ECLI:NL:RBDHA:2015:6245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
C-09-444130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. van Zonneveld
  • D. Spierenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en alimentatie in een complexe gezinsstructuur met beschuldigingen van misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de omgangsregeling en alimentatie met betrekking tot een minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld, waarbij de man verzocht om een wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad voor de Kinderbescherming was ingeschakeld om onderzoek te doen naar de gezagsvoorziening en omgangsregeling, en heeft op basis van hun advies besloten om de omgangsregeling vast te stellen, ondanks de bezwaren van de vrouw die beschuldigingen van misbruik naar voren bracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen voldoende bewijs was voor deze beschuldigingen en dat de minderjarige zich bij de man op zijn gemak voelde. De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige op woensdagmiddag en om de veertien dagen in het weekend bij de man verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld op € 396,-- per maand, met ingang van 1 januari 2015. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag met de vrouw afgewijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem zou raken tussen de ouders. De uitspraak benadrukt het belang van het welzijn van de minderjarige en de noodzaak van een stabiele omgangsregeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-4218 en FA RK 14-9671
Zaaknummer: C/09/444130 en C/09/478908
Datum beschikking: 19 mei 2015

Gezag, omgangs-/zorgregeling en alimentatie

Beschikking op het op 4 juni 2013 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. C.M.H. Revis te Den Haag,
waarin als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. van Yperen-Groenleer te Den Haag,
alsmede op het op 9 december 2014 ingekomen verzoek van:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. van Yperen-Groenleer te Den Haag,
waarin als belanghebbende wordt aangemerkt;

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te Zoetermeer,
advocaat: mr. C.M.H. Revis te Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van 21 oktober 2014 is:
- de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar de vraag welke gezagsvoorziening en omgangs-/zorgregeling het meest in het belang van de minderjarige [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] is, en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
- bepaald dat de behandeling van de zaak pro forma wordt aangehouden tot 1 maart 2015;
- bepaald dat voornoemde minderjarige voorlopig bij de man zal zijn één keer in de veertien dagen in de oneven weekenden van vrijdag uit school tot zaterdag 19.00 uur;
- iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling/ verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het verzoek van de man tot wijziging van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige;
- het verweerschrift;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 januari 2015 met als bijlage het rapport van 5 januari 2015, kenmerk [kenmerknummer];
- een brief met bijlagen van 24 maart 2015 van de zijde van de man;
- een faxbericht van 25 maart 2015 van de zijde van de man;
- een F-formulier met bijlagen van 27 maart 2015 van de zijde van de vrouw;
- een F-formulier met bijlagen van 1 april 2015 van de zijde van de vrouw.
Op 9 april 2015 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn partijen met hun raadslieden verschenen. Tevens waren mw. [naam], gezinsvoogd, de heer [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede een tolk in de Thaise taal ter terechtzitting aanwezig. Van de zijde van de man zijn nadere stukken overgelegd.

Verzoek en verweer

Het op 9 december 2014 ingekomen verzoek van de man luidt thans nog – met wijziging van na te melden beschikking – de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarige met ingang van 9 december 2014 te bepalen op € 250,-- per maand, althans op een zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Het gezag en de omgangs-/zorgregeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij de beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2014 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De Raad heeft de rechtbank in haar rapport van 5 januari 2015 geadviseerd het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de minderjarige te belasten, af te wijzen.
Voorts heeft de Raad geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige op woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 19.00 uur bij de man verblijft, alsmede om de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagavond 19.00 uur.
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij, nu het onderzoek naar het vermeende misbruik van [de minderjarige] door de man nog niet is afgerond, zich nog steeds zorgen maakt over de omgangsregeling nu [de minderjarige] nog steeds met verhalen over misbruik door de man, zijn vriendin en zijn zoon thuis komt. Zij stelt dat deze verhalen serieus moeten worden genomen. Voorts stelt de vrouw dat indien er omgang moet zijn, deze onder begeleiding door een derde dient plaats te vinden en dat er geen sprake van kan zijn dat [de minderjarige] bij de man blijft overnachten.
De rechtbank gaat aan de bezwaren van de vrouw voorbij. De rechtbank stelt voorop dat uit het raadsonderzoek blijkt dat [de minderjarige] graag naar de man gaat en dat hij zich bij hem op zijn gemak voelt. Uit het onderzoek, waarbij de school, de zedenpolitie en de gezinsvoogd als informanten waren betrokken, en er ook contact met de huisarts en de logopediste is geweest, blijken voorts geen signalen van [de minderjarige] waaruit zou moeten worden geconcludeerd dat er van misbruik of geweld sprake is. [de minderjarige] heeft zich alleen tegenover de vrouw in die zin geuit en dit is wellicht een gevolg van het loyaliteitsconflict waarin hij door de zeer moeizame relatie tussen partijen is komen te verkeren.
De rechtbank maakt zich wel zorgen over de bijzonder slechte verstandhouding van partijen, waardoor de overdracht moeilijk verloopt en met veel spanningen gepaard gaat. Een oplossing zou kunnen zijn dat een derde bij de overdracht aanwezig is en dat de overdracht op een neutrale plaats zoals bij voorbeeld bij MacDonald’s zal plaatsvinden, zoals ter terechtzitting is besproken. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat een hem bekende vriendin van de vrouw als derde zal optreden.
Hoewel het onderzoek van de zedenpolitie nog niet is afgerond en het onduidelijk is hoe lang dit nog zal duren, ziet de rechtbank geen reden om de behandeling van de zaak opnieuw aan te houden. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang met zijn vader wordt gecontinueerd. Derhalve zal zij een omgangsregeling conform het advies van de Raad vaststellen, alsmede bepalen dat de minderjarige gedurende de herfstvakantie – inclusief overnachtingen – bij de man kan zijn, zoals verzocht. De rechtbank gaat ervan uit dat de gezinsvoogd, mw. [naam], partijen zal begeleiden bij de uitvoering van deze omgangsregeling.
Gelet op de ernstige verstoorde relatie tussen partijen waarbij er sprake is van wederzijds wantrouwen, beschuldigingen en frustraties, zal de rechtbank het verzoek van de man om partijen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten, conform het advies van de Raad, afwijzen. Hier is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:253c lid 2 BW, in die zin dat een verzoek dat ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten, terwijl de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, dient te worden afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige]
De rechtbank stelt voorop dat bij beschikking van deze rechtbank van 10 januari 2014, onder meer, is bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 523,-- per maand zal voldoen.
Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a BW de door de man te
betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige thans
€ 527,18 per maand.
De man vraagt thans wijziging van voornoemde beschikking.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, BW, kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De man kan worden ontvangen in zijn verzoek nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Sinds 1 januari 2015 is het fiscaal voordeel in verband met onderhoudsverplichtingen jegens minderjarigen immers komen te vervallen en zijn de kindregelingen herzien. De rechtbank zal derhalve de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van partijen opnieuw dienen te bepalen.
Behoefte
De rechtbank stelt voorop dat in eerdere beschikkingen van deze rechtbank ten aanzien van de alleenstaande-ouderkop als algemene lijn is afgeweken van de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen. In de vergadering van de Expertgroep van 17 april jl. is de aanbeveling besproken en bevestigd. De rechtbank verwacht dat binnen afzienbare tijd aan de Hoge Raad prejudiciële vragen worden gesteld over de wijze van behandeling van het kindgebonden budget en de alleenstaande-ouderkop. Onder beide hiervoor genoemde omstandigheden en in het belang van de rechtseenheid acht de rechtbank het niet opportuun om thans in zijn algemeenheid nog langer af te wijken van de aanbeveling. In de omstandigheden van dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding van de aanbeveling af te wijken. Daarom zal de rechtbank hierna bij het vaststellen van de behoefte van [de minderjarige] de aanbeveling tot uitgangspunt nemen.
In voornoemde beschikking van 9 december 2014 heeft de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] op grond van de inkomens van partijen in 2012 bepaald op € 790,-- per maand, geïndexeerd naar 2015 is dit afgerond € 817,-- per maand.
Hierop dient het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande-ouderkop, dat de vrouw thans ontvangt in mindering te worden gebracht.
De vrouw ontvang met ingang van 1 januari 2015 een kindgebonden budget van € 4.082,-- op jaarbasis (inclusief de alleenstaande-ouderkop van € 3.050,--), derhalve van € 340,-- per maand, zodat de behoefte van [de minderjarige] wordt vastgesteld op € 477,-- per maand.
Thans dient opnieuw te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de [de minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld.
De rechtbank gaat gelet op de betwisting door de vrouw voorbij aan de stelling van de man dat hij ten gevolge van liquiditeitsproblemen, ontstaan door noodzakelijke investeringen in zijn Strandpaviljoen en de gevolgen van een aanvankelijk veel te lage rekening van Eneco, niet in staat is de vastgestelde bedragen te betalen.
De investeringen vertalen zich immers terug in de jaarcijfers terwijl de draagkracht van de man niet wordt geraakt doordat hij het in te verleden te weinig betaalde thans alsnog dient te voldoen.
De rechtbank acht het redelijk bij de bepaling van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man uit te gaan van zijn gemiddelde winst over de jaren 2012, 2013 en 2014 (geprognosticeerd) ad respectievelijk € 86.414,--, € 66.623,-- en € 41.300,--, zijnde
€ 64.779,--. Rekening houdend met de zelfstandigenkorting, de MKB-vrijstelling, de inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringwet, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op
€ 3.820,-- per maand.
Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank uit van de gegevens zoals deze uit de aangifte 2014 blijken, zijnde € 8.371,-- wegens een levensverzekering bij ASR, alsmede € 4.232,-- wegens inkomen uit arbeid. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de vrouw in 2014 een gemiddeld box 3 vermogen van € 45.245,-- bezat, waarop zij een rendement van 2% zou kunnen realiseren.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw ook inkomsten heeft uit werk in de prostitutie. De vrouw heeft deze stelling betwist en op de door de man in dit kader overgelegde foto’s is niet te zien dat de vrouw in de Hunsestraat als prostituee ‘achter het raam’ aan het werk is. De rechtbank passeert voorts het getuigenaanbod van de man nu de verklaringen van de door de man opgegeven getuigen niet tot een ander oordeel leiden omdat het enkele feit dat die getuigen kunnen verklaren dat ze de vrouw in voornoemde straat hebben gezien zoals de man stelt, niet tot de conclusie leidt dat de vrouw daar ook inkomsten genereert.
Rekening houdend met de inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringwet, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (voor zover deze gerealiseerd kunnen worden) berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op
€ 724,-- per maand.
De vrouw heeft een inkomen lager dan € 1.250,-- netto per maand. Dit betekent dat de rechtbank zal uitgaan van een minimumdraagkracht van € 25, --.
De draagkracht van de man is volgens de formule 70% [NBI-(0,3xNBI+875) € 1.260,-- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1260/1285 x € 477,-- = € 468,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 25/1285 x € 477,-- =
€ 9,--,
(steeds afgerond). € 477,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige een gedeelte van € 468,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 9,-- per maand voor rekening van de vrouw.
Gelet op de vastgestelde omgangsregeling acht de rechtbank het redelijk de zorgkorting te bepalen op 15% van de behoefte (tabelbedrag minus het kindgebonden budget) zijnde 15% van € 477,--, derhalve € 72,-- per maand.
De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 396,-- per maand dient te betalen.
De rechtbank acht het gelet op de per 1 januari 2015 gewijzigde regelgeving en richtlijnen redelijk deze bijdrage op voornoemde datum te doen ingaan.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst af het verzoek van de man hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] bij de man zal zijn:
- iedere woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 19.00 uur,
- gedurende het winterseizoen (van 1 oktober tot 1 maart) om de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagavond 19.00 uur;
- gedurende de herfstvakantie,
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 10 januari 2014 – de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige met ingang van 1 januari 2015 op € 396,-- per maand, voor zover thans mogelijk bij vooruitbetaling te voldoen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Zonneveld, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. D. Spierenburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2015.