3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De vrachtauto, bestuurd door verdachte, stond op 17 juli 2014 voorafgaand aan de aanrijding op de Rijnsburgerweg te Voorhout als eerste voertuig opgesteld voor een rood verkeerslicht. Een fietser, mevrouw [slachtoffer], stond achter de vrachtauto op de Rijnsburgerweg voor het rode verkeerslicht te wachten om het kruispunt in de richting van de Herenweg over te steken. Verdachte is, nadat het voor hem geldende verkeerslicht op groen sprong, rechtsaf geslagen en heeft bij het oprijden van de rijbaan van de Leidsevaart de intussen langs de vrachtwagen naar de voorzijde van de vrachtwagen gefietste fietser van achteren aangereden waardoor zij ten val kwam. Vervolgens is de fietser met haar fiets onder de vrachtauto terecht gekomen waar zij deels door het linker voorwiel werd overreden. De fietser is ten gevolge van de aanrijding ter plaatse aan haar verwondingen overleden. Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt dat noch de vrachtwagen noch de fiets gebreken vertoonden die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Verdachte reed ten tijde van het ongeval ten hoogste 20 km/u. Ook overigens zijn er geen bijkomende omstandigheden gebleken die hebben bijgedragen aan het ongeval.
Getuige [getuige 1] fietste op 17 juli 2014 op de Rijnsburgerweg te Voorhout toen verdachte met zijn vrachtauto voor het rode verkeerslicht voor de kruising stond. Voor de stopstreep voor de auto’s bevindt zich een stopstreep voor fietsers. [getuige 1] is voor de vrachtwagen langs gereden en is met zijn fiets voor de stopstreep aan de linkerzijde van de weg gaan staan, waar nog meer fietsers stonden. Toen [getuige 1] wegfietste, hoorde hij de vrachtauto achter zich veel gas geven. Hij keek achter zich en zag dat de vrachtauto ongeveer 4 à 5 meter achter hem reed. [getuige 1] zag dat er een vrouw naast de vrachtauto fietste. Zij reed ongeveer twee meter naast de vrachtauto; schuin voor de vrachtauto aan de rechterzijde. [getuige 1] dacht meteen dat het niet goed zou gaan. Hij zag dat de vrouw niet naar de vrachtauto keek, maar in één rechte lijn overstak. Vervolgens zag hij de vrouw tegen het midden van de vrachtauto aan komen met de linkerzijde van haar lichaam en haar fiets. [getuige 1] hoorde haar hard ‘au’ schreeuwen en zag haar omvallen en onder de vrachtauto terecht komen. Hij zag de fiets onder de vrachtwagen hangen. De vrachtauto reed nog zeker tien meter door en kwam toen tot stilstand.
Getuige [getuige 2] stond op 17 juli 2014 op de Rijnsburgerweg te Voorhout, als bijrijder in een personenauto, achter de vrachtauto van verdachte voor het rode verkeerslicht. Zij zag dat een vrouw op een fiets, die twee honden bij zich had, rechts voor hun auto kwam staan. De vrouw stond bij de rechter achterkant van de vrachtauto. Op het moment dat zij gingen rijden, hoorde [getuige 2] haar man , de bestuurder van hun auto, schelden op een fietser. Zij hoorde later van haar man dat er 2 à 3 fietsers, van links, waarschijnlijk door rood waren gekomen terwijl de auto’s al groen licht hadden en reden. [getuige 2] heeft verklaard dat zij zich goed kan voorstellen dat dit de vrachtwagenchauffeur heeft afgeleid.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 17 juli 2014 is gestopt voor het rode verkeerslicht op de Rijnsburgerweg te Voorhout. Er kwamen fietsers voor hem staan. Hun stoplicht ging iets eerder op groen dan zijn stoplicht. Toen zijn stoplicht op groen ging, is verdachte langzaam opgetrokken. Er kwam een fietser van links die door rood moet zijn gereden. Toen deze fietser voor hem langs reed, heeft verdachte iets ingehouden. Daarna heeft hij de bocht naar rechts genomen. Hij heeft daar niemand gezien. Na het optrekken hoorde verdachte een schavend geluid. Toen is hij gestopt en uitgestapt. Verdachte had, toen hij voor het verkeerslicht stond te wachten, achter zijn vrachtwagen iemand op een fiets zien staan. Hij heeft diegene daarna niet meer gezien. Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn spiegel heeft gekeken alvorens hij de bocht naar rechts inzette, maar dat hij desondanks geen fietser heeft gezien.
Volgens de verkeersongevalsanalyse werd het uitzicht vanaf de bestuurderszitplaats van de vrachtauto, en met name het directe zicht kort voor de cabine, belemmerd door op het dashboard geplaatste monitoren. Desondanks zal de fietser vanaf de bestuurderszitplaats direct of via de frontspiegel zichtbaar moeten zijn geweest.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte werd afgeleid door een of meer fietsers die, toen hij optrok, van links kwamen en waarschijnlijk door rood reden. De rechtbank gaat ervan uit dat, toen verdachte inhield voor deze fietser(s), het slachtoffer, dat eerst achter de vrachtauto van verdachte en voor de auto van getuige [getuige 2] heeft staan wachten, rechts langs de vrachtauto van verdachte het kruispunt op is gefietst. De rechtbank gaat er verder van uit dat verdachte, nadat hij was afgeleid maar vóórdat hij de bocht naar rechts verder inzette, onvoldoende in de spiegels heeft gekeken. Het slachtoffer kwam immers vanuit dezelfde richting en moet op enig moment, toen verdachte inhield voor de door rood rijdende fietser(s) van links, zichtbaar zijn geweest. Dit volgt uit de verkeersongevallen-analyse, en meer specifiek uit het zicht in de frontspiegel van de vrachtauto, zoals gefotografeerd bij stilstand.Op het moment van de aanrijding bevond het slachtoffer zich voor de vrachtauto van verdachte en hij zou haar in zijn frontspiegel gezien moeten kunnen hebben.
Het staat naar het oordeel van de rechtbank buiten kijf dat het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos kan worden gekwalificeerd. Tegen die achtergrond kan bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 slechts nog volgen indien verdachte zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. De rechtbank is echter, gelet op de hierboven beschreven omstandigheden, van oordeel dat de door verdachte begane verkeersovertreding niet van dien aard en ernst is dat daaruit kan worden afgeleid dat hij zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de situatie, die uiteindelijk heeft geleid tot de aanrijding, zich in slechts enkele seconden heeft afgespeeld en dat verdachte daarbij afgeleid is geweest door waarschijnlijk door rood rijdende fietsers. Verder volgt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval opvallend of gevaarlijk verkeersgedrag heeft vertoond.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat van iemand die handelt in de uitoefening van een beroep meer wordt gevergd dan van een verkeersdeelnemer in het algemeen. Dat betekent echter niet dat reeds van culpa kan worden gesproken wanneer een beroeps-beoefenaar niet voldoet aan de eisen waaraan alleen de meest uitmuntende beroeps-beoefenaar kan voldoen. De zogenaamde Garantenstellung gaat onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet verder dan hetgeen in het algemeen van een beoefenaar van een bepaald beroep kan worden geëist.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De door de rechtbank aannemelijk geachte en te bewijzen verkeersgedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel schuld op in de zin van artikel 5 WVW 1994. Verdachte heeft de fietser (die hij, toen hij voor de tweede keer optrok, bij goed gebruik van zijn spiegels had kunnen opmerken) geen voorrang verleend en daarmee gevaar op de weg veroorzaakt.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.