ECLI:NL:RBDHA:2015:6934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 8405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van incidentele aanvullende uitkering op basis van de Wet werk en bijstand en de beoordeling van uitzonderlijke arbeidsmarktsituaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een incidentele aanvullende uitkering (IAU) op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiser had een IAU aangevraagd over het jaar 2011, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van een advies van de Toetsingscommissie (TC). De rechtbank oordeelde dat de TC terecht had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de statistische criteria voor een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie, zoals vastgelegd in artikel 15, vijfde lid, van de Regeling Wwb. Eiser betoogde dat het statistisch criterium te streng was en in strijd met de Grondwet, maar de rechtbank oordeelde dat de Wwb een eigen financieringsregime heeft en dat de TC binnen de wettelijke kaders heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie in Leiden in 2011, ondanks de argumenten van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de IAU.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/8405

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: prof. mr. T. Barkhuysen),
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Sipos).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een incidentele aanvullende uitkering (IAU) ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) over 2011 afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] . Verder waren voor eiser aanwezig [adviseurs] , directeur van adviesbureau [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld de door eiser ingediende contra-expertise van [naam 2] ("strategie ontwikkeling & kennis transfer") van 7 november 2014 aan de Toetsingscommissie ( TC) voor te leggen voor nader advies en de rechtbank te berichten of dat advies aanleiding gaf het eerder ingenomen standpunt te herzien.
De TC heeft op 17 december 2014 rapport uitgebracht, dat door verweerder bij brief van 22 december 2014 aan de rechtbank is toegezonden. Partijen hebben hierop en op elkaars schriftelijke reacties gereageerd. Daarna hebben partijen desgevraagd de rechtbank toestemming gegeven op het beroep zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op 27 juli 2012 heeft eiser bij verweerder een IAU aangevraagd over het jaar 2011 ter grootte van € 4.040.567,-. De TC heeft verweerder geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft op basis van het advies van de TC van 20 december 2012 bij het primaire besluit eisers aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich, in navolging van de TC, op het standpunt gesteld dat niet aan de criteria van het vijfde lid van artikel 15 van de Regeling Wwb en Wij (Regeling) is voldaan. In dat kader heeft de TC vastgesteld dat wel was voldaan aan het instroomcriterium van onderdeel a van het vijfde lid, maar niet aan het uitstroomcriterium van onderdeel b omdat de uitstroom (net) iets hoger was dan het landelijk gemiddelde, en dus niet lager. De uitstroomontwikkeling was in 2011 ten opzichte van het gemiddelde over de periode 2008 tot en met 2010 119,49% tegenover 119,48% landelijk. Evenmin is volgens verweerder voldaan aan de aanvullende arbeidsmarktcriteria die de TC heeft ontwikkeld.
1.2
Verweerder heeft eisers tegen dat besluit gerichte bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Eiser heeft in beroep allereerst betoogd dat het statistisch criterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling in strijd is met artikel 108 in samenhang met artikel 187 van de Gemeentewet (Gw) en artikel 74 van de Wwb. Vanwege een marginaal verschil van 0,01 % voldoet eiser niet aan dit criterium en komt hij niet automatisch in aanmerking voor een IAU. Het statistisch criterium is volgens eiser te streng. Het criterium staat haaks op artikel 108 in samenhang met artikel 187 van de Gw. Op basis van die bepalingen krijgen gemeenten alle kosten vergoed die zij moeten maken voor de uitvoering van een centrale regeling in medebewind, in dit geval de Wwb. Het criterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling staat daaraan in de weg. Ook bestaat er volgens eiser strijd met de Wwb. De wetgever heeft met de Wwb beoogd aan te sluiten bij het uitgangspunt dat kosten van medebewind volledig worden vergoed. Dit volgt onder meer uit de plicht van het Rijk om gemeenten van voldoende middelen te voorzien voor het toekennen van bijstand en uitkeringen (artikel 69 van de Wwb) en uit het feit dat incidentele aanvulling van het uitkeringsbudget kan plaatsvinden (artikelen 74 van de Wwb). Die aanvulling kan vanzelfsprekend alleen onder voorwaarden worden toegekend, onder meer wanneer sprake is van een "uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie". Het invullen van de voorwaarden heeft de wetgever gedelegeerd, maar wel met een bindende leidraad voor het concretiseren van de voorwaarde "uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie". Daartoe verwijst eiser naar de memorie van toelichting (MvT) bij de Wwb (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 18). Door te eisen dat zowel de instroom- als de uitstroomontwikkeling hoger respectievelijk lager is dan het landelijk gemiddelde, is dit criterium te streng. De situatie kan zich voordoen dat, hoewel de instroom van het aantal bijstandsgerechtigden groot is en de groep bijstandsgerechtigden fors groter wordt, de gemeente op basis van het statistisch criterium niet in aanmerking komt voor een IAU. Een IAU dient te worden toegekend indien er sprake is van een (de eigenrisicodrempel overstijgend) tekort als gevolg van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie. Daarbij is dan niet relevant of het tekort het gevolg is een hoge instroom- of een lage uitstroomontwikkeling of allebei. Het statistisch criterium, dat dit laatste wel eist, is met het doel van de Wwb (budgettekorten incidenteel aanvullen voor zover deze zijn ontstaan als gevolg van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie) in strijd. Omdat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 15, vijfde lid, van de Regeling, is het ook in strijd met de Wwb.
Ten tweede is het bestreden besluit volgens eiser om twee redenen in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Allereerst omdat het verschil tussen de gemeentelijke uitstroomontwikkeling en het landelijke gemiddelde slechts 0,01% betreft, terwijl het financiële belang van eiser bij inwilliging van de aanvraag zeer groot is. Ten tweede omdat dit (marginale) verschil (mogelijk) niet significant is waardoor het niet ten grondslag gelegd kan worden aan de afwijzende beslissing op de aanvraag. Verweerder had na moeten gaan of het verschil van 0,01% ten grondslag gelegd had kunnen worden aan een afwijzend besluit. Een andere reken- of afrondingsmethode had wellicht wel tot een positief besluit voor eiser geleid.
Ten derde heeft eiser betoogd dat het door de TC gehanteerde toetsingskader onduidelijk is. Daarmee komt het bestreden besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsvereiste. In dit verband is van belang dat met de gemeente Leiden vergelijkbare gemeenten in de regio (Oegstgeest, Leiderdorp en Lisse) wel een IAU hebben gekregen. Leiden en deze gemeenten liggen in hetzelfde gebied. Het had op de weg van verweerder gelegen om het feit dat deze gemeenten wel een IAU hebben gekregen als een aanvullende indicatie te betrekken bij zijn beoordeling of er sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt van de gemeente Leiden.
Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat de TC op basis van contra-indicaties heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De TC heeft criteria gehanteerd die niet aan het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze criteria zijn strijdig met andere delen van haar advies en de Wwb. Verweerder heeft het oordeel van de TC in het bestreden besluit echter ten onrechte overgenomen. Het bestreden besluit is daarom ontoereikend gemotiveerd. Onder verwijzing naar een contra-expertise van het bureau [naam 2] van 7 november 2014 heeft eiser gesteld dat er in de gemeente Leiden wel degelijk sprake is van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie.
3.
Het volgende wettelijke kader is van belang.
3.1
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Wwb verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan het college een uitkering voor de kosten van de door het college toegekende:
a. algemene bijstand;
b. inkomensvoorzieningen, bedoeld in de Wet investeren in jongeren;
c. uitkeringen, bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3.2
Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wwb kan de minister op verzoek van het college een IAU toekennen indien de door het college gemaakte kosten als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wwb hoger zijn dan de daarvoor verstrekte uitkering. Ingevolge artikel 73 van de Wwb geeft de TC een oordeel over dat verzoek.
3.3
Ingevolge artikel 74, derde lid, van de Wwb worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels gesteld voor de gronden voor verlening van de aanvullende uitkering en voor de wijze van beoordeling van het verzoek door de TC.
3.4
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Besluit Wwb 2007 wordt een IAU slechts toegekend voor zover:
a. voldaan is aan bij ministeriële regeling te stellen vormvoorschriften;
b. de gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wwb de verstrekte uitkering met minimaal tien procent overstijgen;
c. de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan alsmede de rechtmatige uitvoering van de wet daartoe aanleiding geeft.
3.5
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van het Besluit Wwb 2007 beoordeelt de TC of een verzoek voor een IAU voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en adviseert daarover verweerder.
3.6
De in artikel 10, eerste lid, van het Besluit Wwb 2007 bedoelde ministeriële regeling is de Regeling. Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Regeling kan een verzoek voor een IAU slechts voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de TC:
a. sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en
b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit Wwb 2007 , niet het gevolg is van:
1. onrechtmatige uitvoering van de wet, de Wij, de Ioaw, de Ioaz of de Wwik, of
2. de beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.
3.7
Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de Regeling is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder geval sprake, indien:
a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en
b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].
3.8
Wordt niet voldaan aan de statistische criteria van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling, dan is het aan de TC overgelaten om te beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De TC heeft in verband met die beoordeling twee criteria ontwikkeld. Het ene criterium ziet op de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking. Het andere criterium ziet op de ontwikkeling van het aantal niet-werkende werkzoekenden. Wordt aan een van deze criteria voldaan, dan is naar het oordeel van de TC sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Daarvan is ingevolge die criteria in 2011 in ieder geval sprake indien:
a. de ontwikkelingen in de periode van 2008 tot en met 2010 (jaargemiddelden) van de werkloze beroepsbevolking in het COROP-gebied van die gemeente, ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland, meer is gestegen dan 1,0 procentpunt, of:
b. de ontwikkelingen in de periode van 2008 tot en met 2010 (jaargemiddelden) van het aantal niet-werkende werkzoekenden in die gemeente, ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland, meer is gestegen dan 5,0 procentpunt.
Wordt aan geen van deze criteria voldaan, dan betrekt de TC de door het college bij de aanvraag gegeven analyse van de situatie op de arbeidsmarkt in haar overweging.
4.1 De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Eiser is belast met de uitvoering van de Wwb. De daarmee gemoeide kosten worden bestreden uit een zogeheten macrobudget. Dit is een bij begrotingswet voor alle gemeenten tezamen vastgesteld budget. Aan de hand van dat budget stelt verweerder bij of krachtens AMvB gestelde regels een bedrag per gemeente vast. De hoogte van het macrobudget wordt bepaald aan de hand van de voor dat jaar geraamde kosten van alle gemeenten en wordt geacht toereikend te zijn. Omdat niet van feitelijke, maar van geraamde kosten wordt uitgegaan, is er geen garantie dat er met de feitelijke uitkering uit het macrobudget ook een feitelijke kostendekking wordt bereikt.
4.3
Artikel 74, eerste lid, van de Wwb geeft verweerder de discretionaire bevoegdheid om onder voorwaarden een ontstaan tekort in het budget ter financiering van de kosten van bijstandsverlening aan te vullen (IAU). Ingevolge het derde lid van die bepaling wordt bij AMvB vastgesteld onder welke voorwaarden een verzoek kan worden ingediend en op grond waarvan de TC een verzoek beoordeelt. In paragraaf 5.1.3 van de MvT bij artikel 74 (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3) heeft de wetgever omschreven hoe hij zich die nadere invulling voorstelt. Daarin wordt toegelicht dat alleen wanneer het budgettekort een bij AMvB vast te stellen drempelwaarde overstijgt en zich een uitzonderlijke situatie voordoet waarmee bij de vaststelling van het gemeentebudget geen rekening is gehouden, verweerder een aanvulling kan geven in de vorm van een IAU. De TC toetst of het budgettekort groter is dan de eigen risicodrempel Wwb, of er sprake is van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie en of het college verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4
In het Besluit Wwb 2007 is de bevoegdheid van artikel 74, eerste lid, van de Wwb nader uitgewerkt. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Besluit Wwb 2007 heeft de lagere wetgever in artikel 15, vijfde lid, van de Regeling het begrip "uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie" nader ingevuld. Artikel 15, vijfde lid, van de Regeling kent een aantal zogeheten statistische criteria. Voldoet een belanghebbende hieraan, dan is een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie gegeven. De lagere wetgever blijft naar het oordeel van de rechtbank met de in artikel 15, vijfde lid, van de Regeling gegeven nadere invulling, binnen de ruimte geboden door artikel 10, eerste lid, van het Besluit Wwb 2007 en artikel 74, derde lid, van de Wwb, gelet op de toelichting daarbij, en daarmee binnen de randvoorwaarden van de Wwb. Van strijd met de Wwb is dan ook geen sprake.
4.5
Wat betreft de door eiser gestelde strijd van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling met artikel 108 in samenhang met artikel 187 van de Gw overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 108, derde lid, van de Gw bepaalt dat de kosten verbonden aan taken uitgevoerd in medebewind, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed. De rechtbank stelt vast dat de Wwb een eigen financieringsregime heeft, waarvan artikel 15, vijfde lid, van de Regeling onderdeel is. Het financieringsregime van de Wwb moet worden gezien als een lex specialis ten opzichte van de algemene regeling van de Gw. Voor toetsing van artikel 15 van de Regeling aan de Gw is dan ook geen plaats. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de GW brengt mee dat het de bestuursrechter, gelet op zijn plaats in het Nederlandse staatsbestel, niet vrijstaat te treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht.
4.6 De TC heeft vastgesteld dat eiser in 2011 niet voldeed aan het statistisch criterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling omdat de uitstroom in de gemeente Leiden niet lager was dan het landelijk gemiddelde. De uitstroom van werklozen in Leiden was toen slechts 0,01 % hoger dan het landelijk gemiddelde. Het betreft weliswaar een gering verschil waarop de inwilliging van de aanvraag afstuit, maar dit is geen grond voor de juistheid van eisers stelling dat het bestreden besluit daardoor in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Dat eiser in 2011 niet voldeed aan het statistisch criterium is de uitkomst van een in artikel 15, vijfde lid, van de Regeling vastgelegde rekensystematiek. Deze geldt voor alle belanghebbenden en wordt op hen gelijkelijk toegepast. De IAU- systematiek biedt verweerder geen ruimte om daarvan af te wijken. De gevonden absolute waarde is bepalend en op grond daarvan moet worden vastgesteld dat in eisers geval niet wordt voldaan aan het door de regelgever voorgeschreven statistisch criterium. Bovendien betekent de omstandigheid dat niet aan het statistisch criterium wordt voldaan niet automatisch dat er geen aanspraak bestaat op de IAU. In een dergelijke situatie kan toch sprake zijn van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De TC heeft immers (aanvullende) criteria geformuleerd, op grond waarvan alsnog sprake kan zijn van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie.
4.7
De TC heeft eisers aanvraag aan de aanvullende statistische criteria getoetst en geconcludeerd dat eiser daaraan niet voldeed. Dit laatste is ook niet door eiser bestreden. De TC heeft ook nadat zij de nadere analyse van de situatie op de arbeidsmarkt van de gemeente Leiden bij haar overwegingen heeft betrokken geconcludeerd dat er in eisers geval in 2011 geen sprake was van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie. Ter discussie staat of de TC op basis van de door eiser naar voren gebrachte analyse aanleiding had moeten zien alsnog positief te adviseren.
4.8
De rechtbank deelt eisers standpunt dat het beoordelingskader dat de TC heeft gehanteerd onduidelijk is, niet. Verweerder heeft toegelicht dat Leiderdorp, Lisse en Oegstgeest – anders dan Leiden – minder dan 40.000 inwoners hebben. Voor gemeenten uit die categorie geldt een andere beoordelingssystematiek dan voor de gemeente Leiden. Met betrekking tot de gemeenten Lisse en Oegstgeest heeft de rechtbank voorts aan de hand van de door eiser overgelegde toekenningsbeschikkingen vastgesteld dat de toekenning van een IAU erop gebaseerd is dat in hun geval is voldaan aan het statistisch criterium, zoals verweerder naar voren heeft gebracht. Nu deze gemeenten qua inwoneraantal en beoordelingssystematiek van Leiden afwijken, betekent het gegeven dat in 2011 in Leiderdorp, Lisse en Oegstgeest sprake was van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie nog niet dat dat in Leiden in dat jaar ook zo was. Van een op dit punt onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering van het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.9 De TC heeft naar aanleiding van de door eiser voorgelegde analyse overwogen dat de gemeente Leiden de gevolgen ondervindt van de economische conjunctuur. De situatie voor Leiden was ten opzichte van andere gemeenten in Nederland echter niet uitzonderlijk. Vanuit een breder perspectief gezien zijn er volgens de TC contra-indicaties voor een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie. Zo bevindt de werkloosheid in het Corop-gebied Agglomeratie Leiden en Bollenstreek van 3,7% zich 1,7 procentpunt onder het landelijk percentage. Bovendien was sinds 2009 de ontwikkeling van de werkloosheid in het Corop-gebied beter dan landelijk; waar deze landelijk steeg met 0,6 procentpunt, daalde dit in het Corop-gebied met 0,1 procentpunt. Daarnaast is het aantal niet-werkende werkzoekenden in de gemeente Leiden sterker gedaald dan landelijk. Ook dit wijst niet in de richting van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Dat geldt eveneens voor de uitstroom in 2011 in vergelijking met de gemiddelde uitstroom in 2008 tot en met 2010. Deze verhouding was voor Leiden gelijk aan de landelijke, aldus de TC.
4.1
De rechtbank onderschrijft eisers stelling dat de contra-indicaties die de TC heeft gehanteerd strijdig zijn met andere aspecten van haar advies en de Wwb, niet. De beschouwing van de TC over de ontwikkeling van de werkloosheid in het Corop-gebied is weliswaar niet specifiek op de gemeente Leiden toegespitst, maar is vanuit een breder perspectief gegeven en wordt in het advies gevolgd door een aan de ontwikkelingen in de gemeente Leiden gewijde overweging. Dat de TC bij haar beoordeling of er in 2011 sprake is van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie de arbeidsmarktontwikkelingen in de jaren 2008 tot en met 2010 heeft betrokken, levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd op met de Wwb. Niet valt in te zien waarom voor de beoordeling of zich in 2011 een uitzonderingssituatie heeft voorgedaan geen indicaties aan ontwikkelingen in de daaraan voorgaande jaren zouden kunnen worden ontleend.
4.11
Eiser heeft nog aangevoerd dat de TC in reactie op een argument van eiser heeft opgemerkt dat weliswaar het aandeel 55-plus van het Wwb-bestand iets groter is dan landelijk, maar dat het verschil slechts klein is, namelijk 23,7% tegenover 22,3%. Hier bagatelliseert de TC volgens eiser een verschil van 1,4%, terwijl een verschil van 0,01% significant genoeg wordt gevonden om te stellen dat niet aan het statistisch criterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling.
4.12
Naar het oordeel van de rechtbank is het TC-advies op dit punt niet inconsistent. De TC heeft bij de beoordeling van de door het college verstrekte arbeidsmarktanalyse immers een beoordelingsruimte die bij haar toetsing aan het statistisch criterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling ontbreekt.
4.13
Volgens eiser is in de gemeente Leiden wel degelijk sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. In de eerste plaats is er in de gemeente Leiden in 2010 een absolute toename van het aantal 18- tot en met 30-jarigen in de bijstand. In 2011 is de klap echt aangekomen met het begin van de melding van ex-WW'ers aan het Wwb-loket. De uitzonderlijkheid van de situatie in 2011 is bepaald door de onverwachte terugkeer van hoogopgeleiden in de bijstand. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een contra-expertise van het bureau [naam 2] d.d. 7 november 2014, dat nog is aangevuld bij brief van 20 januari 2015 ("Reactie op Aanvullend advies Toetsingscommissie 17 december 2014-TC/IAU/2014/009").
4.14
Dit betoog slaagt niet. Voorop staat dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Wat eiser naar voren heeft gebracht is daartoe ontoereikend.
4.15
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Leiden in 2011 sprake was van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie. Allereerst heeft verweerder er, in navolging van de TC in haar aanvullend advies d.d. 17 december 2014, terecht op gewezen dat de absolute toename van het aantal 18- tot en met 30-jarigen in de bijstand in Leiden in 2010 geen betrekking heeft op 2011, zich ook heeft voorgedaan in de rest van Nederland, en daarom ook geen argument is om aan te nemen dat in 2011 sprake was van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie in Leiden. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat er sprake is geweest van een toename van ex-WW'ers in de bijstand in 2011, maar niet bestreden is dat dit gegeven niet specifiek is voor Leiden. Ook in de onverwachte terugkeer van hoogopgeleiden in de bijstand ziet de rechtbank daarvoor geen argument. Eiser heeft niet onderbouwd wat onder "hoogopgeleid" moet worden verstaan, zodat onduidelijk is wie tot die categorie moeten worden gerekend. Ook ontbreekt een kwantitatieve onderbouwing van de instroom van mensen uit die categorie in 2011, zoals verweerder in navolging van de TC heeft gesteld. De TC heeft er verder terecht op gewezen dat een toename van hoogopgeleiden in de bijstand geen zelfstandig argument kan zijn voor een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie, omdat hoogopgeleiden over het algemeen gemakkelijker re-integreerbaar zijn. Ook in het nadere rapport van [naam 2] van 20 januari 2015 is hiervoor geen nadere onderbouwing te vinden. Dit leidt daarom ook niet tot de conclusie dat in 2011 sprake was van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie in Leiden.
5. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is er geen grond voor het oordeel dat verweerder niet van de juistheid van het TC-advies mocht uitgaan. Van strijd met het evenredigheids-, zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel is geen sprake. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, mr. B. Hammer en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.