ECLI:NL:RBDHA:2015:661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
C-09-461940 - HA RK 14-123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap op grond van Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van een vrouw, geboren in Zuid-Afrika, om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. De verzoekster, die als kind van een Nederlandse vader en een Belgische moeder is geboren, heeft aangevoerd dat zij bij haar geboorte automatisch de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De IND heeft echter betoogd dat verzoekster haar Nederlanderschap op 1 januari 1995 heeft verloren op grond van artikel 15, aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) oud, omdat zij meer dan tien jaar buiten het Koninkrijk heeft gewoond zonder tijdig aan te geven dat zij Nederlander wilde blijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster bij haar geboorte inderdaad de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, maar dat zij deze heeft verloren door langdurig verblijf buiten Nederland. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster niet in aanmerking komt voor herstel van het Nederlanderschap via de optiemogelijkheid die in 2003 is ingevoerd, omdat zij niet in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster afgewezen en haar ook in de proceskosten in het ongelijk gesteld.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, waarbij de rechters G.H.I.J. Hage, I.D. Bellaart en M.J. Alt-van Endt de beschikking hebben gegeven.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/461940 / HA RK 14-123
Beschikking van 15 januari 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Zuid-Afrika,
verzoekster,
advocaat voorheen mr. drs. E.A.A. Charry te Amsterdam,
thans mr. L.C. Blok te Zoetermeer,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 12 maart 2014 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van mr. drs. Charry van 27 mei 2014,
  • de brieven van de IND van 15 april en 23 september 2014,
  • de brief van de officier van justitie van 13 oktober 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
4 december 2014. Verschenen zijn mr. Blok namens verzoekster, vergezeld van drs. F.W. King, en mr. drs. Cappon namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven niet ter zitting te verschijnen.

2.Het verzoek en het standpunt van de IND

2.1.
Verzoekster verzoekt - voor zover thans van belang - de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de proceskosten te veroordelen. Zij voert daartoe het volgende aan. Zij is op [geboortedag] 1955 geboren in Zuid-Afrika uit een Nederlandse vader en een Belgische moeder. Zij verkreeg als kind van een Nederlandse vader bij haar geboorte van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit niet verloren, dan wel deze door optie herkregen
2.2.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek. De IND heeft zich (ter zitting nader) weliswaar op het standpunt gesteld dat verzoekster bij geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen door afstamming van een Nederlandse vader, maar volgens de IND heeft zij het Nederlanderschap in ieder geval uiterlijk op 1 januari 1995 verloren, en wel op grond van artikel 15, aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) oud.
2.3.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de IND.

3.De beoordeling

Nationaliteiten van verzoekster

3.1.
Verzoekster heeft bij haar geboorte op [geboortedag] 1955 te Zuid-Afrika als kind van een Nederlandse vader op grond van artikel 1 aanhef en onder a van de destijds geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) de Nederlandse nationaliteit verkregen. Doordat zij is geboren op het grondgebied van Zuid-Afrika verkreeg zij toen tevens de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
Heeft verzoekster de Nederlandse nationaliteit verloren?
3.2.
Op 18 februari 1965 heeft de vader van verzoekster door naturalisatie de Zuid-Afrikaanse nationaliteit verkregen. Aangezien verzoekster reeds door geboorte de Zuid-Afrikaanse nationaliteit bezat, deelde zij – als minderjarige – niet in de naturalisatie van haar vader en verloor zij niet ingevolge artikel 7 aanhef en onder 1 WNI het Nederlanderschap.
3.3.
Ingevolge artikel 7 aanhef en onder 5 WNI, voor zover thans van belang, verliest de Nederlander die buiten het Koninkrijk is geboren en die gedurende tien achtereenvolgende jaren woonplaats buiten het Koninkrijk heeft, het Nederlanderschap, tenzij hij voor het verstrijken van die termijn aan de in artikel 12a bedoelde autoriteit kennis geeft dat hij Nederlander wenst te blijven.
Voor minderjarigen begint die tienjarige termijn te lopen vanaf de dag dat zij meerderjarig in de zin van de Nederlandse wet zijn. Volgens de Nederlandse wet, zoals deze tot 1 januari 1988 gold, werden minderjarigen door het bereiken van de 21-jarige leeftijd of door het eerder sluiten van een huwelijk meerderjarig. Op [geboortedag] 1976 is verzoekster 21 jaar oud geworden en dus is zij in ieder geval toen meerderjarig geworden, zodat voor haar op dat moment de tienjarige termijn begon te lopen.
3.4.
Deze tienjarige termijn was nog niet verstreken op 1 januari 1985, op welk tijdstip, ter vervanging van de WNI, de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in werking is getreden. Op 1 januari 1985 bezat verzoekster het Nederlanderschap dus nog. Ook de RWN kent een zogenaamde verliestermijn. Op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (oud) gaat het Nederlanderschap, voor zover van belang, voor een meerderjarige immers verloren wanneer hij na zijn meerderjarigheid een ononderbroken periode van tien jaren woonplaats heeft buiten het Koninkrijk in – kort gezegd – het land waarin hij is geboren en waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit. Artikel 26 RWN (oud) bepaalt dat die termijn van tien jaar – ten aanzien van Nederlanders die op het tijdstip van inwerkingtreding van de RWN woonplaats hadden buiten het Koninkrijk – op dat tijdstip (1 januari 1985 dus) aanvangt. Voor verzoekster is daarmee op 1 januari 1985 een nieuwe verliestermijn aangevangen. Verzoekster heeft (ook) na 1 januari 1985 onafgebroken in Zuid-Afrika gewoond. Op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (oud) heeft verzoekster daarom op 1 januari 1995 het Nederlanderschap verloren.
3.5.
Op 1 april 2003 is de RWN gewijzigd. Artikel V van de Rijkswet tot wijziging van de RWN (RRWN) bood de personen die op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (oud) het Nederlanderschap hadden verloren een reparatiemogelijkheid. In artikel V lid 1 RRWN is, zakelijk, bepaald dat de meerderjarige die vóór de inwerkingtreding van de RRWN op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN zijn Nederlanderschap heeft verloren, het Nederlanderschap herkrijgt door het afleggen van een daartoe strekkende
schriftelijkeverklaring binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet. Deze optiemogelijkheid eindigde op 31 maart 2005. Niet is gesteld of gebleken dat verzoekster een dergelijke schriftelijke verklaring heeft afgelegd. Verzoekster heeft dan ook niet door optie het Nederlanderschap herkregen.
3.6.
Voor zover verzoekster haar verzoek baseert op de wel vormvrije optiemogelijkheid van het tot 1 april 2003 geldende artikel 6 RWN (oud) overweegt de rechtbank dat die optiemogelijkheid niet voor verzoekster open stond, alleen al door de omstandigheid dat verzoekster niet in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren.
3.7
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen. Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd, te weten dat haar broer het Nederlanderschap wel heeft herkregen en dat haar dochter de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen of inmiddels heeft verkregen maakt, zo al juist, dit niet anders. Geen van deze omstandigheden leidt immers noodzakelijk tot de conclusie dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit niet heeft verloren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden voor het overleggen van stukken met betrekking tot de verkrijging van het Nederlanderschap door verzoeksters dochter.
Proceskosten
3.8.
Nu verzoekster in het ongelijk zal worden gesteld, zal de door haar verzochte proceskostenveroordeling eveneens worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, mr. I.D. Bellaart en mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 201