ECLI:NL:RBDHA:2015:6732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
C-09-473251-HA ZA 14-1050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietige aandeelhoudersovereenkomst en conversie naar samenwerkingsovereenkomst tussen Chinese en Nederlandse ondernemers

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers [A], [B], en [C] (tezamen aangeduid als '[A] cs') een vordering ingesteld tegen [D] en de Stichting Dutch Chinese Young Entrepreneurs. De zaak betreft een in 2014 gesloten aandeelhoudersovereenkomst die door de eisers als nietig werd beschouwd, omdat een stichting geen aandelen kan hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst in strijd is met de wet en heeft geoordeeld dat deze nietig is. De rechtbank heeft vervolgens de mogelijkheid van conversie naar een samenwerkingsovereenkomst overwogen, aangezien de partijen het erover eens waren dat de overeenkomst de afspraken over hun samenwerking bevatte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst de werking heeft gekregen van een geldige samenwerkingsovereenkomst, waarin partijen investeren in samenwerking en naar evenredigheid delen in de opbrengsten.

De eisers vorderden onder andere terugbetaling van hun gezamenlijke investering van € 75.000, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat [D] en de Stichting hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van dit bedrag, verminderd met een bedrag dat [D] op grond van de overeenkomst zou ontvangen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van [A] cs toegewezen tot een bedrag van € 37.500, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juli 2014. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [D] het bedrag moet betalen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/473251 / HA ZA 14-1050
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
3.
[C],
wonende te [woonplaats], [land],
eisers,
advocaat mr. L.K. Tsui,
tegen

1.[D],

wonende te [woonplaats],
2. de stichting
STICHTING DUTCH CHINESE YOUNG ENTREPENEURS,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagden,
advocaat: mr. J.P. Heering.
Eisers tezamen worden aangeduid als “[A] cs” en apart als “[A]”, “[B]” en “[C]”. Gedaagden worden aangeduid als “[D]” en “de Stichting”.

1.De procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties van 1 augustus 2014;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 14 april 2015 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.
1.2
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
In februari 2014 kwamen [A] cs in contact met [D], die voorzitter is van het bestuur van de Stichting die beoogt een platform te vormen voor Chinese en Nederlandse ondernemers. Op 12 maart 2014 hebben [A] cs, [D] en [E] (hierna: [E]) een in de Chinese taal opgestelde “Aandeelhoudersovereenkomst” (hierna: de overeenkomst) gesloten die in de Nederlandse vertaling – voor zover hier van belang – als volgt luidt:

Artikel 3 Relatie tussen de oorspronkelijke aandeelhoudster en de nieuwe aandeelhouders
(...)
De oorspronkelijke aandeelhoudster mevrouw [D] is bereid om 80% van haar aandelen over de dragen aan vier nieuwe aandeelhouders, [C], [E] [A] en [B]. De overdrachtsom bedraagt € 100.000,--. Hiervan blijft € 50.000,-- op de bankrekening van de vereniging staan voor dagelijkse uitgaven en neemt mevrouw [D] haar eerdere investering in de vereniging van € 50.000,-- terug. De nieuwe aandeelhouders dragen geen enkele verantwoordelijkheid voor schulden of leningen van de vereniging van voor het tekenen van deze overeenkomst. Vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst delen alle aandeelhouders de winst en dragen zij de risico’s en tekorten naar rato van hun investering.
Artikel 4
(...)
De investeringsbedragen van de partijen zijn als volgt: (...)
[C]: € 25.000 (...) (20% van de aandelen); [E]: € 25.000 (...) (20% van de aandelen);
[A]: € 25.000 (...) (20% van de aandelen); [B]: € 25.000 (...) (20% van de aandelen).
(...)
Artikel 6 Aandeelhouders en aandeelhoudersvergadering
Lid 1 Zodra alle partijen hun investering in aandelen zoals bepaald in artikel (4) van deze overeenkomst hebben voldaan, zijn zij aandeelhouders van de vereniging. De aandeelhouders genieten rechten en hebben plichten naar rato van het aantal aandelen dat zij bezitten.
Lid 2 De aandeelhouders van de vereniging genieten de volgende rechten:
1. Aan hen worden dividend en andersoortige voordelen uitgekeerd naar rato van het aantal aandelen dat zij bezitten;
(...)
6 Indien de vereniging beëindigd of geliquideerd wordt krijgen zij het resterende vermogen van de vereniging uitgekeerd naar rato van het aantal aandelen dat zij bezitten.
(…)
Artikel 7 Regels betreffende plichten van bestuur, voorzitter, algemeen directeur en overige senior management
(...)
9 Alle maandelijkse administratieve uitgaven van het bedrijf boven € 500,-- moeten volgens een financieel plan worden uitgevoerd.
(...)
Artikel 9 Boekhoudkundig systeem, winstuitkering en accountantscontrole
(...)
2 De winst wordt uitgekeerd naar rato van de investeringen van de afzonderlijke aandeelhouders en wordt elk jaar in december verrekend. Slechts 70% van de winst wordt jaarlijks uitgekeerd. 30% wordt gereserveerd voor het ontwikkelingsfonds van de vereniging.
(...)”
2.2
[C] en [A] hebben € 20.000 respectievelijk € 30.000 overgemaakt naar de privé rekening van [D]. [B] heeft via [A] € 25.000 betaald.
2.3
Op 18 mei 2015 heeft [E] een ‘verklaring van uittreding’ opgesteld en heeft hij teruggave van het door hem betaalde bedrag geëist, waarop [D] het door hem betaalde bedrag van € 25.000 op 21 mei 2014 aan hem heeft terugbetaald.
2.4
Op 2 juni 2014 hebben [A] cs gesproken met [D] over hun ‘uittreding’ uit de Stichting en hebben zij gevraagd om terugbetaling van de door hen betaalde bedragen.
2.5
Op 18 juli 2014 hebben [A] cs per aangetekende brief aan [D] bericht dat zij de overeenkomst buitengerechtelijk hebben vernietigd althans hebben ontbonden en hebben zij [D] en de Stichting in gebreke gesteld en (nogmaals) gesommeerd tot terugbetaling van de door hen betaalde bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.Het geschil

3.1
[A] cs vorderen dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. voor recht wordt verklaard: primair dat de aandeelhoudersovereenkomst nietig is, subsidiair dat de aandeelhoudersovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd;
2. [D] en de Stichting hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 75.000, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juli 2014 althans de dag der dagvaarding;
3. [D] en de Stichting hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.525, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
een en ander met veroordeling van [D] en de Stichting in de proceskosten.
3.2
[D] en de Stichting voeren gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1
Net als partijen neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat, hoewel in de Nederlandse vertaling van de overeenkomst gesproken wordt over de vereniging DCYE, de overeenkomst kennelijk betrekking heeft op de Stichting. [D] en de Stichting hebben niet betwist dat de overeenkomst nietig – want in strijd met de wet – is, omdat een Stichting geen aandelen en aandeelhouders kent en de overeenkomst ook overigens bepalingen bevat die niet passen bij een Stichting, zoals bijvoorbeeld de bepalingen over winst en de uitkering daarvan. De onder 1 primair gevorderde verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed.
4.2
[A] cs en [D] zijn het erover eens dat de overeenkomst de afspraken bevat die zij destijds hebben gemaakt over de samenwerking die zij toen voorstonden. Zij gaan in de partijdiscussie uit van de in de overeenkomst neergelegde afspraken en beroepen zich daar over en weer op. Gelet hierop en gezien de strekking van de overeenkomst, die in zodanige mate beantwoordt aan een wel als geldig aan te merken samenwerkingsovereenkomst waarin partijen investeren in samenwerking en naar evenredigheid delen in de opbrengsten van de door hen gezamenlijk te ontplooien activiteiten, en nu moet worden aangenomen dat partijen zo’n overeenkomst zouden hebben gesloten als vanwege de ongeldigheid van de overeenkomst zou zijn afgezien van het sluiten daarvan, is voldaan aan de in artikel 3:42 BW neergelegde eisen voor conversie. Daarmee heeft de overeenkomst van rechtswege de werking gekregen van de wel geldige overeenkomst met afspraken over samenwerking.
4.3
Partijen verschillen van mening over de precieze feitelijke gang van zaken rond de totstandkoming van de overeenkomst, in het bijzonder de vraag of [C] via [D] een verblijfsvergunning kon of zou aanvragen. De rechtbank laat de standpunten van partijen daarover voor wat ze zijn, omdat partijen het eens zijn over de inhoud van hun samenwerking, namelijk het door of met behulp van de Stichting organiseren van congressen, symposia en dergelijke waar bedrijven en zakenmensen samen zouden kunnen komen en contacten met elkaar zouden kunnen leggen. De Stichting heeft geparticipeerd in de organisatie van een symposium op 13 mei 2014 over internationaal ondernemerschap; de voorbereidingen daarvan waren gaande toen de overeenkomst gesloten werd en partijen zien de (verdere) organisatie van dit evenement allebei als onderdeel van hun samenwerking. Daarnaast hebben [A] cs en [D] in maart en april 2014 een paar keer met elkaar gesproken en vergaderd over de uitvoering van de samenwerking en een op te stellen business plan, zonder tot concrete plannen of de uitvoering daarvan te komen, voordat zij hun samenwerking begin juni 2014 beëindigden.
4.4
Kern van het geschil is of [D] en de Stichting na beëindiging van de overeengekomen samenwerking in juni 2014 gehouden zijn tot terugbetaling van de ‘inleg’ van [A] cs van in totaal € 75.000. De overeenkomst bevat in artikel 6 lid 2 onder 6 een regeling voor uitkering van vermogen bij liquidatie of beëindiging van de vereniging/Stichting. Gelet op het kennelijk doel en strekking van de overeenkomst – namelijk het regelen van de samenwerking tussen [A] cs en [D] – heeft deze bepaling betrekking op de situatie dat de samenwerking is beëindigd.
4.5
Een redelijke uitleg van artikel 6 lid 2 onder 6 van de overeenkomst houdt in dat de partijen bij de overeenkomst hun investering terugkrijgen bij beëindiging van de overeenkomst, na verrekening van gedurende de samenwerking gemaakte kosten en de genoten inkomsten naar evenredigheid van het bedrag van de investering per persoon. Partijen, die twisten over de rechtmatigheid van de door [D] gedane uitgaven en de hoogte van het resterende bedrag, gaan ook van uit van verrekening van eventuele kosten en inkomsten.
4.6
[D] heeft benadrukt dat zij € 50.000 zou ontvangen op grond van de overeenkomst, als terugbetaling van haar investering, zodat zij dat bedrag nu niet verschuldigd is aan [A] cs. Zij heeft het gelijk aan haar zijde: in de overeenkomst staat dat € 50.000 van de door [A] cs en [E] betaalde investering van in totaal € 100.000 diende als vergoeding voor [D], die dus op grond van de overeenkomst aanspraak kan maken op dit bedrag dat in mindering komt op de aan [A] cs terug te betalen resterende gelden. Met inachtneming van het in de overeenkomst neergelegde uitgangspunt van evenredige verdeling, dient dit bedrag naar evenredigheid met het door hen geïnvesteerde bedrag te worden verdeeld over [A] cs en [E]. Dat betekent dat 20% van dit bedrag (€ 10.000) ten laste van [C] komt, 30% (€ 15.000) ten laste van [A] en 25% (€ 12.500) ten laste van [B]. Het totaal van deze bedragen, te weten € 37.500, dient in mindering te worden gebracht op het bedrag waar [A] cs gezamenlijk aanspraak op kunnen maken.
4.7
Niet blijkt van enige inkomsten uit hoofde van de samenwerking. Vaststaat dat alle uitgaven gedurende de periode van samenwerking zijn gedaan door [D]. Het ligt daarom – en ook op grond van de overeenkomst – op haar weg om opheldering te verschaffen over de door haar gedane uitgaven door het verschaffen van concreet en deugdelijk onderbouwd overzicht daarvan.
4.8
[D] heeft gesteld dat zij meer dan de resterende € 50.000 die op grond van de overeenkomst was bedoeld voor toekomstige activiteiten heeft uitgegeven aan vergoedingen voor haarzelf en haar echtgenoot voor hun werkzaamheden en andere kosten, bijvoorbeeld in verband met het symposium in mei 2014.
4.9
[A] cs hebben naar voren gebracht dat zij een overzicht van [D] hebben gekregen – dat zich niet bij de processtukken bevindt – waarop in totaal € 51.000 aan uitgaven staan, die deels bestaan uit reserveringen voor volgens [A] cs niet verschuldigde kosten, zoals Vennootschapsbelasting. [A] cs hebben er verder op gewezen dat [D] de door hen bij herhaling gevraagde onderbouwing van de door haar genoemde kosten niet heeft verschaft en hebben de rechtmatigheid van de door haar gedane uitgaven betwist, omdat de daarvoor vereiste toestemming van [A] cs ontbrak – wat [D] niet heeft weersproken – en omdat [A] cs en [D] hadden afgesproken dat niemand salaris of een vergoeding zou ontvangen voor de door hen verrichte werkzaamheden.
4.1
Door naar aanleiding van deze stellingen van [A] cs slechts te stellen dat de kosten zijn gemaakt in het kader van de normale bedrijfsvoering van de Stichting en in deze procedure geen enkel inzicht in of onderbouwing van de gestelde kosten te verschaffen, afgezien van het tijdens de comparitie van partijen noemen van globale bedragen, heeft [D] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat zij (meer dan) € 50.000 heeft uitgegeven in het kader van de ongeveer twee en halve maand durende samenwerking en dat zij daar op grond van de overeenkomst toe gerechtigd was. Aan bewijslevering dienaangaande wordt dus niet toegekomen.
4.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [A] cs op grond van de overeenkomst jegens [D] aanspraak kunnen maken op terugbetaling van hun gezamenlijke investering van in totaal € 75.000 verminderd met het onder 4.6 bedoelde bedrag van € 37.500. Dit leidt tot toewijzing van de vordering onder 2 tot een bedrag van € 37.500. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juli 2014 is niet betwist.
4.12
De Stichting is geen partij bij de overeenkomst en los daarvan is er geen grond gesteld of gebleken uit hoofde waarvan enige gehoudenheid van de Stichting tot (terug)betaling aan [A] cs van enig bedrag volgt. In zoverre ligt de vordering voor afwijzing gereed.
4.13
Niet blijkt van enige incassomaatregel buiten rechte die kan leiden tot toewijzing van de vordering onder 3.
4.14
[D] heeft zich verzet tegen de toewijzing van de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad vanwege het door haar gestelde restitutierisico. [A] cs hebben vastgehouden aan deze vordering, maar hebben te kennen gegeven dat zij bereid zijn het door [D] te betalen bedrag in depot te storten. De rechtbank laat onbesproken of sprake is van enig restitutierisico en zal de vordering – zoals gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Zij gaat ervan uit dat [A] cs hun toezegging gestand doen en dat partijen in de executiefase afspraken maken over het door [A] cs in depot storten van door [D] ter uitvoering van dit vonnis betaalde bedragen.
4.15
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart voor recht dat de overeenkomst nietig is;
5.2
veroordeelt [D] tot betaling aan [A] cs van € 37.500, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juli 2014;
5.3
compenseert de proceskosten in de zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
5.4
verklaart de onder 5.2 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.