Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A],
[B],
1.De procedure
- de dagvaardingen van 17 en 18 december 2013 met producties;
- de conclusie van antwoord van 2 april 2014 met producties;
- het tussenvonnis van 16 april 2014 waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de akte uitlating tevens akte overlegging producties van de zijde van [A] c.s. van 3 juli 2014;
- de akte ter comparitie tevens akte uitlating producties van de zijde van Aegon c.s. van 3 juli 2014;
- de brief van 2 juli 2014 van de zijde van [A] c.s. met als bijlage productie 30;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2014;
- de akte overlegging producties tevens houdende akte vermeerdering van eis van de zijde van [A] c.s. van 3 september 2014;
- de akte houdende producties van de zijde van Aegon c.s. van 3 september 2014;
- de brief van 3 september 2014 van de zijde van Aegon c.s.;
- de brief van 12 september 2014 van de zijde van [A] c.s.;
- de conclusie van repliek van 1 oktober 2014;
- de conclusie van dupliek van 29 oktober 2014.
2.De feiten
2.Gedekte gebeurtenissen
(…)
6.1.4. zijn volle medewerking te verlenen bij de regeling van de schade (…)
(…)
6.1.6. de aanwijzingen van de maatschappij nauwkeurig op te volgen en de ter zake van de schade gestelde vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden.
(…)
15.Wijziging van het risico
- De brand in het pand op het risicoadres is ontstaan aan de achterzijde op de eerste verdieping.
- Hoewel een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand niet werd aangetroffen, kan dit gelet op de grote mate van destructie echter niet geheel worden uitgesloten.
- Binnen de plaats van het ontstaan van de brand werden in de meterkast/toiletruimte sporen van vluchtig brandbare vloeistoffen terpentine en motorbenzine aangetroffen.
- Aanvankelijk werd de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen door verzekerde en zijn partner, mevrouw [B], bij herhaling uitgesloten geacht.
- Na confrontatie met de aangetroffen sporen werd de mogelijke aanwezigheid van terpentine niet uitgesloten. Door verzekerde werd de aanwezigheid van motorbenzine onverklaarbaar geacht.
- Door mevrouw [B] werd verklaard, dat er mogelijk een benzineaansteker in de meterkast aanwezig is geweest. De aanwezigheid van motorbenzine in een benzineaansteker is niet aannemelijk.
- Tijdens het technisch onderzoek werd geen benzineaansteker of sporen van de eerdere aanwezigheid daarvan aangetroffen.
- Verzekerde was gelet op hetgeen is weergegeven in het schrijven van de gemeente Woensdrecht kennelijk niet gerechtigd om in het pand woonachtig te zijn.
- Na het eerder aantreffen van hennep en XTC werd de woning door de gemeente Woensdrecht gesloten, waarna kennelijk door verzekerde de in relatie daarmee aangebrachte verzegeling werd verbroken.
- Verzekerde en/of mevrouw [B] hebben kennelijk niet naar waarheid verklaard omtrent het strafrechtelijk verleden, gelet op het aantreffen van XTC in de illegaal bewoonde woning.
- De door mevrouw [B] opgegeven hoeveelheid kleding die tijdens de brand verloren is gegaan, kan in de betreffende ruimte aanwezig zijn geweest.
3.Het geschil
4.De beoordeling
elke belangrijke wijziging van het risico, waaronder in elk geval wordt verstaan (…) verandering in het gebruik of de bestemming; leegstand van het gebouw (of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan); (…)”
alle roerende zaken in eigendom toebehorende aan en behorende tot de particuliere huishouding van de verzekeringnemer en de met hem in duurzaam gezinsverband samenwonende personen”. Dat betekent dat ook haar deel van de gezamenlijke inboedelgoederen is meeverzekerd en [B] in zoverre een vorderingsrecht toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat in casu verval van uitkering gerechtvaardigd is. Immers, vast staat dat [A] c.s. nimmer heeft gemeld dat hij het pand illegaal bewoonde. Daarnaast staat vast dat hij er evenmin melding van heeft gemaakt dat in mei 2011 [adres 1, nummer C], het deel van het pand waar [A] en [B] tot dan toe hun woning hadden, is gesloten en opdracht is gegeven tot volledige ontruiming daarvan. Tot slot is evenmin aan Reaal gemeld dat [A] c.s. na opheffing van de sluiting in 2012 een seks-gerelateerd bedrijf in de voormalige privéruimte heeft gevestigd. Dat Reaal geschaad is in haar belangen door het niet-melden van deze wijzigingen is evident. Allereerst is bij gebreke van de melding van de vestiging van Ambiance thans niet duidelijk of en in hoeverre de aangetroffen goederen tot de particuliere huishouding van [A] en [B] behoorden. Daar komt bij dat evenmin duidelijk is of, en zo ja in hoeverre, van feitelijke bewoning nog sprake was, nu in 2011 ontruiming was geëist en [A] en [B] wisselend hebben verklaard over de aard en duur van hun verblijf nadien. Daarbij heeft te gelden dat Reaal afhankelijk is van juiste informatie van haar verzekerden teneinde het (gewijzigd) risico adequaat te kunnen beoordelen. Die mogelijkheid is haar ontnomen, waardoor zij in haar belangen is geschaad. Dat klemt te meer daar het te beoordelen risico nauw verbonden is met de moraliteit van de verzekerden, zoals hiervoor ook bij de vorderingen jegens Aegon is besproken. In dat kader heeft Reaal terecht naar voren gebracht dat ook zij pas in deze procedure op de hoogte is geraakt van het strafblad van [A] en tot op heden geen enkel zicht heeft op een eventueel strafrechtelijk verleden van [B], terwijl Reaal zich als verzekeraar, evenals Aegon, noch met drugs- noch met seksactiviteiten wil inlaten. Nu vast staat dat [A] c.s. zijn mededelingsplicht jegens de verzekeraar heeft geschonden, als gevolg waarvan Reaal in haar belangen is geschaad, komt Reaal, als redelijk handelend verzekeraar, een beroep op het vervalbeding van artikel 11.3 van de polisvoorwaarden WP0601 toe.