Overwegingen
1. Eiser stond sinds 28 september 2012 in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA, vanaf 2014: basisregistratie persoonsgegevens) ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] (het GBA-adres). Aan eiser is met ingang van 1 oktober 2012 studiefinanciering toegekend naar de norm van een uitwonende studerende.
2. Verweerder heeft bij bericht van 11 december 2013 de aan eiser toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van
1 oktober 2012 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende (de herziening).
3. Eiser heeft met dagtekening 7 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de herziening.
4. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de herziening dient te worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe voert verweerder aan dat de herziening voorzien is van een rechtsmiddelverwijzing en dat eiser had kunnen weten dat de herziening voor bezwaar vatbaar was. Daarnaast wijst verweerder op de voorkant van het bericht van 11 december 2013 waarop, indien betrokkene het niet eens is met een beslissing, wordt verwezen naar de toelichting bij het bericht.
6. Eiser neemt het standpunt in dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiser voldoet de herziening niet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht aan een besluit stelt. De herziening is niet ondertekend en de bezwaarclausule is niet op afdoende wijze aan eiser kenbaar gemaakt nu de rechtsmiddelverwijzing op de achterzijde van de herziening staat afgedrukt. Daarnaast suggereert de bewoording van het bericht van 11 december 2013 volgens eiser dat het hier enkel om een administratieve wijziging gaat. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de beslissing op bezwaar.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, (…)”
8. Naar het oordeel van de rechtbank dient de herziening te worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid van de Awb. Hiertoe overweegt de rechtbank dat vaststaat dat sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, nu het bericht van 11 december 2013 van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afkomstig is. Daarnaast houdt de herziening een publiekrechtelijke rechtshandeling in. Verweerder is immers op grond van artikel 7.1 van de Wet studiefinanciering 2000 bevoegd te herzien in geval van teveel of te weinig studiefinanciering is toegekend en de herziening is gericht op rechtsgevolg. Dat de beslissing automatisch is aangemaakt en daarom niet is ondertekend doet hier niet aan af.
9. Artikel 3:45 van de Awb luidt als volgt:
“1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.”
10. Bij de herziening heeft verweerder in de toelichting melding gemaakt van de mogelijkheid binnen zes weken na de datum van de herziening bezwaar te maken. Daarbij verwijst verweerder naar www.duo.nl voor informatie over het indienen van een bezwaarschrift. Op deze website is onder andere opgenomen wie bezwaar kan indienen en bij welk orgaan bezwaar gemaakt kan worden. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan hetgeen bepaald in artikel 3:45 van de Awb. Dat de toelichting op de achterzijde van het bericht van 11 december 2013 is opgenomen doet aan dit oordeel niet af. Dit temeer niet nu verweerder reeds op de eerste pagina van het bericht op de toelichting met de bezwaarclausule gewezen heeft.
11. Eiser heeft nog aangevoerd dat de opening van het bericht van 11 december 2013 de suggestie wekt dat het hier om een kleine administratieve wijziging zou gaan. De rechtbank kan eiser in deze stelling niet volgen. In het bericht heeft verweerder duidelijk vermeld dat hij de hoogte van de studiefinanciering van eiser vanaf oktober 2012 heeft aangepast. Dat eiser dit bericht heeft aangemerkt als administratieve wijziging dient dan ook voor zijn eigen rekening en risico te komen.
12. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
13. Niet in geschil is dat het bezwaar van eiser niet tijdig is ingediend. Eiser heeft als reden voor deze overschrijding gegeven dat hij de herziening niet als voor bezwaar vatbare beschikking heeft herkend. Gelet op de overwegingen 7-11 is daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven.
14. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.