In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers [A], [B], en [C] (tezamen aangeduid als '[A] cs') een vordering ingesteld tegen [D] en de Stichting Dutch Chinese Young Entrepreneurs. De zaak betreft een in 2014 gesloten aandeelhoudersovereenkomst die door de eisers als nietig werd beschouwd, omdat een stichting geen aandelen kan hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst in strijd is met de wet en heeft geoordeeld dat deze nietig is. De rechtbank heeft vervolgens de mogelijkheid van conversie naar een samenwerkingsovereenkomst overwogen, aangezien de partijen het erover eens waren dat de overeenkomst de afspraken over hun samenwerking bevatte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst de werking heeft gekregen van een geldige samenwerkingsovereenkomst, waarin partijen investeren in samenwerking en naar evenredigheid delen in de opbrengsten.
De eisers vorderden onder andere terugbetaling van hun gezamenlijke investering van € 75.000, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat [D] en de Stichting hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van dit bedrag, verminderd met een bedrag dat [D] op grond van de overeenkomst zou ontvangen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van [A] cs toegewezen tot een bedrag van € 37.500, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juli 2014. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [D] het bedrag moet betalen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.