzekeringnemer is, mogelijk voor Aegon vertegenwoordigt, aldus nog steeds Aegon.
4.14.
De rechtbank neemt onder de gegeven omstandigheden als vaststaand aan dat Aegon bij tijdige melding van voormelde feiten de verzekering niet zou hebben voortgezet. Daartoe is van belang dat, zoals Aegon ook uitvoerig heeft betoogd, voor een verzekeraar naast het objectieve gebruiksrisico ook het moreel risico van groot belang is voor het antwoord op de vraag of een (gewijzigd) risico verzekerd moet worden of blijven. Zo derhalve al juist zou zijn dat de sluiting voor een jaar op zich onvoldoende grond is voor beëindiging van de polis, omdat de geslotenverklaring reeds was vervallen ten tijde van de brand, dan laat dat onverlet dat de omstandigheden rond die sluiting een ander licht werpen op de moraliteit van [A] (en [B]) en dus doorwerken bij de beoordeling van de nog wel tijdens de brand bestaande risicowijzigingen die niet aan Aegon waren gemeld. Nu niet is weersproken dat ten tijde van de brand sprake was van illegale bewoning en het zonder vergunning exploiteren van een seks gerelateerd bedrijf, zijn dat op zich reeds omstandigheden die de beëindiging van de verzekering rechtvaardigen. Daar komt bij dat inmiddels is gebleken dat [A] en [B] niet alleen in 2011 betrokken waren bij de drugs gerelateerde kwestie die de opmaat vormde voor de sluiting van het pand, maar dat [A] al in 2003 is veroordeeld voor betrokkenheid bij een XTC-laboratorium in het pand. Ook het feit dat [A], zoals pas in deze procedure duidelijk is geworden, bij het aangaan van de verzekering al een strafblad had, hetgeen hij destijds niet heeft medegedeeld, versterkt de ernstige bedenkingen over de moraliteit van [A] als verzekerde, zo deelt de rechtbank het standpunt van Aegon ter zake, en maakt des te duidelijker dat Aegon bij juiste kennis van zaken niet bereid zou zijn geweest de verzekering voort te zetten.
4.15.
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, rechtvaardigen de conclusie dat de verzekeringsovereenkomst door Aegon niet zou zijn voortgezet en door Aegon als redelijk handelend verzekeraar ook niet had behoeven te worden voortgezet indien Aegon van de wijzigingen op de hoogte was gebracht. Daarmee komt het recht op schadevergoeding te vervallen.
4.16.
Het feit dat [A] alle voormelde feiten en omstandigheden in het geheel niet aan Aegon heeft gemeld kan voorts niet anders worden gezien dan als een poging de verzekeraar op belangrijke punten te misleiden, althans verwijtbaar onvoldoende te informeren. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden opname van [A] in de databanken. Resteert de vraag of ook de naam van [B] terecht in die databanken is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat Aegon onder de gegeven omstandigheden ook daartoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten. Immers, vast staat dat [A] en [B] gedurende de looptijd van de verzekering samen hebben gewoond als partners, zodat er reeds om die reden van kan worden uitgegaan dat [B] op de hoogte was van de feitelijke gang van zaken en wist dat voor Aegon relevante gegevens werden achtergehouden. Daar komt bij dat vast staat dat ook zij persoonlijk betrokken was bij zowel de drugskwestie die leidde tot de sluiting van het pand in 2011 als de start van Ambiance in 2012 in het pand, zodat ook om die reden van een onwetend buitenstaander geen sprake is. Het feit dat [B] geen verzekerde was (zie ro. 4.2.), staat aan vermelding van haar gegevens in de databanken niet in de weg. De regeling die de Stichting Centraal Informatie Systeem voor in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen (CIS) hanteert, biedt immers expliciet de mogelijkheid ook niet-verzekerden in de fraudedatabanken op te nemen. Een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering tot schrapping van de persoonsgegevens van [A] en [B] uit de databanken zal worden afgewezen.
4.17.
De overige stellingen en weren behoeven in het licht van het voorgaande geen bespreking meer.
Ten aanzien van Reaal
De polisvoorwaarden
4.18.
Niet in geschil is dat [A] al sinds 1995 een inboedelverzekering heeft bij Reaal. Het risico-adres van die verzekering is blijkens het polisblad per 12 april 2007 gelegen aan de [adres 1]. Op de verzekering zijn de polisvoorwaarden WP0601 van toepassing verklaard. [A] bestrijdt ook ten aanzien van deze polis dat hij tijdig kennis heeft kunnen nemen van de voorwaarden en beroept zich daarom op vernietiging daarvan. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Uit het polisblad blijkt dat ook deze verzekering gesloten is door tussenkomst van een eigen assurantiemakelaar van [A], te weten Van Kampen. Daarmee is de blote stelling van [A] dat hij niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de voorwaarden zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet geloofwaardig. Ook hier geldt dat, zo al juist zou zijn dat de tussenpersoon niet direct de polisvoorwaarden heeft toegestuurd gekregen, zonder meer aannemelijk is dat die door de tussenpersoon – nu hij daartoe gehouden is – alsnog zijn opgevraagd. Nu [A] geen andersluidende informatie van zijn tussenpersoon heeft overgelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat de voorwaarden door zijn tussenpersoon zijn ontvangen en aan [A] zijn doorgestuurd.
4.19.
Anders dan bij de bedrijfsverzekering is ook [B], die ongehuwd samenwoont met [A], in casu belanghebbende bij de verzekering. Immers, de polisvoorwaarden WP0601 vermelden onder 1.2.1 dat onder inboedel wordt verstaan: “
alle roerende zaken in eigendom toebehorende aan en behorende tot de particuliere huishouding van de verzekeringnemer en de met hem in duurzaam gezinsverband samenwonende personen”. Dat betekent dat ook haar deel van de gezamenlijke inboedelgoederen is meeverzekerd en [B] in zoverre een vorderingsrecht toekomt.
Beroep op rechtsverwerking
4.20.
Reaal heeft dekking geweigerd. [A] c.s. stelt zich op het standpunt, naar de rechtbank begrijpt, dat Reaal haar recht om dekking te ontzeggen heeft verwerkt, nu zij aanvankelijk geen uitspraak heeft gedaan over de dekking en pas in de onderhavige procedure voor het eerst te kennen heeft gegeven geen dekking te willen verlenen. Reaal heeft daar tegenover gesteld dat zij pas gaandeweg duidelijkheid gekregen heeft over de gronden voor ontzegging van dekking, hetgeen volgens Reaal grotendeels te wijten is aan de onvolledige en deels tegenstrijdige informatie die door [A] en [B] aan haar (en Aegon) is verstrekt. Reaal heeft zich, evenals Aegon, naast brandstichting beroepen op niet gemelde risicowijziging, bestaande in wijziging van “privé-bewoning” in “showroom/kantoorruimte voor een erotisch bedrijf” en verzuim van melding dat de bewoning steeds illegaal was en nogmaals nadrukkelijk is verboden bij gelegenheid van de sluiting van het pand door de burgemeester in 2011.
4.21.
Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat Reaal pas in deze procedure haar verweren naar voren heeft gebracht, onvoldoende is om die verweren buiten beschouwing te laten. Weliswaar is juist dat het voor een verzekerde in het algemeen van belang is voorafgaand aan een procedure reeds exact te weten wat het standpunt van zijn of haar verzekeraar is, maar dat kon in het onderhavige geval in redelijkheid niet van Reaal worden gevergd. Daartoe is allereerst van belang dat Reaal in afwachting was van de onderzoeksresultaten van het in opdracht van Aegon verrichte brandonderzoek. Dienovereenkomstig heeft zij [A] c.s. laten weten nog geen standpunt in te kunnen nemen, nu zij op nadere onderzoeksgegevens wachtte. Toen het I-Tek rapport uiteindelijk beschikbaar kwam riep dat over de bewoning van [A] en [B] dermate veel vragen op, dat nader onderzoek was geïndiceerd. Zo bleken de verklaringen van [A] en [B] over de bewoning wisselend en riepen veel in de brandresten aangetroffen restanten van goederen nadere vragen op. Die zagen met name op de seks gerelateerde attributen zoals het andreaskruis, de danspaal en kooi en het ronddraaiende bed en de ongebruikelijke aantallen en typen kleding. Vervolgens werd geleidelijk aan pas duidelijk hoe het precies zat met de illegale bewoning, de sluiting van het pand in 2011 en de start van het bedrijf Ambiance. De rechtbank tekent nog aan dat gesteld noch gebleken is dat [A] c.s. feitelijk in zijn belangen is geschaad door de procedurele gang van zaken. Hij heeft in deze procedure alle gelegenheid gehad, zowel ter comparitie als in de processtukken, uitvoerig verweer te voeren en hij heeft die kans ook benut. Bovendien geeft het feit dat [A] c.s. Reaal mede in deze procedure heeft betrokken er blijk van dat hij van meet af aan al begrepen heeft dat Reaal niet eigener beweging tot vergoeding van de gestelde schade zou over gaan.
Eerdere uitkering
4.22.
Het verweer dat een eerdere schade-uitkering door Reaal onder de verzekeringsovereenkomst in de weg staat aan dekkingsontzegging wordt eveneens verworpen. Daartoe is van belang dat die wel uitgekeerde schade dateert van 23 februari 2011, derhalve voordat het pand gedwongen werd gesloten en ontruiming werd gelast en voordat het bedrijf Ambiance in 2012 van start is gegaan. Niet valt in te zien waarom die eerdere schade-uitkering voor de beoordeling van de later opgekomen wijzigingen van belang zou zijn. Dit nog los van de vraag of Reaal in het kader van die eerdere schade-uitkering gehouden was om onderzoek te doen naar mogelijk niet gemelde risico-wijzigingen.
Schending van artikel 11.1 van polisvoorwaarden WP0601
4.23.
Artikel 11.3 van polisvoorwaarden WP0601 bevat een vervalbeding. Op de verzekerde rust ingevolge artikel 11.1 de verplichting uiterlijk binnen dertig dagen aan de verzekeraar mededeling te doen van verandering van bouwaard of bestemming van het gebouw of van andere omstandigheden welke het verzekerde risico merkbaar beïnvloeden. Als een dergelijke mededeling niet binnen de gestelde tijd is gedaan, vervalt ingevolge artikel 11.3 van de polisvoorwaarden WP0601elk recht op schadevergoeding. De stelplicht en bewijslast ter zake van het uitblijven van bedoelde mededelingen rust op Reaal.
De rechtbank is van oordeel dat in casu verval van uitkering gerechtvaardigd is. Immers, vast staat dat [A] c.s. nimmer heeft gemeld dat hij het pand illegaal bewoonde. Daarnaast staat vast dat hij er evenmin melding van heeft gemaakt dat in mei 2011 [adres 1, nummer C], het deel van het pand waar [A] en [B] tot dan toe hun woning hadden, is gesloten en opdracht is gegeven tot volledige ontruiming daarvan. Tot slot is evenmin aan Reaal gemeld dat [A] c.s. na opheffing van de sluiting in 2012 een seks-gerelateerd bedrijf in de voormalige privéruimte heeft gevestigd. Dat Reaal geschaad is in haar belangen door het niet-melden van deze wijzigingen is evident. Allereerst is bij gebreke van de melding van de vestiging van Ambiance thans niet duidelijk of en in hoeverre de aangetroffen goederen tot de particuliere huishouding van [A] en [B] behoorden. Daar komt bij dat evenmin duidelijk is of, en zo ja in hoeverre, van feitelijke bewoning nog sprake was, nu in 2011 ontruiming was geëist en [A] en [B] wisselend hebben verklaard over de aard en duur van hun verblijf nadien. Daarbij heeft te gelden dat Reaal afhankelijk is van juiste informatie van haar verzekerden teneinde het (gewijzigd) risico adequaat te kunnen beoordelen. Die mogelijkheid is haar ontnomen, waardoor zij in haar belangen is geschaad. Dat klemt te meer daar het te beoordelen risico nauw verbonden is met de moraliteit van de verzekerden, zoals hiervoor ook bij de vorderingen jegens Aegon is besproken. In dat kader heeft Reaal terecht naar voren gebracht dat ook zij pas in deze procedure op de hoogte is geraakt van het strafblad van [A] en tot op heden geen enkel zicht heeft op een eventueel strafrechtelijk verleden van [B], terwijl Reaal zich als verzekeraar, evenals Aegon, noch met drugs- noch met seksactiviteiten wil inlaten. Nu vast staat dat [A] c.s. zijn mededelingsplicht jegens de verzekeraar heeft geschonden, als gevolg waarvan Reaal in haar belangen is geschaad, komt Reaal, als redelijk handelend verzekeraar, een beroep op het vervalbeding van artikel 11.3 van de polisvoorwaarden WP0601 toe.
4.24.
Dit alles leidt tot de slotsom dat ook de vorderingen van [A] c.s. jegens Reaal niet slagen.
4.25.
[A] en [B] zullen als in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De rechtbank zal de kosten van Aegon en Reaal afzonderlijk begroten, daar zij ieder een apart inhoudelijk verweer hebben moeten voeren. Wel zal de rechtbank de comparitie bij zowel Aegon als Reaal slechts voor een halve punt tellen, nu zij op die zitting door dezelfde advocaat zijn bijgestaan en er toen feitelijk geen dubbel werk is verricht.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Aegon begroot op € 3.715 aan griffierecht en € 7.740 (3 punten; tarief VII) aan kosten van de advocaat en aan de zijde van Reaal begroot op € 1.836 aan griffierecht en € 2.682 (3 punten; tarief IV) aan kosten van de advocaat;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, mr. W.A.G.J. Ferenschild en mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op [huisnummer adres 1] januari 2015.