Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Verordening).
Duitsland heeft op 20 januari 2015 het overnameverzoek gehonoreerd.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen op de volgende gronden. Uit onderzoek is gebleken dat betrokkene op 19 juni 2014 door de Duitse vertegenwoordiging te Beiroet in het bezit is gesteld van een visum, geldig van 20 juni 2014 tot 17 september 2014. Ingevolge het bepaalde in artikel 12, tweede lid, Verordening is Duitsland derhalve verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag.
Verzoekster voert aan dat ten onrechte is gesteld dat het in casu slechts gaat om welke lidstaat verantwoordelijk is. Ze heeft verklaard dat zij vreest voor eerwraak in Duitsland. Weliswaar zijn de Duitse autoriteiten niet onwillig om haar bescherming te bieden maar tegen eerwraak valt vooraf niet op te treden. Pas achteraf kan er gestraft worden maar dan is het voor haar te laat. In Nederland zal de afstand te groot zijn en zal zij vrij kunnen leven. In Nederland voelt zij zich veiliger omdat haar familie er ook verblijft en deze voor haar kan zorgen en haar kan beschermen. Ze is dan ook van mening dat er sprake is van een bijzondere individuele omstandigheid die aanleiding geeft voor Nederland om haar verzoek onverplicht in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Verordening.