ECLI:NL:RBDHA:2015:6389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
AWB 15/10280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van vrijheidsontnemende maatregel aan asielzoeker en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan een asielzoeker, eiseres, die op 22 mei 2015 haar asielwens had geuit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, niet voldoende had gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan bij de oplegging van de maatregel op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat een individuele motivering vereist is bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder aan een motiveringsgebrek leed, waardoor de opgelegde maatregel onrechtmatig was vanaf het moment van oplegging. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen en eiseres een schadevergoeding van € 880,- toegekend voor de periode dat zij in het Justitieel Complex Schiphol verbleef. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de rechter droeg de griffier op om de schadevergoeding aan eiseres uit te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/10280
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol,
eiseres,
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof, advocaat te Rotterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 22 mei 2015 aan eiseres, nadat zij haar asielwens had geuit, op grond van artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de verdere toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan haar op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen de maatregel op 23 mei 2015 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3. Eiseres voert het volgende aan. De oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is op geen enkele wijze gemotiveerd. Ingevolge het arrest Mahdi van het Hof van Justitie EU van 5 juni 2014 (JV 2014/230) dient in het schriftelijke bewaringsbesluit individueel te worden gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de maatregel van bewaring kan worden volstaan. Dit blijkt eveneens uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2015 (nr. 201502024/1/V3) en 13 mei 2015 (nr. 201503491/1/V3). Daarnaast wijst eiseres op de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 augustus 2014 (kamerstukken 521894) aan de Tweede Kamer waaruit blijkt dat een vrijheidsontnemende maatregel niet zonder een individuele beoordeling kan worden opgelegd.
3.1
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2015 en 13 mei 2015 niet zien op grensdetentie.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft, in de door eiseres aangehaalde
uitspraak van 10 april 2015, met betrekking tot een opgelegde maatregel van bewaring geoordeeld dat verweerder, gelet op het arrest Mahdi, moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) omschreven vereisten. Hieronder valt, onder meer, de vraag waarom in het betrokken geval niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. In de uitspraak van 13 mei 2015 heeft de Afdeling met betrekking tot een opgelegde maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59a Vw geoordeeld dat, nu de eisen die Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (de herschikte Opvangrichtlijn) stelt aan een inbewaringstelling gelijk zijn aan die in de Terugkeerrichtlijn, geen grond bestaat om het arrest Mahdi niet van overeenkomstige toepassing te achten op de inbewaringstelling van personen die vallen onder Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Dit betekent volgens de Afdeling dat verweerder in het besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring ingevolge artikel 59a Vw ook kenbaar moet motiveren waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan ten aanzien van vreemdelingen die onder de Dublinverordening vallen.
3.3
In haar uitspraak van 28 mei 2015 (nr. 201503950/1/V3) heeft de Afdeling met betrekking tot een opgelegde maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder b, Vw geoordeeld dat verweerder ook bij de inbewaringstelling van asielzoekers dient te beoordelen en te motiveren of met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. Daarbij acht de Afdeling van belang dat met ingang van 21 juli 2015 op de bewaring van asielzoekers de herschikte Opvangrichtlijn van toepassing is. De eisen die deze richtlijn en de Terugkeerrichtlijn stellen aan een inbewaringstelling zijn gelijk. De Afdeling is van oordeel dat uit het oogpunt van zowel rechtsgelijkheid als eenvoud en overzichtelijkheid van het recht, de uitspraken van 10 april 2015 en 13 mei 2015 van overeenkomstige toepassing zijn op de inbewaringstelling van asielzoekers. Gelet hierop moet verweerder tot aan de omzetting van de herschikte Opvangrichtlijn ook bij asielzoekers reeds in de maatregel van bewaring kenbaar motiveren dat niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan.
3.4
De rechtbank acht geen grond voor het oordeel dat hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015 niet tevens geldt in een geval als hier aan de orde, waarin de vreemdeling na het uiten van haar asielwens op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Derhalve had verweerder reeds in de beschikking tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 22 mei 2015 kenbaar dienen te motiveren waarom niet met toepassing van een lichter middel kon worden volstaan.
3.5
De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van 22 mei 2015 een dergelijke motivering ontbreekt. Gelet op het voorgaande lijdt het besluit aan een motiveringsgebrek en is de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig vanaf het moment van oplegging.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen met ingang van heden.
5. De rechtbank zal aan eiseres met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf in het Justitieel Complex Schiphol (JCS) wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding daarom op € 880,- (periode 22 mei 2015 tot 2 juni 2015, 11 nachten in het JCS). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;
- draagt verweerder op € 880,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiseres € 880,- uit te betalen.
Gedaan op 2 juni 2015, door mr. N.O.P. Roché, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel