ECLI:NL:RBDHA:2015:6667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
AWB 15/290 en AWB 15/291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan door vertrek naar Spanje en terugkeer naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, een Ghanese nationaliteit houdende vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan, dat was gebaseerd op haar relatie met referent, een Spaanse onderdaan. De rechtbank oordeelde dat het verblijfsrecht van referent op 19 januari 2010 was vervallen door zijn uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP) en zijn vertrek naar Spanje. Dit had ook gevolgen voor het verblijfsrecht van eiseres, dat van rechtswege verviel op dezelfde datum.

Bij de terugkeer van referent naar Nederland op 14 februari 2011, werd hij door de staatssecretaris als nieuwkomer beschouwd. De rechtbank concludeerde dat referent niet als economisch actieve gemeenschapsonderdaan kon worden aangemerkt, omdat hij na zijn terugkeer niet opnieuw was gaan werken. Eiseres stelde dat het inkomen van haar niet-geregistreerde partner meetelde voor haar verblijfsrecht, maar de rechtbank oordeelde dat illegale inkomsten niet meetellen en dat het inkomen van eiseres niet voldoende was om referent als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan aan te merken.

De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op de Richtlijn 2004/38/EG, omdat zij niet had aangetoond dat referent rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/290 (beroep)
AWB 15/291 (voorlopige voorziening)
V-nr: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 27 mei 2015 in de zaak tussen

[naam persoon],

geboren op [geboortedag] 1981, van Ghanese nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan beëindigd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 december 2014 ongegrond verklaard.
Op 6 januari 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van 6 januari 2015 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A.K. Nyaku, tolk Twi. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Met ingang van 18 maart 2009 is aan eiseres een verblijfsdocument ‘familielid van een burger van de Unie’ verstrekt vanwege haar duurzame relatie met de heer [naam persoon 1] (referent).
1.2
Referent, van Spaanse nationaliteit, heeft zich op 16 maart 2009 aangemeld als economisch actief EU onderdaan. Aan hem is met ingang van die datum een EU verblijfsdocument in het kader van arbeid verleend. Referent is per 19 januari 2010 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen Gemeentelijke Basisadministratie, GBA). Hij heeft zich weer ingeschreven op 14 februari 2011.
1.3
Bij besluit van 6 mei 2014 is vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van eiseres per 19 januari 2010 is geëindigd.
2.1
Ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 wordt - voor zover hier van belang - onder gemeenschapsonderdanen verstaan:
1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
2°. familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2.2
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf hebben als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het EG-Verdrag dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER).
2.3
In artikel 9, eerste lid, van Vw 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, sub 2, een document of schriftelijke verklaring verschaft, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.4
Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het EG-Verdrag en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
2.5
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
2.6
Ingevolge artikel 8.13, eerste lid, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c.
2.7
Op grond van artikel 8.15, derde lid, van het Vb, eindigt het rechtmatig verblijf bij het vertrek van de vreemdeling, bedoelt in artikel 8.7, eerste lid, bij wie de vreemdeling in Nederland verbleef, tenzij er sprake is van een situatie als genoemd in het tweede lid, aanhef en onder b, van hetzelfde artikel.
2.8
Op grond van artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb, eindigt, voor zover hier relevant, het rechtmatig verblijf van de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, tweede en vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, niet door afwezigheid uit Nederland om belangrijke redenen, zoals ernstige ziekte, gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden. Op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vb, eindigt het rechtmatig verblijf niet bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap indien het partnerschap voor beëindiging daarvan, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan de vreemdelinge ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het rechtmatig verblijf van eiseres is geëindigd in verband met het vertrek van referent, bij wie eiseres in Nederland verbleef. Er zijn in Suwinet geen gegevens beschikbaar van referent over enig arbeid in loondienst . Verder heeft referent zich op 19 januari 2010 uitgeschreven uit de BRP en is vertrokken. Referent heeft zich vervolgens op 14 februari 2011, meer dan twaalf maanden na zijn uitschrijving, opnieuw ingeschreven in de BRP. Het beroep op artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onder b van het Vb kan dus niet slagen. Voorts is niet gebleken dat referent vanaf 14 februari 2011 opnieuw rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als economisch actief gemeenschapsonderdaan, dan wel op een andere grond rechten kon ontlenen aan het EG-verdrag. Gelet op het feit dat niet duidelijk was of referent hier te lande verbleef en in Nederland arbeid in loondienst verrichtte, is eiseres meerdere malen in de gelegenheid gesteld om stukken te overleggen waaruit zou blijken dat referent hier te lande verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het EG-Verdrag. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat referent hier te lande arbeid in loondienst verricht, dan wel op een andere grond rechten kan ontlenen aan het EG-verdrag, concludeert verweerder dat het verblijfsrecht van referent per 19 januari 2010 is geëindigd. Wegens het afhankelijke karakter van het verblijf van eiseres is haar verblijfsrecht hiermee ook per 19 januari 2010 geëindigd. Aan het gegeven dat eiseres steeds inkomen heeft gehad, kan zij geen verblijfsrecht ontlenen, omdat ook het verblijfsrecht van eiseres reeds op 19 januari 2010 is geëindigd. Gelet op de beëindiging van het verblijfsrecht op voornoemde datum komt verweerder, tot slot, niet toe aan de vraag of eiseres onder artikel 8.15, vierde lid van het Vb valt.
4. Eiseres stelt dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat het verblijfsrecht van referent als gemeenschapsonderdaan en het afhankelijk recht van eiseres is geëindigd per 19 januari 2010. Referent is weliswaar door omstandigheden uitgeschreven geweest, maar dit was slechts tijdelijk en hield verband met een drankprobleem van referent. Daarnaast kreeg hij in Spanje een ongeluk. Referent heeft destijds minder dan twaalf maanden in Spanje verbleven en heeft daarmee in navolging van artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onder b van het Vb zijn verblijfsrecht niet verloren. Dat referent op enig moment is gestopt met werken en ook vervolgens geen arbeid in loondienst heeft verricht, kan ook niet leiden tot de conclusie dat op grond het verblijfsrecht van referent en eiseres per 19 januari 2010 is geëindigd. Eiseres beroept zich in dat verband op Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Richtlijn). Op basis hiervan moet gekeken worden naar het gezinsinkomen van eiseres en referent. Eiseres werkt vanaf 2009 ononderbroken in Nederland, en heeft daarmee voorzien in de kosten van levensonderhoud van haar en haar partner. In dit verband wijst eiseres er nog op dat zij geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandstelstel en dat zij de premies van de ziektekostenverzekering van referent is blijven betalen. Op grond van de inkomsten van eiseres, had verweerder referent als economisch niet-actief moeten aanmerken. Op dit punt is de bestreden beschikking niet deugdelijk gemotiveerd. Verder hebben eiseres en referent een gemeenschappelijk huishouden gevoerd en samengewoond. In verband met het drankprobleem is referent in de loop van 2013 wederom naar Spanje vertrokken. Na korte tijd is elk contact met hem verbroken. Achteraf oordelend kan tot de conclusie worden gekomen dat de relatie in het begin van 2013 is verbroken. Er is dan ook sprake van een relatie van meer dan drie jaar op het moment van de verbreking ervan, zodat eiseres tot slot op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vb voor voortgezet verblijf in aanmerking komt, op grond van het EU recht, aldus eiseres.
5.1
De rechtbank stelt aan de hand van de gegevens in het dossier vast dat referent op 19 januari 2010 uit de BRP is uitgeschreven en is vertrokken naar Spanje. Op 14 februari 2011 heeft referent zich opnieuw ingeschreven in de BRP en is daarmee op dat moment aantoonbaar teruggekeerd naar Nederland. Dat dit mogelijk anders ligt, namelijk dat referent zoals eiseres stelt pas enige tijd na 19 januari 2010 uit Nederland is vertrokken en al eerder dan 14 februari 2011 in Nederland is teruggekeerd, is door eiseres niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt.
5.2
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verblijfsrecht van referent als gemeenschapsonderdaan met zijn vertrek naar Spanje is vervallen. Eiseres heeft in dat verband een beroep gedaan op artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onder b van het Vb, op grond waarvan het rechtmatig verblijf van – in dit geval – referent niet eindigt door afwezigheid uit Nederland om belangrijke redenen, zoals onder meer ernstige ziekte, gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden. Gelet op wat in 5.1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat referent langer dan twaalf maanden buiten Nederland heeft verbleven, zodat deze beroepsgrond van eiseres niet slaagt. Verder is niet in geschil dat referent slechts aan het begin van zijn verblijf in Nederland, voor de duur van zes maanden, heeft gewerkt en daarna – ook na zijn terugkeer in Nederland vanaf 14 februari 2011 – niet meer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het van referent afhankelijke verblijfsrecht van eiseres, met ingang van 19 januari 2010, namelijk het moment van uitschrijving uit de BRP van referent en zijn daarop volgende vertrek naar Spanje, van rechtswege is vervallen.
5.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder referent bij zijn terugkeer naar Nederland op 14 februari 2011 mocht beschouwen als een nieuwkomer, zodat de vraag aan de orde is of referent bij zijn terugkeer opnieuw verblijfsrecht heeft gekregen.
In dat verband stelt de rechtbank allereerst vast dat eiseres niet betwist dat referent na zijn terugkeer in Nederland niet opnieuw is gaan werken, zodat hij niet als economisch actieve gemeenschapsonderdaan opnieuw verblijfsrecht heeft gekregen. De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar betoog dat referent op grond van het door eiseres verworven gezinsinkomen had moeten worden aangemerkt als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan en aldus verblijfsrecht heeft gekregen. Voor zover het inkomen van de niet-geregistreerde partner kan meetellen bij de beoordeling of de economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan voldoende inkomen heeft, geldt in elk geval dat illegale inkomsten daarbij niet meetellen. Aangezien het verblijfsrecht van eiseres met ingang van 19 januari 2010 is vervallen, is haar inkomen voor haar toenmalige partner niet afkomstig uit een legale bron. Referent had dus geen rechtmatig verblijf als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan en eiseres heeft daarom ook niet een van hem afgeleid verblijfsrecht. Het beroep van eiseres op de Richtlijn en het in dit verband aangevoerde dat geen beroep is gedaan op het sociale bijstandstelstel en dat de premies van de ziektekostenverzekering zijn doorbetaald, kan eiseres daarom niet baten.
5.4
Tot slot stelt de rechtbank vast dat referent en eiseres elkaar, blijkens de verklaring van eiseres ter zitting, in april 2008 hebben ontmoet. Nu het rechtmatig verblijf van eiseres reeds op 19 januari 2010 is vervallen, is de rechtbank van oordeel dat haar beroep op artikel 8.15, vierde lid van het Vb evenmin slaagt.
5.5
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/290,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/291,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 27 mei 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
Coll.: AT
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.