ECLI:NL:RBDHA:2015:6687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
09/807083-15 en 09/809140-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door thuiszorgmedewerkster van kwetsbare ouderen

Op 11 juni 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige thuiszorgster uit Den Haag, die meerdere keren bejaarden had bestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op ernstige wijze misbruik had gemaakt van het vertrouwen van kwetsbare ouderen die zij verzorgde. De feiten vonden plaats tussen augustus 2014 en januari 2015, waarbij de verdachte geldbedragen had gestolen van verschillende ouderen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 22 maanden geëist, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en een beroepsverbod voor 5 jaar. De rechtbank legde echter een lagere straf op: 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en oordeelde dat een beroepsverbod niet mogelijk was op basis van de huidige wetgeving. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de maatschappij in dit geval moet worden gezocht in de regeling omtrent de afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De verdachte had eerder al een veroordeling voor een soortgelijk feit, wat haar straf zwaarder maakte. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan diefstallen bij tien cliënten, wat een ernstige schending van het vertrouwen betekende. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan twee slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/807083-15 en 09/809140-13 (tul)
Datum uitspraak: 11 juni 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Zwolle” te Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 mei 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G.P. Sholeh, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 augustus 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 50 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei tot en met 01 september 2014 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door onder valse voorwendselen zich toegang tot de woning van die [benadeelde 2] te verschaffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op of omstreeks 11 oktober 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 100 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij op of omstreeks 07 november 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
zij op of omstreeks een op meer tijdstip(pen) in de periode van 01 september tot en met 20 oktober 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een geldbedrag, in totaal 245 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
zij op of omstreeks een op meer tijdstip(pen) in de periode van 01 september tot en met 15 september 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een geldbedrag, in totaal 40 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
7.
zij op of omstreeks een tijdstip in de periode van 08 augustus 2014 tot en met 09 augustus 2014 te Waddinxveen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, ongeveer 25 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
8.
zij op of omstreeks een tijdstip in de periode van 07 augustus 2014 tot en met 08 augustus 2014 te Waddinxveen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 200 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
9.
zij op of omstreeks 04 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 85 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
10.
zij op of omstreeks 28 januari 2015 te Loosdrechtt met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 115 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
11.
zij op of omstreeks 07 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 145 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
12.
zij op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2014 tot en met 26 december 2014 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de/het hierna genoemde geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna genoemde perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte:
- 40 euro van [benadeelde 12], en/of
- 100 euro van[benadeelde 13], en/of
- 40 euro van[benadeelde 14].

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte is vanaf 2007 werkzaam geweest in de thuiszorg. De verdenking tegen verdachte bestaat er uit dat zij zich in de periode van 1 mei 2014 tot en met 28 januari 2015 meermalen schuldig heeft gemaakt aan (pogingen tot) diefstal van haar cliënten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 11 wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft verzocht verdachte van het onder 12 ten laste gelegde vrij te spreken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zeven feiten (1, 3, 4, 6, 8, 9 en 10) heeft bekend met die aantekening dat zij de hoogte van de weggenomen bedragen in enkele gevallen betwist. Verdachte moet van de vijf feiten (2, 5, 7, 11 en 12) die zij ontkent te hebben gepleegd bij gebrek aan bewijs worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
De feiten die verdachte volledig heeft bekend
Feit 1
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een biljet van 50 euro door verdachte op 21 augustus 2014 te Den Haag. [2] Verdachte heeft bekend dat zij het biljet van 50 euro heeft weggenomen. [3]
Feit 3
[benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van diefstal op 11 oktober 2014 te Den Haag. [benadeelde 3] heeft verklaard dat zij haar ochtendjas met portemonnee boven op de wasmachine had gelegd. Toen de vrouw van de thuiszorg kwam (de rechtbank begrijpt: verdachte), vroeg zij of zij geld kon wisselen. [benadeelde 3] heeft toen gezegd dat haar portemonnee boven lag. Verdachte bood direct aan dat zij wel naar boven zou gaan zodat [benadeelde 3] niet hoefde te lopen. Verdachte kwam daarna met de portemonnee naar beneden. Verdachte zei dat zij niet meer hoefde te wisselen. Verdachte gaf de portemonnee terug en verliet vervolgens direct de woning van [benadeelde 3]. Daarna bleek dat [benadeelde 3] twee biljetten van 50 euro miste. [4] Verdachte heeft bekend dat zij twee biljetten van 50 euro heeft weggenomen. [5]
Feit 4
[benadeelde 4] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een geldbedrag op 7 november 2014 te Den Haag. Een vrouw (de rechtbank begrijpt: verdachte) kwam bij [benadeelde 4] en zijn vrouw aan de deur en zij wilde dat [benadeelde 4] een potje urine zou vullen. [benadeelde 4] is daarvoor naar het toilet gegaan. [6] Nadat hij terugkwam, heeft verdachte fruit van de fruitschaal gepakt en de woning verlaten. [benadeelde 4] vond het vreemd dat zij het potje met urine had achtergelaten. Ook bleek dat er geld uit zijn portemonnee was verdwenen. Hij weet dat er geld in zijn portemonnee zat, omdat hij de dag voor het bezoek had gepind. [7] Verdachte heeft bekend 60 euro te hebben weggenomen uit de portemonnee die in de gang in een jaszak zat, terwijl de man op het toilet zat. [8]
Feit 9
[benadeelde 9] heeft aangifte gedaan van de diefstal van vermoedelijk ongeveer 85 euro op 4 januari 2015 te Rotterdam. [benadeelde 9] heeft verklaard dat de medewerkers van de thuiszorg haar normaal helpen met wassen, maar dat de medewerkster (de rechtbank begrijpt: verdachte) haar die ochtend alleen in de badkamer liet en zelf op de gang stond. Ook haar rollator, die normaal mee gaat naar badkamer, stond op de gang. Haar portemonnee bevond zich in een handtas in haar rollator. [benadeelde 9] vond het vreemd dat verdachte niet meer in de woning aanwezig was toen zij klaar was met wassen in de badkamer. [9] Verdachte heeft bekend dat zij rond de 80 euro heeft weggenomen. [10]
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande de feiten 1, 3, 4 en 9 wettig en overtuigend bewezen.
De feiten die verdachte gedeeltelijk heeft bekend
Feit 6
[dochter benadeelde 6] heeft namens haar moeder[benadeelde 6] aangifte gedaan van diefstal te Den Haag. [dochter benadeelde 6] heeft verklaard dat zij voordat zij op 1 september 2014 op vakantie ging 40 euro in de portemonnee van haar moeder had gedaan voor de bingo en de kapper. Toen zij op 15 september 2014 terug kwam van vakantie, vroeg zij aan haar moeder waarom zij niet naar de kapper was geweest. [dochter benadeelde 6] hoorde dat haar moeder zei dat zij geen geld had voor de kapper. [dochter benadeelde 6] keek in de portemonnee van haar moeder en zij zag dat de 40 euro die zij eerder in de portemonnee had gestopt eruit waren genomen. [11] Verdachte heeft bekend dat zij 20 euro heeft weggenomen. [12]
De rechtbank overweegt dat de aangifte van [dochter benadeelde 6] niet uitsluit dat een deel van het geld door [benadeelde 6] zelf is uitgegeven (aan bijvoorbeeld de bingo). De rechtbank acht het feit derhalve wel wettig en overtuigend bewezen, maar zal verdachte daarbij volgen in haar verklaring ten aanzien van het weggenomen geldbedrag. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken voor zover het weggenomen bedrag hoger zou zijn dan 20 euro.
Feit 8
[verzorgster van benadeelde 8]heeft als verzorgster van [benadeelde 8] namens haar aangifte gedaan van de diefstal van 150 euro op 7 augustus 2014 te Waddinxveen. [benadeelde 8] had tegen [verzorgster van benadeelde 8] gezegd dat[verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) haar vervelend en anders had verzorgd dan gebruikelijk was. [benadeelde 8], die niet zo goed ter been is, [13] was meerdere keren alleen achter gelaten in de badkamer waardoor zij geen zicht had op verdachte. [benadeelde 8] had op haar slaapkastje een stapeltje ondergoed liggen met daaronder 200 euro. Op 8 augustus 2014 kwam[benadeelde 8] er achter dat zij geld miste omdat er nog maar 1 briefje van 50 euro op het slaapkastje lag. [14] Verdachte heeft bekend dat zij twee biljetten van 50 euro heeft weggenomen. Zij kan zich herinneren dat zij[benadeelde 8] een keer alleen heeft gelaten en toen het geld heeft gepakt. [15]
De rechtbank overweegt dat de verklaring die[benadeelde 8] vlak na de diefstal tegen [verzorgster van benadeelde 8] heeft afgelegd omtrent (de plaats van) het aanwezige geld en het resterende bedrag goed is onderbouwd en gedetailleerd is. Daarentegen heeft verdachte hierover pas meer dan een half jaar later voor het eerst verklaard met de woorden: “Ik weet niet meer hoeveel geld het was. (…) Het was niet veel geld. Het was niet een paar honderd euro. Ik denk honderd euro of zo.”. Dit maakt dat de rechtbank op het punt van de hoogte van het weggenomen bedrag de verklaring van [verzorgster van benadeelde 8] betrouwbaarder acht dan de verklaring van verdachte. Zij zal dan ook van het bedrag in de aangifte uitgaan. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte 150 euro heeft gestolen.
Feit 10
[zoon van benadeelde 10] heeft namens zijn moeder[benadeelde 10] aangifte gedaan van diefstal te Loosdrecht. Zijn echtgenote had op 28 januari 2015 omstreeks 15:15 uur de pedicure van zijn moeder betaald uit een mapje dat voor dit soort kosten door hen in de woning zijn moeder is gelegd. Na de betaling zaten in het mapje nog 2 biljetten van 50 euro, 1 van 10 euro en 1 van 5 euro, in totaal 115 euro. Op 29 januari 2015 om 09:00 uur bleek dat er geen geld meer in het mapje zat. [16] Verdachte heeft bekend dat zij twee biljetten van 50 euro heeft weggenomen. [17]
De rechtbank acht de verklaring met betrekking tot de hoogte en de samenstelling van het zich in het mapje bevindende bedrag dermate gedetailleerd en goed onderbouwd dat zij van die verklaring zal uitgaan. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte 115 euro heeft gestolen.
De feiten die verdachte heeft ontkend
De rechtbank merkt op dat uit de hiervoor genoemde aangiftes blijkt dat verdachte bij de diefstallen veelvuldig cliënten alleen heeft gelaten, onnodige danwel ongebruikelijke handelingen voor en met hen heeft verricht en valse voorwendselen heeft gebruikt om hen af te leiden en/of ongezien het geld te kunnen wegnemen. Deze repeterende modus operandi is dermate typerend dat het verrichten van dergelijke handelingen en het gebruiken van valse voorwendselen door verdachte van invloed zijn op de overtuiging voor haar betrokkenheid.
Feit 5
[zoon van benadeelde 5] heeft namens zijn vader[benadeelde 5] aangifte gedaan van diefstal tussen 1 september en 20 oktober 2014 te Den Haag. Hij heeft verklaard dat zijn vader normaal 250 euro in huis heeft. Toen hij een keer nog maar 205 euro had, vroeg[zoon van benadeelde 5] zijn vader of hij geld had uitgegeven. Zijn vader zei hem dat hij dit niet had gedaan. Hij vertelde dat een vrouw van de thuiszorg zijn jas had uitgedaan en deze uit zijn zicht had gehouden. Twee weken later belde zijn vader [zoon van benadeelde 5] op met de mededeling dat dezelfde vrouw van de thuiszorg hem hardhandig had uitgekleed en met zijn trui over zijn hoofd had laten zitten. Vermoedelijk heeft de vrouw van de thuiszorg toen 195 euro uit zijn jaszak gehaald. [18]
In een logging in het digitale logboek van de Stichting Eykenburg alwaar verdachte als zorgmedewerkster werkzaam was, had verdachte met betrekking tot [benadeelde 5] op 2 september 2014 het volgende gerapporteerd:
Cliënt aan- en uitgekleed en wassen.
[manager], de manager in het verzorgingstehuis, heeft verklaard dat zij deze logging als merkwaardig beschouwd, omdat[benadeelde 5] zich nog prima aan- en uit kan kleden en daar dus geen hulp bij nodig heeft. [19]
Uit het dienstrooster bleek dat verdachte op 14 september 2014 tussen 14:00 en 22:30 uur werkzaam was in het verzorgingstehuis waarin [benadeelde 5] verbleef. [20]
In de logging over [benadeelde 5] van 14 september 2014 20:01 uur heeft[zorgmedewerkster], een zorgmedewerkster van het verzorgingstehuis, het volgende gerapporteerd:
[benadeelde 5]. is naar de receptie gelopen en heeft aangegeven dat hij 200 euro kwijt is.[benadeelde 5]. vertelde dat hij de deur opendeed voor de verpleegster die hem heeft omgekleed. [benadeelde 5]. beschuldigde mijn collega die met mij naar boven was gekomen.[benadeelde 5] zei dat zij zijn geld had gestolen. Bij navraag gaf [benadeelde 5] aan dat hij rond etenstijd beneden in het restaurant zijn geld nog had. [benadeelde 5] is erg boos en wil dat dit uitgezocht word. [21]
[manager]had van [zorgmedewerkster] over dit incident gehoord dat verdachte hem had uitgekleed, iets wat hij zelf ook kon. Daarnaast had zij haar verteld dat[benadeelde 5] verdachte beschuldigde van het stelen van geld en dat verdachte daar helemaal niet op reageerde en wegliep. [22]
Ondanks de ontkenning van verdachte dat zij geld bij [benadeelde 5] heeft weggenomen, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen voor zover het ziet op de diefstal van 195 euro op 14 september 2014. De rechtbank grondt haar overtuiging op het feit dat verdachte op het moment van die diefstal werkzaam was in het verzorgingstehuis waar [benadeelde 5] verbleef. Uit de verklaringen van de zoon van [benadeelde 5] en [zorgmedewerkster] blijkt dat verdachte op de avond van 14 september 2014 een onnodige handeling heeft uitgevoerd door [benadeelde 5] te helpen met uitkleden en hem daarbij enige met de trui over het hoofd te laten zitten zodat hij niets kon zien. Dat deze handeling ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden wordt ondersteund door de logging van 2 september 2014 waaruit kan worden afgeleid dat verdachte ook al eerder[benadeelde 5] had geholpen met aan- en uitkleden. Bovendien heeft verdachte de diefstal – nadat [benadeelde 5] haar daarvan had beschuldigd – niet ontkend. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, ook met hetgeen hiervoor over de modus operandi van verdachte is opgemerkt, enkel tot de conclusie kan leiden dat verdachte zich op 14 september 2014 schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal.
Feit 7
[verzorgster van benadeelde 7] heeft als verzorgster van [benadeelde 7] namens haar aangifte gedaan van de diefstal van ongeveer 25 euro op 8 augustus 2014 te Waddinxveen. [23] Zij hoorde van [benadeelde 7] dat zij op zaterdag 9 januari om 18:30 zag dat uit drie glazen drinkglaasjes in het dressoir muntgeld was ontvreemd. [benadeelde 7] vertelde haar dat zij op 8 augustus omstreeks 18:00 uur haar geld nog had. Op 8 augustus 2014 had zij in de avond hulp gekregen van een thuiszorgmedewerkster, genaamd [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Verdachte was 20 minuten te vroeg en bleef in haar woning aanwezig ondanks het verzoek van[benadeelde 7] om alvast naar een andere cliënt te gaan. Verdachte is dus 20 minuten alleen in de woonkamer van [benadeelde 7] geweest. [24]
De dochter van [benadeelde 7], [dochter van benadeelde 7], heeft eveneens verklaard dat de glaasjes op vrijdag nog vol zaten met muntgeld. Zij denkt dat er alles bij elkaar opgeteld rond de 20 euro in heeft gezeten. Ook zij heeft van haar moeder gehoord dat de medewerkster van de thuiszorg te vroeg was en dat zij gewoon in de woonkamer bleef zitten. Haar moeder was haar tanden gaan poetsen, waardoor de medewerkster van de thuiszorg 15 tot 20 minuten alleen in de woonkamer heeft gezeten. [25]
Uit de agenda van verdachte bleek dat zij op 8 augustus 2014 een afspraak had om thuiszorg te verlenen in Souburgh in Waddinxveen, het tehuis waar [benadeelde 7] woonde. [26]
Ondanks de ontkenning van verdachte dat zij geld bij[benadeelde 7] heeft weggenomen, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging op het feit dat verdachte bij [benadeelde 7] aanwezig is geweest op het moment dat het geld moet zijn weggenomen. Verder valt op dat verdachte ook bij deze aangeefster onnodige handelingen heeft verricht; namelijk 20 minuten vroeger dan gepland bij aangeefster komen en vervolgens zonder toezicht in de woonkamer gaan zitten. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, ook met hetgeen hiervoor over de modus operandi van verdachte is opgemerkt, enkel tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal.
Feit 11
[broer van benadeelde 11] heeft namens zijn broer [benadeelde 11] aangifte gedaan van diefstal op 7 januari 2015 te Rotterdam. Hij heeft verklaard dat op 7 januari 2015 een medewerkster van de thuiszorg, genaamd[verdachte](de rechtbank begrijpt: verdachte), langs was geweest. Zij had zijn broer gevraagd of hij 50 euro kon wisselen. Zijn broer heeft aangegeven dat hij dit niet kon. Niet veel later heeft verdachte tegen [benadeelde 11] gezegd dat hij maar weer even moest gaan slapen. Na het vertrek van verdachte heeft zijn broer direct zijn portemonnee gecontroleerd omdat hij aan het voorgaande een vervelend gevoel had overgehouden. Toen bleek dat geld uit de portemonnee was weggenomen.[broer van benadeelde 11] heeft zelf gezien dat er op 7 januari 175 euro in de portemonnee zat, omdat hij er zelf nog 100 euro in had gedaan. Zijn broer gaf aan dat hij nog wel een keer boodschappen van het geld had gedaan, maar niet voor veel geld. Na het bezoek van de thuiszorgmedewerkster zat er nog maar 30 euro in de portemonnee. [27] Verdachte heeft verklaard dat zij inderdaad bij [benadeelde 11] is langs geweest en aan hem heeft gevraagd of hij kon wisselen. Verder heeft zij verklaard dat het haar niet toegestaan was om met cliënten geld te wisselen. [28]
Ondanks de ontkenning van verdachte dat zij geld bij[benadeelde 11] heeft weggenomen, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging op het feit dat verdachte bij [benadeelde 11] aanwezig is geweest op het moment dat het geld moet zijn weggenomen. Verder valt op dat ook in deze zaak (net zoals in feit 3) verdachte heeft gevraagd of [benadeelde 11] kon wisselen en vervolgens moest gaan slapen. Een dergelijke onnodige (en zelfs niet toegestane) handeling en valse voorwendselen passen in de modus operandi van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien enkel tot de conclusie kan leiden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van 145 euro.
Feit 2
Hoewel uit het dossier zou kunnen worden afgeleid dat verdachte in oktober 2014 onder valse voorwendselen bij [benadeelde 2] aan de deur is geweest, ziet de tenlastelegging niet op deze periode. Er zijn daarnaast onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in de ten laste gelegde periode van 1 mei tot en met 1 september van[benadeelde 2] zou hebben gestolen. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 12
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij op 21 augustus 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 50 euro, toebehorende aan [benadeelde 1];
3.
zij op 11 oktober 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 100 euro, toebehorende aan [benadeelde 3];
4.
zij op 7 november 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan[benadeelde 4];
5.
zij in de periode van 1 september tot en met 14 september 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ) een geldbedrag, in totaal 195 euro, toebehorende aan[benadeelde 5];
6.
zij in de periode van 01 september tot en met 15 september 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, in totaal 20 euro, toebehorende aan [benadeelde 6];
7.
zij op 8 augustus 2014 te Waddinxveen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, ongeveer 25 euro, toebehorende aan [benadeelde 7];
8.
zij op 7 augustus 2014 te Waddinxveen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 150 euro, toebehorende aan[benadeelde 8];
9.
zij op 4 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 85 euro, toebehorende aan[benadeelde 9];
10.
zij op 28 januari 2015 te Loosdrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 115 euro, toebehorende aan[benadeelde 10];
11.
zij op 7 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, groot 145 euro, toebehorende aan [benadeelde 11];
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting en een CoVa-training, en een beroepsverbod voor de duur van vijf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een problematische jeugd heeft gehad. Daarnaast heeft haar vriendin misbruik van haar eenzaamheid gemaakt door verdachte aan te zetten om geld aan haar te betalen. Bovendien heeft verdachte spijt betuigd. De verdediging heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
Verdachte heeft ter terechtzitting medegedeeld dat haar familieleden betrokken waren geraakt bij een ernstig verkeersongeval, waardoor haar moeder, die fysieke beperkingen heeft, in haar eentje zorg moest dragen voor haar kleinkind. Zij heeft verzocht hiermee rekening te houden in de strafoplegging.
Na de sluiting van het onderzoek en tijdens de beraadslaging heeft de rechtbank per e-mail het verzoek ontvangen om het onderzoek op grond van 346 van het Wetboek van Strafvordering te hervatten, nu uit de door de verdediging - ter onderbouwing van de mededeling van verdachte – toegezonden stukken zou blijken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tien diefstallen bij tien cliënten, wier zorg aan haar in de functie van thuiszorgmedewerkster waren toevertrouwd. Daarmee heeft verdachte op een ernstige wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van kwetsbare ouderen. Daarbij heeft verdachte in een aantal gevallen niet geschroomd om deze ouderen onder valse voorwendselen geld afhandig te maken. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank acht de houding van verdachte zorgelijk. Verdachte lijkt de schuld grotendeels bij een problematische relatie te leggen en niet in te zien dat, als het al zo zou zijn dat zij de diefstallen pleegde op verzoek van een ander met wie zij een lesbische relatie zou hebben, zij zelf andere keuzes had kunnen en moeten maken. Deze zorgen worden versterkt door het feit dat verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie eenmaal eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, waarvoor zij vanaf 24 november 2014 in een proeftijd liep. Dit heeft haar er kennelijk niet van weerhouden wederom diefstallen te plegen.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er bij verdachte sprake is van delict gerelateerde problematiek op het gebied van werk, partnerrelatie, gedrag en vaardigheden. De reclassering acht een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en deelname aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden aangewezen. Daarnaast wordt de rechtbank een beroepsverbod in overweging gegeven.
De rechtbank zal het verzoek tot hervatting afwijzen, nu in de toegestuurde stukken enkel onderbouwing wordt gegeven aan hetgeen verdachte ter terechtzitting al over haar persoonlijke omstandigheden heeft verklaard. Deze stukken bevatten daardoor geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek niet volledig zou zijn geweest. Daar komt nog bij dat de rechtbank tijdens de beraadslaging al van oordeel was dat de – niet betwiste en voor waar aangenomen – mededeling van verdachte ten opzichte van de ernst van het bewezenverklaarde van onvoldoende gewicht was om tot een dermate grote strafmatiging te kunnen komen dat aan de acute problemen waar verdachte en haar familie in verkeren tegemoet kon worden gekomen.
De rechtbank acht alleen een aanzienlijke gevangenisstraf recht doen aan de ernst en de veelheid van de feiten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank echter ook een forse voorwaardelijke straf geboden. Alles afwegende komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Hoewel de rechtbank zich de wens van officier van justitie om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren goed kan voorstellen, is zij van oordeel dat de wet dat in dit geval niet toelaat. Dit zou een te ruime uitleg van het begrip “de onaantastbaarheid van het lichaam” vereisen, nu dit enkel ziet op de fysieke veiligheid van personen.
De rechtbank acht het – gelet op het wettelijk stelsel van artikel 28 in verbinding met artikel 313 van het Wetboek van Strafrecht – ook onmogelijk om in deze zaak een beroepsverbod op te leggen. In gevallen als deze dient de bescherming van de maatschappij, in dit geval in het bijzonder zorgbehoevenden, te worden gezocht in de regeling omtrent de afgifte van een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag).

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 150,- met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De erfgenaam van[benadeelde 10], [zoon van benadeelde 10], heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 115,- met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 24.780,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van [benadeelde 8] en [zoon van benadeelde 10] worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van[benadeelde 2] moet niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het causaal verband tussen het strafbaar feit en de schade onvoldoende is aangetoond en een nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vorderingen van[benadeelde 8] en [zoon van benadeelde 10] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [benadeelde 8]
De rechtbank zal de vordering van[benadeelde 8] toewijzen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen naar burgerlijk recht deze materiële schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 8 bewezenverklaarde feit.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij[benadeelde 8] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 8 bewezenverklaarde feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 150,-, ten behoeve van[benadeelde 8].
Vordering benadeelde partij [zoon van benadeelde 10]
De rechtbank zal de vordering van [zoon van benadeelde 10] toewijzen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij naar burgerlijk recht deze materiële schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 10 bewezenverklaarde feit.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij[zoon van benadeelde 10] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 8 bewezenverklaarde feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 115,-, ten behoeve van [zoon van benadeelde 10].
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien deze betrekking heeft op feit 2 en verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter d.d. 24 augustus 2013 met parketnummer 09/809140-13 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 16 mei 2014, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 12 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN,
nietzal worden
tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om mee te werken met het verkrijgen van diagnostiek en indien daaruit blijkt dat een behandeling geïndiceerd is, zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een Forensische Polikliniek, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie Cognitieve Vaardighedenverzorgd, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan haar worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[benadeelde 8] een bedrag van € 150,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 150,-ten behoeve van[benadeelde 8];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zoon van benadeelde 10] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[zoon van benadeelde 10] een bedrag van € 115,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 115,-ten behoeve van [zoon van benadeelde 10];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 dagen;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank te d.d. 24 augustus 2013, gewezen onder parketnummer 09/809140-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (EEN) WEEK.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Boogers, voorzitter,
mrs. Chr.A.J.F.M. Hensen en C.F. Mewe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Woertman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014259782, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag / Centrum, bureau Jan Hendrikstraat (doorgenummerd blz. 1 t/m 342).
2.Proces-verbaal, p. 36
3.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting
4.Proces-verbaal, p. 45
5.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting
6.Proces-verbaal, p. 49
7.Proces-verbaal, p. 50
8.Proces-verbaal, p. 143 en de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting
9.Proces-verbaal, p. 190
10.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting
11.Proces-verbaal, p. 54
12.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting
13.Proces-verbaal, p. 60
14.Proces-verbaal, p. 61
15.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting
16.Proces-verbaal, p. 185
17.Eigen verklaring van verdacht ter terechtzitting
18.Proces-verbaal, p. 51
19.Proces-verbaal, p. 285
20.Proces-verbaal, p. 284
21.Proces-verbaal, p. 285
22.Proces-verbaal, p. 286
23.Proces-verbaal, p. 56
24.Proces-verbaal, p. 57
25.Proces-verbaal, p. 314
26.Proces-verbaal, p. 96
27.Proces-verbaal, p. 193
28.Eigen verklaring van verdacht ter terechtzitting