ECLI:NL:RBDHA:2015:6268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
15 _ 3857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf; beoordeling van zorgvuldigheid en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een visum kort verblijf aan eiser, de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Ghanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een visum om bij [referent] te verblijven. De aanvraag werd op 24 september 2014 door verweerder afgewezen, waarna eiser bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd op 27 januari 2015 door verweerder kennelijk ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 21 mei 2015 was eiser niet aanwezig, maar werd verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat verweerder pas in de bezwaarfase om aanvullende gegevens had gevraagd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van onzorgvuldigheid, aangezien het onderzoek in de bezwaarfase het eerdere gebrek had hersteld. Eiser had geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de afwijzing van de visumaanvraag.

Daarnaast voerde eiser aan dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank overwoog dat verweerder op basis van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen kon afzien, omdat het bezwaarschrift geen nieuwe relevante informatie bevatte die de uitkomst van het bezwaar zou kunnen beïnvloeden. De rechtbank concludeerde dat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Ebbink, griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/3857
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. van der Wielen, advocaat te Amsterdam)
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Namens eiser is, met bericht van afwezigheid, niemand verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Feitelijk heeft verweerder de primaire besluitvorming pas in de bezwaarfase verricht, door pas dan te vragen om toezending van de benodigde gegevens.
2. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen eiser heeft gesteld niet worden afgeleid dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig is voorbereid. Voor zover bij de primaire besluitvorming het feitenonderzoek immers al onvolledig zou zijn geweest, is dat gebrek in bezwaar hersteld. Gesteld noch gebleken is dat het bestreden besluit op onjuiste of onvolledige gegevens is gebaseerd, terwijl eiser bovendien geen inhoudelijke gronden heeft gericht tegen de overwegingen in het bestreden besluit die ten grondslag liggen aan de weigering van een visum. De beroepsgrond slaagt niet.
3. Eiser voert aan dat verweerder in de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden. Omdat verweerder tijdens de bezwaarfase nog gegevens heeft opgevraagd, kan niet worden gezegd dat er geen twijfel mogelijk was over de uitkomst van het bezwaar, aldus eiser.
4. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, onder b, van de Awb, van het horen afzien indien uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daartoe moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. Uit het primaire besluit kon eiser opmaken dat de aanvraag werd afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er twijfel bestond over het voornemen om terug te keren naar Ghana vanwege geringe sociale en economische binding. Hoewel dit standaardoverwegingen betreffen, mocht van eiser worden verwacht dat hij in bezwaar zou pogen om aan de hand van nadere stukken de twijfel op deze punten weg te nemen. Nu eiser in bezwaar slechts heeft gesteld dat hij de aanvraag reeds voldoende heeft onderbouwd en geen aanvullende stukken heeft overgelegd, kon redelijkerwijs geen twijfel bestaan over de uitkomst van het bezwaar. Het enkele feit dat verweerder in de bezwaarfase heeft verzocht om een standaard vragenlijst in te vullen, betekent nog niet dat de bezwaren niet aanstonds ongegrond kunnen worden bevonden. Verweerder heeft in de bezwaarfase van het horen kunnen afzien. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond. Derhalve wordt het verzoek om toekenning van een schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om toekenning van een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Ebbink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel