8.4Het voorgaande betekent dat voor het onderhavige bouwplan een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in het eerste lid van artikel 6.5 van het Bor is vereist. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke verklaring ontbreekt. Nu voorafgaand aan het bestreden besluit door de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen is afgegeven, was het college niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 6.5, eerste lid, van het Bor en dient reeds daarom te worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid te stellen het in het bestreden besluit geconstateerde gebrek te herstellen door een nieuw besluit te nemen en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Om het gebrek te herstellen dient te worden voldaan aan artikel 6.5, eerste lid, van het Bor. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat een verklaring van geen bedenkingen waarschijnlijk medio
juli 2015 zal worden afgegeven. Verweerder hoeft geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder dient op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent dat zij over de proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht pas in de einduitspraak een beslissing neemt.