ECLI:NL:RBDHA:2015:7313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
09/808368-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor oplichting en het verhullen van het overlijden van haar moeder

Op 29 juni 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 56-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het verhullen van het overlijden van haar moeder en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na het overlijden van haar moeder op 12 mei 2014, het lichaam heeft weggevoerd en verborgen in Tsjechië. Dit deed zij om te voorkomen dat de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds van KLM zouden stoppen met het uitkeren van AOW- en pensioenbetalingen. De verdachte heeft het overlijden van haar moeder niet gemeld bij de autoriteiten, waardoor de uitkeringen onterecht zijn doorgegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde met het oogmerk om zichzelf en haar dochter financieel te bevoordelen door de schijn op te wekken dat haar moeder nog in leven was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 367 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en poging tot oplichting, en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 367 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht voor de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808368-14
Datum uitspraak: 29 juni 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats],
adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 juni 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.A.M. Eijgenraam en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T. Thissen, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd [1] dat:
2.
zij in of omstreeks de periode van 12 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of elders in Nederland en/of in Tsjechië, een lijk, te weten het lichaam van haar moeder [slachtoffer 1], heeft weggevoerd en/of verborgen en/of begraven en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten 1477 euro en/of 838,59 euro, in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [slachtoffer 1],
- het lichaam van haar moeder meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of de Sociale Verzekeringsbank en/of
- de schijn opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank) schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en)
te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden waardoor de Sociale Verzekeringsbank (telkens) werd bewogen tot afgifte van (bovenomschreven) geldbedrag(en);
4.
zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM te bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten (een) maandelijks(e) geldbedrag(en) van (maximaal) ongeveer (netto) 2191 euro, in elk geval van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
na het overlijden van haar moeder, [slachtoffer 1],
- het lichaam van haar moeder heeft meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder heeft verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet heeft gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM en/of
- de schijn heeft opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM) schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
zij in of omstreeks de periode van 14 mei 2014 tot en met 08 juni 2014, te Velsen-Noord, gemeente Velsen en/of in (een) andere plaats(en) in Nederland, Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 1] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde kentekenplaten wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
zij op of omstreeks 22 mei 2014 te Oldenburg in Duitsland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (Duitse) kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2] in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] althans aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank op grond van artikel 5 lid 1 aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht bevoegd is om te oordelen over de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft de Nederlandse nationaliteit en de tenlastegelegde feiten zijn in Tsjechië, Polen en Duitsland eveneens strafbaar gesteld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten dat aan verdachte handelingen worden verweten die deels in Nederland en deels in het buitenland zijn gepleegd. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer HR 2 februari 2010, NJ2010/89) volgt uit artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter zich in die gevallen ook uitstrekt over die handelingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van feit 5 volgt de rechtsmacht uit artikel 5 lid 1 aanhef en onder 2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht aangezien diefstal ook in Polen een strafbaar feit is. Ten aanzien van feit 6 is de strafvervolging door Duitsland aan Nederland overgedragen.
De Nederlandse strafrechter is dus bevoegd kennis te nemen van alle aan verdachte verweten feiten. Ook overigens is er geen beletsel voor vervolging en berechting.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Vaststaande feiten [2]
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat het volgende vast. [3]
( a) In de nacht van 12 op 13 mei 2014 is de moeder van verdachte, [slachtoffer 1], op 80-jarige leeftijd in haar woning aan de [adres] te Rijnsaterwoude overleden. Zij was al langere tijd dement, niet meer in staat te communiceren, sterk vermagerd en werd de laatste dagen in leven gehouden met sondevoeding, medicatie en ondersteunende beademingsapparatuur.
( b) Verdachte heeft in diezelfde nacht het stoffelijk overschot van haar moeder vroeg in de morgen naar haar Volvo gedragen en vervolgens heeft ze onder meer de medische apparatuur, de sondevoeding en de medicijnen van haar moeder in de auto gelegd. [4] Hierna is zij, via Duitsland, met het stoffelijk overschot naar Tsjechië gereden alwaar zij het stoffelijk overschot – gewikkeld in een plastic zak – in een bos nabij de plaats Harrachov heeft begraven onder takken en mos. [5]
( c) Op 13 mei 2014 omstreeks 09:30 uur, heeft de thuiszorg mevrouw [slachtoffer 1] niet meer thuis aangetroffen en geconstateerd dat de voor haar verzorging noodzakelijke medicatie en hulpstukken er niet meer waren. Ook heeft de thuiszorg een briefje aangetroffen dat was gericht aan de dochter van verdachte en waarop geschreven stond: “
Lieve [getuige 1], ik heb oma iets beloofd en dat moet ik nu doen, maak je geen zorgen, alles komt goed lieverd. Kusjes mama xx ps. Ik school voor je afgebeld. Sorry sorry dat het zo moet maar oma wil dat.” [6]
( d) Op 14 mei 2014 heeft huisarts E.A.A. van Rosmalen de vermissing van mevrouw [slachtoffer 1] gemeld aan de politie. Hierop startte de politie een zoekactie naar de verdwenen moeder en dochter.
( e) Verdachte is op 8 juni 2014 in Nederland aangehouden. Op haar Volvo waren op dat moment Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 1] gemonteerd. Verdachte wist dat deze van diefstal afkomstig waren. [7]
( f) In de auto van verdachte bevonden zich twee Duitse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2]. Verdachte heeft bekend dat zij deze op 22 mei 2014 in Oldenburg heeft gestolen. In het dossier bevindt zich ook een aangifte van deze diefstal. [8]
( g) Op 6 augustus 2014 is – op grond van een eerst op 31 juli 2014 door verdachte afgelegde verklaring - door de Tsjechische politie nabij Harrachov een stoffelijk overschot aangetroffen dat aan de hand van de kunstheup geïdentificeerd kon worden als dat van [slachtoffer 1]. [9]
( h) Verdachte heeft het overlijden van haar moeder niet gemeld aan de Sociale Verzekeringsbank [10] en de Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM. [11] Op de rekening van de overledene zijn in mei en juni 2014 nog AOW-betalingen gedaan ter bedrage van € 1477,- en € 838,59.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte alle haar tenlastegelegde feiten heeft begaan. Wat betreft de feiten 2, 5 en 6 volgt dit rechtstreeks uit bovenvermelde vaststaande feiten. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de Sociale Verzekeringsbank, door het uitblijven van de melding dat [slachtoffer 1] was overleden, is bewogen tot afgifte van de AOW-uitkering en dat de Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM de uitkering van het pensioen niet zou hebben stopgezet als zij niet door de politie in kennis was gesteld van de vermissing. Volgens de officier van justitie komt dit neer op oplichting respectievelijk poging tot oplichting omdat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de indruk heeft gewekt dat haar moeder nog in leven was en was het oogmerk van de verhulling van haar dood dat de hypotheeklasten van de woning aan de [adres] met de AOW- en pensioenuitkeringen konden worden blijven bekostigd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2, 5 en 6. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft hij vrijspraak bepleit aangezien verdachte zijns inziens geen opzet had om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft impulsief gehandeld vanuit de wens om te voorkomen dat het lichaam van haar moeder en haar huis verloren zouden gaan. Zij heeft nooit het opzet gehad om de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds van de KLM te bewegen om uitkeringen te blijven doen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2, 5 en 6
Bewezenverklaring van deze feiten volgt rechtstreeks uit de bovenvermelde vaststaande feiten.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Bij deze feiten gaat het om de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting danwel poging tot oplichting door het lichaam van haar moeder weg te voeren en te verbergen, haar overlijden niet te melden en ook overigens de schijn op te wekken dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Oplichtingsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat verdachte door het meenemen van het stoffelijk overschot van haar moeder het overlijden van [slachtoffer 1] heeft verhuld en het overlijden vervolgens heeft verzwegen. Door het wegvoeren van het lichaam heeft de huisarts, of een andere daartoe bevoegde persoon of instantie, geen kennis kunnen nemen van het overlijden van [slachtoffer 1] en kon haar overlijden niet officieel vastgesteld worden en derhalve ook niet bij de gemeente gemeld dan wel bekend worden. Verdachte heeft het overlijden van [slachtoffer 1] evenmin gemeld bij de Sociale Verzekeringsbank [12] of bij de Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM. [13]
Dat verdachte de schijn heeft gewekt dat [slachtoffer 1] na 12 mei 2014 nog in leven was blijkt volgens de rechtbank in het bijzonder ook uit het door verdachte op 13 mei 2014 geschreven en achtergelaten briefje. Hierbij overweegt de rechtbank dat [getuige 1], de dochter van verdachte - aan wie het briefje gericht zou zijn - bij het overlijden van [slachtoffer 1] en bij het schrijven van het briefje aanwezig was en dat [getuige 1] ervan getuige was dat verdachte het lichaam van [slachtoffer 1] naar de Volvo droeg. [14] Niet geloofwaardig is dat verdachte dit briefje, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, heeft geschreven voor haar eigen gevoel of voor de school van [getuige 1]. Bovendien heeft [getuige 1] zelf verklaard dat verdachte meermalen tegen haar heeft gezegd dat verdachte het zou willen doen voorkomen alsof [slachtoffer 1] nog in leven was om zo het pensioen automatisch te laten doorbetalen. [15] [getuige 1] heeft verder verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat een arts [slachtoffer 1] niet dood zou kunnen verklaren zonder lichaam. [16]
De rechtbank oordeelt op grond van het vorenstaande dat het niet anders kan dan dat het briefje bedoeld was om het te doen lijken alsof verdachte met [slachtoffer 1] onderweg was. Voorts had verdachte de medische apparatuur, sondevoeding en medicijnen van [slachtoffer 2] meegenomen, terwijl het gebruik hiervan evident niet meer noodzakelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op deze wijze bedrieglijk en in strijd met de waarheid meerdere handelingen verricht. Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich heeft bediend van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels.
Oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling
Met betrekking tot de vraag of verdachte oogmerk had op de wederrechtelijke bevoordeling van [getuige 1] en zichzelf overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste jurisprudentie is er niet alleen sprake van het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling als verdachte heeft gehandeld met als enige of primaire doel zich door de misleiding te verrijken. Voldoende voor een bewezenverklaring van dat oogmerk is het zogeheten noodzakelijkheidsbewustzijn: de handelwijze van verdachte had, naar zij besefte, als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg dat zij onrechtmatig bevoordeeld zou worden, ook al was haar handelen primair op een ander doel gericht. Niet beslissend is dus het bij haar bestaande motief voor haar handelen.
Verdachte heeft verklaard dat zij het wegvoeren en begraven van het lichaam van haar moeder niet uit financiële overwegingen heeft gedaan, maar dat dit voortkwam uit haar angst dat het lichaam van haar moeder bij haar zou worden weggenomen. Als tweede reden heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat zij vreesde het huis kwijt te raken aan haar buurman, met wie zij in onmin leeft, omdat hij een geldvordering op haar heeft.
De rechtbank neemt aan dat het voor verdachte, die aan een verzamelstoornis lijdt, moeilijk was om afstand te doen van het lichaam van haar moeder. Ook is voorstelbaar dat zij in verband met diezelfde stoornis wilde voorkomen dat zij de woning van [slachtoffer 1] kwijt zou raken en dat haar handelen ook daarop gericht was. De rechtbank is echter van oordeel dat er bij verdachte ook sprake was van een oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Verdachte en [getuige 1] waren in de woning van [slachtoffer 1] aan de Herenweg [huisnummer slachtoffer] woonachtig. De kosten voor de hypotheeklasten werden automatisch betaald vanaf de rekening van [slachtoffer 1]. Het geld voor deze betalingen kwam van de twee vaste inkomensbronnen van [slachtoffer 1], te weten haar AOW- en pensioenuitkering. Verdachte zelf heeft geld verdiend met de verkoop van woonschepen, maar beschikte niet zelfstandig over een vast inkomen [17] , terwijl niet aannemelijk is geworden dat verdachte over andere bronnen beschikte om de hypotheeklasten betreffende de woning van haar moeder te betalen. Bij de politie heeft verdachte desgevraagd bevestigd dat het doorlopen van de uitkeringen en het betalen van de hypotheeklasten allemaal met elkaar te maken hadden. [18] Daarenboven heeft verdachte tegen [getuige 1] gezegd dat door het niet dood kunnen verklaren van [slachtoffer 1], de uitkering van het pensioen en de AOW automatisch zou doorlopen en dat ook het huis automatisch zou worden betaald. [19] Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat verdachte voordeel zou trekken van het doorlopen van de uitkeringen en dat zij dit zich niet niet alleen besefte maar het ook wilde. Dat verdachte ook nog beschikte over een huurwoning en eventueel daar weer haar intrek had kunnen nemen, doet aan het vorenstaande niet af.
Bewegen tot afgifte
Ten aanzien van de vraag of de Sociale Verzekeringsbank door de handelingen van verdachte is bewogen en de Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM (hierna ook: het pensioenfonds) - zonder tussenkomst van het openbaar ministerie - zou zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen overweegt de rechtbank als volgt.
Door het wegvoeren, verbergen en begraven van het lichaam op 13 mei 2014 kon er van het overlijden van [slachtoffer 1] geen melding worden gedaan door een (huis)arts of begrafenisondernemer bij de gemeente, als gevolg waarvan ook niet in het GBA kon worden opgenomen dat [slachtoffer 1] op 13 mei 2014 was overleden, hetgeen ertoe zou hebben geleid dat de SVB en het pensioenfonds zouden stoppen met het verstrekken van de uitkeringen. Verdachte heeft met genoemde handelwijze vanaf 13 mei 2014 actief en bewust de situatie gecreëerd waarin de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat [slachtoffer 1] nog in leven was.
Als gevolg hiervan heeft de Sociale Verzekeringsbank tussen 13 mei 2014 en 30 juni 2014 ten onrechte de AOW-uitkering uitgekeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gezien het voorgaande door haar handelen de Sociale Verzekeringsbank bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat blijkens de namens het pensioenfonds gedane aangifte het recht op pensioen bij dit pensioenfonds doorloopt tot het einde van de maand waarin iemand is overleden. In casu zou dat recht derhalve op 1 juni 2014 eindigen. Niet door enig handelen van verdachte, maar door tussenkomst van het openbaar ministerie, is het pensioenfonds na deze datum niet meer tot uitkering over gegaan.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de onder feit 3 tenlastegelegde oplichting en de onder feit 4 tenlastegelegde poging tot oplichting heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
zij in de periode van 12 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en elders in Nederland en in Tsjechië, een lijk, te weten het lichaam van haar moeder, [slachtoffer 1], heeft weggevoerd en verborgen en begraven, met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen.
3.
zij in de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en andere plaatsen in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedragen, te weten 1477 euro en 838,59 euro, immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [slachtoffer 1],
- het lichaam van haar moeder meegenomen uit de woning van haar moeder waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld en
- voor de (huis)arts van haar moeder en voor de thuiszorg en voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder verzwegen en
- het overlijden van haar moeder niet gemeld bij een arts en de gemeente en de Sociale Verzekeringsbank en
- de schijn opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen personen (niet zijnde medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank) schriftelijk een uitlating
te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden waardoor de Sociale Verzekeringsbank werd bewogen tot afgifte van (bovenomschreven) geldbedragen.
4.
zij in de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en andere plaatsen in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM te bewegen tot de afgifte van geldbedragen, te weten maandelijkse geldbedragen van ongeveer (netto) 2191 euro, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [slachtoffer 1],
- het lichaam van haar moeder heeft meegenomen uit de woning van haar moeder waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld en
- voor de (huis)arts van haar moeder en voor de thuiszorg en voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder heeft verzwegen en
- het overlijden van haar moeder niet heeft gemeld bij een arts en de gemeente en Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM en
- de schijn heeft opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen personen (niet zijnde medewerkers van Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM) schriftelijk een uitlating te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
zij in de periode van 14 mei 2014 tot en met 08 juni 2014, te Velsen-Noord, gemeente Velsen en in andere plaatsen in Nederland, Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 1] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven van voornoemde kentekenplaten wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
6.
zij op of omstreeks 22 mei 2014 te Oldenburg in Duitsland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen Duitse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2], toebehorende aan [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een verplichting mee te werken aan de materieel juridische dienstverlening van Palier.
De officier van justitie acht, zich daarbij deels baserend op de over verdachte uitgebrachte rapporten van gedragsdeskundigen, verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar voor de feiten 2, 3 en 4.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een lagere vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. De verdediging acht de eis van de officier van justitie echter niet onredelijk aangezien het onvoorwaardelijke gedeelte niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft zich achter de conclusies uit de psychologische en psychiatrische rapportages van het NIFP geschaard. Voorts heeft de raadsman aangegeven zich te kunnen vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, ook als dit inhoudt behandeling in een gedwongen kader.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft het lichaam van haar moeder direct na haar overlijden met de auto naar het buitenland weggevoerd en aldaar in een bos begraven.
Zij heeft dit mede gedaan uit eigen financieel gewin, zodat de AOW-uitkering en de pensioenuitkering van haar moeder doorbetaald zouden worden, waarmee de maandelijkse hypotheekasten van het huis van haar moeder konden worden voldaan (zodat verdachte en haar dochter daarin konden blijven wonen). Daarbij heeft zij geen rekening gehouden met de gevolgen van haar handelen voor anderen en de gevoelens van anderen.
Het door haar verzonnen verhaal, dat haar moeder in levende lijve in het buitenland was ontvoerd, heeft veel onrust in de directe omgeving en bij de nabestaanden veroorzaakt. Ook na haar aanhouding heeft zij nog geruime tijd en zeer hardnekkig het ware verhaal omtrent het lot van haar moeder en de locatie van het stoffelijk overschot verzwegen. Zij heeft de omgeving en andere nabestaanden aldus lang in onzekerheid gelaten over de vraag wat er met haar was gebeurd en zij heeft daarbij haar toen 16-jarige dochter [getuige 1] in een positie gebracht, waarin zij uit loyaliteit naar verdachte tegen anderen moest liegen over het overlijden van haar grootmoeder. Zelfs nadat [getuige 1] er bij verdachte met klem op had aangedrongen om te vertellen waar oma was gebleven, duurde het nog geruime tijd voordat verdachte besloot openheid van zaken te geven. Haar handelen heeft tot gevolg gehad dat [getuige 1] geen contact met verdachte meer wil. Bovendien heeft verdachte het onderzoek naar de vermissing van haar moeder bewust vertraagd en bemoeilijkt. Zo heeft verdachte valse kentekenplaten op haar auto gemonteerd, heeft verdachte gebruik gemaakt van prepaid telefoons en heeft verdachte een briefje achtergelaten om daarmee de schijn te wekken dat haar moeder nog in leven was. De politie heeft zowel in binnen- als buitenland uitgebreid onderzoek moeten verrichten. Uiteindelijk is het lichaam van [slachtoffer 1] gecremeerd in Tsjechië, buiten de aanwezigheid van nabestaanden.
Met haar handelen heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de oplichting van de Sociale Verzekeringsbank en de poging tot oplichting van de Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van
15 mei 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking met politie en justitie is gekomen
.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages omtrent verdachte, van
5 januari 2015 respectievelijk 2 januari 2015, opgemaakt door dr. G.M. Jansen,
GZ-psycholoog en door K. Jangbahadoer Sing, psychiater.
De rapporteurs komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in de vorm van AHDH, een verzamelstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizotypische, antisociale, narcistische en theatrale trekken. De rapporteurs concluderen dat er kan worden aangenomen dat deze stoornissen aanzienlijk hebben doorgewerkt in het onder feit 2 tenlastegelegde delict. Om deze reden wordt geadviseerd verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Met betrekking tot de onder 5 en 6 tenlastegelegde delicten lijken vooral de antisociale kenmerken op de voorgrond te hebben gestaan. Geadviseerd wordt verdachte voor deze feiten volledig toerekeningsvatbaar te achten. Dit laatste geldt volgens de psycholoog evenzeer voor de oplichting en de poging daartoe, terwijl de psychiater hierover vanwege verdachtes ontkenning van deze feiten geen uitspraak doet.
Naar de mening van de rapporteurs is het van belang verdachte onder de hoede komt van een FACT-team (voor zorgmijdende cliënten) met aandacht voor haar verzamelstoornis, persoonlijkheidsstoornis, ADHD, kwetsbaarheid en impulsiviteit. Daarnaast heeft betrokkene hulp nodig bij haar financiële problemen.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid voor wat betreft feit 2 over. Zij acht verdachte eveneens verminderd toerekeningsvatbaar voor de feiten 3 en 4 omdat het wegmaken van het stoffelijk overschot en de oplichtingen sterk met elkaar zijn verweven. Wat betreft de feiten 5 en 6 acht de rechtbank verdachte wel geheel toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 31 mei 2015 betreffende verdachte, opgemaakt en ondertekend door L. van Os, reclasseringswerker, en R. den Duijf, leidinggevende.
Volgens de reclassering heeft verdachte haar financiën niet goed op orde en heeft zij geen vaste dagbesteding. Het delictgedrag lijkt te wijten aan de door het NIFP gediagnosticeerde problematiek. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij Palier. De reclassering schat het recidiverisico, indien verdachte niet adequaat behandeld wordt, in als zeker aanwezig. Om deze reden adviseert de reclassering de behandeling in een gedwongen kader te laten plaatsvinden.
De rechtbank acht in het licht van het voorgaande een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan hulpverlening van de materieel juridische dienstverlening van Palier passend. Gezien de ernst en hardnekkigheid van de problemen acht de rechtbank, net als de officier van justitie, een proeftijd voor de duur van drie jaar passend.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerp, te weten een verlopen paspoort van verdachte waar geen grote gaten in zijn gestanst, zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36d, 45, 57, 151, 310, 326, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
een lijk wegvoeren, verbergen en begraven met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen
ten aanzien van feit 3:
oplichting
ten aanzien van feit 4:
poging tot oplichting
ten aanzien van feit 5:
opzetheling
ten aanzien van feit 6:
diefstal
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 367 (driehonderdzevenenzestig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
300 (driehonderd) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Palier of soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar problematiek;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan de hulpverlening van de materieel juridische dienstverlening van Palier of soortgelijke instelling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Paspoort.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, rechter,
mr. C.F. Mewe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2015.

Voetnoten

1.Aanvankelijk bestond de verdenking dat verdachte haar moeder, mevrouw [slachtoffer 1], had ontvoerd. Dit feit, als 1 genummerd, wordt haar niet meer verweten.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaalnummer], van de politie eenheid Den Haag, district G, Team Opsporing Alphen aan den Rijn, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1390).
3.Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juni 2015 en proces-verbaal verhoor van getuige [Getuige 1], p. 539 t/m 540.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juni 2015.
6.Proces-verbaal Activite [betrokkene 1], p. 127 en proces-verbaal bevindingen, p. 124 t/m 126.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juni 2015, proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], p. 114 en een geschrift, zijnde een uittreksel van de internationale signalering van kenteken [kenteken 1], p. 1389 t/m 1390.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juni 2015 en proces-verbaal aangifte [aangeefster] namens [slachtoffer 2], p. 1380 t/m 1386.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1074 t/m 1076, proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 1077 t/m 1130 en proces-verbaal vaststellen identiteit, p. 1131 t/m 1132.
10.Proces-verbaal van aangifte [...] namens de Sociale Verzekeringsbank, p. 1351 t/m 1353.
11.Proces-verbaal van aangifte [...] namens Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM, p. 1354 t/m1356.
12.Proces-verbaal van aangifte [...] namens de Sociale Verzekeringsbank, p. 1351 t/m 1353.
13.Proces-verbaal van aangifte [...] namens Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM, p. 1354 t/m1356.
14.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juni 2015.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [Getuige 1], p. 526 en 537.
16.Proces-verbaal verhoor getuige [Getuige 1], p. 537.
17.Proces-verbaal bevindingen, p. 1327 t/m 1333.
18.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p. 333.
19.Proces-verbaal verhoor getuige [Getuige 1], p. 537.