Overwegingen
1. Eiser staat sinds 30 augustus 2011 in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA, vanaf 2014: Basisregistratie persoonsgegevens) ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] (het GBA-adres). Op dit adres staan tevens de broer van eiser, zijn echtgenote (de hoofdbewoonster) en hun vier kinderen ingeschreven. Aan eiser is voor de periode vanaf 1 januari 2012, studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende studerende.
2. Op 1 oktober 2013 heeft namens verweerder een huisbezoek op het GBA-adres plaatsgevonden. De conclusie van het rapport dat naar aanleiding van het huisbezoek is opgesteld luidt dat het door eiser opgegeven uitwonende adres niet in overeenstemming is met het feitelijke woon- en verblijfadres van eiser.
3. Verweerder heeft bij besluit van 22 november 2013 de aan eiser toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van
1 januari 2012 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende en een bedrag van € 4.431,48 aan teveel betaalde studiefinanciering als schuld aangemerkt.
4. In geschil is of verweerder terecht van eiser vanaf 1 januari 2012 de studiefinanciering heeft herzien naar de norm van een thuiswonende studerende. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser woonachtig was op het GBA-adres.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat de studiefinanciering van eiser terecht is herzien omdat eiser niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Volgens verweerder woont eiser niet op het GBA-adres. Verweerder baseert zich op de in het rapport van het huisbezoek op 1 oktober 2013 neergelegde bevindingen, op 1 oktober 2013 opgemaakt door [controleur 1] en [controleur 2], als controleurs namens de Dienst Uitvoering Onderwijs werkzaam bij [naam].
6. Eiser neemt het standpunt in dat verweerder zijn studiefinanciering ten onrechte heeft herzien omdat hij wel op het GBA-adres woont. Daartoe voert eiser onder meer aan dat het onderzoek van de controleurs onvoldoende grondig is geweest en dat de conclusies van de controleurs niet kloppen.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 1.5, eerste lid van de Wsf, bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking komt de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
8. Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
9. In het geval een uitwonendenbeurs wordt herzien omdat de betrokkene niet op het opgegeven uitwonende adres woont, vindt, op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf, de herziening van de uitwonendenbeurs plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Gelet op de datum van invoering van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf, geldt dit wettelijke uitgangspunt eerst vanaf 1 januari 2012.
10. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit betreft. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het GBA-adres waarop hij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op verweerder en niet op eiser. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser niet woont op het adres waarop hij in de GBA staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
De vraag of eiser woont op het adres waarop hij staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
11. Verweerder heeft gewezen op de conclusie van het onder 5 genoemde rapport. Deze conclusie luidt als volgt:
“Het door [eiser] opgegeven studieadres is niet in overeenstemming met zijn feitelijke woon- of verblijfadres. Tot deze conclusie is gekomen wegens de volgende feiten:
- Er zijn geen studieboeken van student aanwezig op het studieadres.
- Er zijn geen verzorgingsspullen, die aantoonbaar van student zijn, op het studieadres aanwezig.
- Er zijn geen persoonlijke spullen van student op het studieadres aanwezig.
- Er is geen computer of laptop in de woning aangetroffen van student.
- Er is geen kleding van student, die aantoonbaar van hem zou zijn, aanwezig op het studieadres.
- Er is geen administratie en/of post van student aanwezig op het studieadres.
- Er zijn geen schoenen aanwezig van student op het studieadres, de getoonde schoenen waren de maat van de hoofdbewoner.”
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de bevindingen van de controleurs op het huisbezoek, aannemelijk gemaakt dat eiser feitelijk niet woonde op het GBA-adres en aldus geen recht had op studiefinanciering voor een uitwonende. Hetgeen blijkens het rapport van de controleurs (niet) op het GBA-adres is aangetroffen, rechtvaardigt de conclusie dat eiser ten tijde van de controle niet woonde op het GBA-adres. Hetgeen eiser heeft aangevoerd doet hier niet aan af. Dat eiser op het GBA-adres een eigen kamer met bed zou hebben is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk nu de hoofdbewoonster ten tijde van het huisbezoek heeft aangegeven dat eiser op een bank zou slapen. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat de hoofdbewoonster de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en de vragen van de controleurs niet goed heeft begrepen. De rechtbank kan deze - niet nader onderbouwde - stelling van eiser niet volgen nu de controleurs verklaard hebben dat de hoofdbewoonster goed Nederlands sprak en de hoofdbewoonster getekend heeft voor de naar aanleiding van het huisbezoek opgestelde verklaring. Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat in een woning waar eiser ruim twee jaar zou wonen geen ondubbelzinnig tot zijn persoon te herleiden spullen zijn aangetroffen. In samenhang met het voorgaande vormt de omstandigheid dat bij het huisbezoek kleding is aangetroffen die mogelijk aan eiser toebehoort voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Door of namens eiser zijn geen objectieve en verifieerbare feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat de rechtbank reden heeft om te twijfelen aan de waarnemingen en de bevindingen van de controleurs, zoals neergelegd in hun rapport. Niet is gebleken dat het onderzoek van de controleurs onvoldoende zorgvuldig is geweest, danwel dat de conclusies van de controleurs onvoldoende onderbouwd zijn. De door eiser overgelegde verklaringen van familieleden en vrienden acht de rechtbank in dit kader onvoldoende objectiveerbaar.
13. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de studiefinanciering van eiser terecht herzien vanaf 1 januari 2012 en dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.