1.3De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend, omdat er op dit moment met de in geding zijnde vergunning ganzen kunnen worden gedood. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
2 De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op de vraag of verzoekster belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
In artikel 2 van de statuten van verzoekster staat dat de stichting ten doel heeft het opkomen voor de rechten van het dier, in de meeste ruime zin van het woord. Blijkens het tweede lid tracht de stichting haar doel onder meer te verwezenlijken door:
- het naar buiten brengen van het leed van het dier via reportages en campagnes,
- het creëren van bewustzijn voor de rechten van het dier via vreedzame acties, de rechtsgang, petities en (sociale) media,
- het toepassen van bestaande rechtsmiddelen en het verbeteren van de rechtspositie ter bescherming van het dier.
Uit de toelichting ter zitting en het overgelegde beleidsplan 2015 blijkt dat verzoekster zich onder andere inzet tegen de jacht van ganzen. Zij doet dit door procedures te voeren, een petitie op te zetten en door demonstraties in het land te houden. Verzoekster is hiermee in januari 2015 begonnen. Hoewel de statutaire doelstelling van verzoekster vrij algemeen is geformuleerd en verzoekster een stichting in oprichting is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit haar doelstelling in combinatie met de feitelijke werkzaamheden tot nu toe voldoende blijkt dat verzoekster een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Verzoekster kan daarom als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
3 De vergunning is verleend op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Flora- en Faunawet (Ffw) onder de voorwaarde van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Ffw.
Artikel 68 van de Ffw is de implementatie van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, derde gedachtestreepje, van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010 L 20) (hierna: de Vogelrichtlijn). Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 februari 2009, 200802524/1), is niet gebleken dat de implementatie niet op een juiste wijze is geschied. Artikel 68 van de Ffw moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, derde gedachtestreepje, van de Vogelrichtlijn. Ofschoon artikel 9 van de Vogelrichtlijn een ruime afwijking van de algemene beschermingsregeling toestaat, moet het niettemin een concrete en gerichte toepassing vinden teneinde tegemoet te komen aan nauwkeurige vereisten en specifieke situaties.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, derde gedachtestreepje, van de Vogelrichtlijn mogen de lidstaten, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren afwijken van de artikelen 5 tot en met 8.
1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde staten, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren;
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of
(…).
2. Een ontheffing die betrekking heeft op vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, of op soorten als bedoeld in bijlage IV, onderdeel a, of, voorzover de ontheffing betrekking heeft op artikel 15b, soorten als bedoeld in bijlage V, onderdeel a, van richtlijn 92/43/EEG, wordt uitsluitend verleend voor zover de grond als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, overeenstemt met een van de gronden, genoemd in artikel 9 van richtlijn 2009/147/EG onderscheidenlijk artikel 16 van richtlijn 92/43/EEG.
De grauwe gans, kolgans en brandgans zijn opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten: de van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels, als aangewezen in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Ffw.
4 Eerder heeft verweerder het ‘Faunabeheerplan Zomerganzen Zuid-Holland’ van
15 juli 2010 goedgekeurd. Het faunabeheerplan ziet op het beheer over een periode van vijf jaar. Om onduidelijke redenen heeft verweerder in 2010 het faunabeheerplan slechts voor vier jaar goedgekeurd. Omdat het nieuwe faunabeheerplan nog niet gereed is, is door belanghebbende gevraagd om het vigerende faunabeheer uit 2010 te verlengen tot en met
22 november 2015. Op basis van het Faunabeheerplan 2010 is 25 februari 2015 een ontheffing verleend. Nu het Faunafonds in 2010 door verweerder is gehoord, hoefde hij het Faunafonds niet opnieuw te horen. De aanvankelijk verleende ontheffing van 25 februari 2015 was op het punt van bewerken van nesten en eieren onduidelijk en is daarom ingetrokken. Bij besluit van 4 maart 2015 is een nieuwe ontheffing verleend. Die ontheffing is thans aan de orde.
5 Volgens verweerder en belanghebbende is voortzetting van het beheer noodzakelijk, omdat de omvangrijke populatie ganzen nog niet is teruggebracht tot een niveau waarop de schade acceptabel is. Het beoogde beheer is in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en ter voorkomen van schade aan flora en fauna. Weliswaar is er in 2014 voor het eerst een lichte daling van het aantal ganzen te zien, maar zijn volgens verweerder en belanghebbende de doelstellingen uit het Faunabeheerplan 2010 met de gewenste stand nog niet gehaald en dient het beheer te worden voortgezet. Verweerder en belanghebbende stellen zich op het standpunt dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan.
6 Verzoekster voert –kort gezegd– aan dat de noodzaak van het doden van ganzen niet is aangetoond, waarbij zij verwijst naar het door de Europese Commissie vastgesteld ‘Gidsdocument voor de jacht in het kader van Richtlijn 79/409/EE van de Raad inzake het behoud van de vogelstand (2008)’ en naar het rapport Sovon Vogelonderzoek Nederland. Het doden van de ganzen is geen oplossing, nu uit cijfers blijkt dat de groeisnelheid door het gevoerde beheer niet is afgenomen. De alternatieve mogelijkheden zijn onvoldoende onderzocht, terwijl het Faunafonds in haar Handreiking Faunaschade tientallen preventieve maatregelen opsomt die minder ver gaan. Verzoekster heeft ter zitting gewezen op het effectieve gebruik van lasers in Engeland. Volgens verzoekster is het schadebegrip onjuist geïmplementeerd vanuit de Vogelrichtlijn. De norm van € 250,- per geval staat niet in verhouding tot de totale landbouw-omzet en valt onder normaal bedrijfsrisico. Niet is aangetoond dat sprake is van belangrijke schade. De overgelegde schadegegevens onderbouwen verder niet dat er één algemene ontheffing verleend moet worden. De schade verschilt immers per plaats en per ganzensoort.
7 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.