ECLI:NL:RBDHA:2015:6215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
C-09-484739 - JE RK 15-495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen. De moeder van de minderjarigen had verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen, terwijl de vader, de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en de Raad voor de Kinderbescherming zich tegen dit verzoek keerden. De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder, die alleen het ouderlijk gezag heeft over de jongste minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen bij eerdere beschikkingen onder toezicht zijn gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de situatie in het gezin. De moeder voerde aan dat de hulpverlening niet adequaat was en dat de vader geen contact met de kinderen zou moeten hebben vanwege trauma's die zij hebben opgelopen door de situatie in het gezin.

De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij de minderjarigen sprake is van trauma en dat de hulpverlening voor hen moet worden voortgezet. De ouders hebben verschillende visies op de situatie, wat het herstel van contact tussen de vader en de kinderen bemoeilijkt. De rechtbank heeft besloten dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet om de minderjarigen te beschermen en hen de benodigde hulp te bieden. De ouders zijn aangemoedigd om in gesprek te gaan in een neutrale omgeving om de situatie te verbeteren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: JE RK 15-495
Zaaknummer: C/09/484739
Datum beschikking: 28 april 2015

Opheffing ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 13 maart 2015 ingekomen verzoekschrift van:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.E. de Wijn te Hoofddorp.
met betrekking tot de minderjarigen:
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die
door de vader is erkend;
- [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die
door de vader is erkend.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. H.R. Carrière te Haarlem.

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

gevestigd te Katwijk.

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te ’s-Gravenhage.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:

- het verzoekschrift;
- het verweerschrift van de vader;
- de brief d.d. 13 april 2015, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 24 april 2015 heeft ter terechtzitting van deze rechtbank een gecombineerde behandeling plaatsgevonden van zowel het onderhavige verzoek als het verzoek tot ontzeggen van het recht op contact/omgang van de vader (zaaknummer C/09/484753, FA RK 15-1910).
Hierbij zijn verschenen: de vader en moeder, ieder met hun eigen advocaat, mevrouw [naam] namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd.
Op het verzoek tot ontzeggen van het recht op contact/omgang wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.

Feiten

- De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige 1] uit. De
moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige
[de minderjarige 2] belast.
- De minderjarigen zijn bij beschikking d.d. 20 september 2013 van de kinderrechter
in deze rechtbank onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-
Holland (thans Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland).
De ondertoezichtstelling is verlengd tot 20 september 2015.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot opheffing van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen.
De vader, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna: de Jeugdbescherming) en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) concluderen tot afwijzing van het verzoek van de moeder.

Beoordeling

De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te beëindigen en voert daartoe het volgende aan.
De moeder stelt dat de Jeugdbescherming blijft zoeken naar mogelijkheden om de minderjarigen onder dwang te laten behandelen. Zij heeft tevens een verzoek ingediend dat ertoe strekt de vader het recht op contact met de minderjarigen te ontzeggen (procedure met zaaknummer C/09/484753 FA RK 15-1910). Indien de vader het recht op contact wordt ontzegd, vervallen volgens moeder de gronden voor een ondertoezichtstelling nu drs.
[naam] de minderjarige de benodigde hulp biedt, zodat zij leren om te gaan met hun zorgen. De moeder kan haar traumabehandeling voortzetten. De moeder stelt het slachtoffer te zijn van jarenlange geestelijke en lichamelijke mishandeling door de vader.
De minderjarigen zouden hier getuige van zijn geweest en hierdoor getraumatiseerd zijn.
De gesprekken met de vader hinderen de behandeling van de posttraumatische problematiek van moeder. De moeder stelt dat de vader ervan uit gaat dat er geen verleden is waarvoor hij zich hoeft te verantwoorden en hij eist het recht op contact op met twee zwaar getraumatiseerde kinderen. De vader legt de schuld bij de moeder en verschuilt zich achter het feit dat hij in de strafrechtelijke procedure is vrijgesproken, nu er geen overtuigend bewijs voor handen was voor een veroordeling. De moeder stelt dat door de mishandelingen in het verleden en de ontkenning door de vader van zijn aandeel in de problematiek van het gezin, er sprake is van een ongelijkwaardige verhouding. De moeder stelt zich op het standpunt dat het beleid van Jeugdbescherming zich er steeds op richt de ouders op één lijn te krijgen en het contact tussen de vader en de minderjarigen te herstellen. Echter, de moeder is van mening dat deze pogingen niet zullen slagen nu de vader zijn verantwoordelijkheid in de problematiek ontkent. De gesprekken tussen de ouders hebben geen enkel positief gevolg gehad. Een constructieve samenwerking is niet mogelijk gebleken. Voorts leiden pogingen om het contact te herstellen bij de minderjarigen tot veel spanning en emotionele overbelasting.
De vader heeft verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen. De vader meent dat een ondertoezichtstelling geïndiceerd is, nu de minderjarigen bij de moeder zodanig opgroeien dat hun geestelijke belangen en/of gezondheid ernstig wordt bedreigd. De moeder zoekt hulp voor de minderjarigen waar anderen geen zicht op hebben. De vader betwist dat het onderzoek door drs. [naam] een gedegen onderzoek is. De vader is niet betrokken in het onderzoek, omdat drs. [naam] weigert hem te ontvangen en het gesprek tussen ouders op gang te brengen. Drs. [naam] heeft vastgesteld dat er sprake is van trauma bij de minderjarigen, maar zij draagt geen oplossingen aan. Er vindt volgens de vader geen behandeling plaats en dat acht hij zorgelijk. De vader heeft de minderjarigen al drie jaar niet gezien. Zij kennen hem eigenlijk niet. Als de ondertoezichtstelling beëindigd wordt, gebeurt er helemaal niets meer.
Door de Jeugdbescherming is verklaard dat de hulpverlening voor de minderjarigen de afgelopen jaren niet van de grond is gekomen. Vast staat dat bij de minderjarigen een trauma is vastgesteld en dat zij niet naar de vader willen. Het is voor de Jeugdbescherming niet duidelijk waar dit trauma vandaan komt, maar de minderjarigen moeten hiervoor wel behandeld worden. De minderjarigen zijn geobserveerd door de door moeder ingeschakelde kinderpsycholoog drs. [naam], maar de Jeugdbescherming heeft daar verder geen zicht op. Het advies van drs. [naam] is dat de minderjarigen voorlopig geen contact met de vader moeten hebben. Behandeling bij het KJTC en het Lorentzhuis is evenmin van de grond gekomen. Er is nog geen aparte kind-voogd voor de minderjarigen betrokken bij het gezin. Tot nu toe is steeds getracht de ouders in dezelfde richting te krijgen. Dat is niet gelukt. De partners van beide ouders zijn ook zeer betrokken en beide ouders hebben een goed netwerk. Ondanks dat lukt het de ouders niet om samen te werken in het belang van de minderjarigen. De Jeugdbescherming wil voortzetting van de ondertoezichtstelling om in te kunnen blijven zetten op contactherstel tussen de vader en de minderjarigen.
De minderjarigen moeten zich een eigen beeld kunnen vormen over vader. Uiteraard moet daarbij wel rekening gehouden worden met het feit dat zij angst hebben voor vader, waar dit ook vandaan komt. De Jeugdbescherming zit wat contactherstel betreft klem nu moeder niet meewerkt. Binnen het juridisch kader is dan niet veel anders mogelijk dan een uithuisplaatsing, maar voor kinderen die het goed doen op school en zich voor het overige goed ontwikkelen lijkt dat niet de beste oplossing.
De Raad heeft ter zitting verklaard dat de minderjarigen moeten worden behandeld voor het bij hen bestaande trauma. Hoe langer het duurt hoe moeilijker het wordt om het contact tussen de vader en de minderjarigen te herstellen. De ouders moeten zich daarvoor inspannen met behulp van de gezinsvoogd. Als dit aan de ouders zelf wordt overgelaten, vermoedt de Raad dat zij daarin tekort zullen schieten.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat in de eerdere beschikkingen de grond voor de ondertoezichtstelling niet slechts is gelegen in het tot stand brengen van contactherstel tussen de vader en de minderjarigen. De omstandigheid dat er thans (nog) geen omgang is tussen de vader en de minderjarigen is derhalve geen reden om de ondertoezichtstelling op te heffen. De Jeugdbescherming heeft ter terechtzitting aangegeven nu aandacht te willen besteden aan de minderjarigen door daarop specifiek in te zetten door middel van een kind-gezinsvoogd voor de minderjarigen. De Jeugdbescherming wil toezicht houden op de traumabehandeling van de minderjarigen en wil vervolgens ook weer de oudergesprekken, bij voorkeur in aanwezigheid van beide partners van de ouders, hervatten. De rechtbank stelt vast dat de ouders, de Jeugdbescherming en de Raad het erover eens zijn dat bij de minderjarigen sprake is van een traumatische beleving in relatie tot de vader. Wat daarvan exact de oorzaak is, kan de rechtbank niet vaststellen. Voorts stelt de rechtbank vast dat de ouders een totaal verschillende beleving hebben van hun relatie(problematiek) en incidenten tijdens de relatie, waarbij de moeder huiselijk geweld (in de vorm van fysiek en verbaal geweld) door de vader jegens haar en de minderjarigen beschrijft en de vader alleen spreekt over ruzie in het bijzijn van de minderjarigen. De rechtbank stelt vast dat de problematiek die speelde tijdens de relatie en de totaal verschillende beleving daarvan een obstakel vormen voor herstel van contact tussen zowel de ouders onderling als de vader en de kinderen. De vader lijkt een open gesprek over het verloop van de relatie en de gevolgen die dit voor de kinderen kan hebben gehad, uit de weg te gaan, waardoor de situatie vastloopt. De moeder werkt tot heden niet actief mee aan het bevorderen van contact tussen de vader en de minderjarigen en kan een zodanig contact ook niet ondersteunen. Dit heeft, naast het geconstateerde trauma, zijn weerslag op de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Dit alles leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Anders dan de moeder, acht de rechtbank het dan ook juist in het belang van de minderjarigen om de ondertoezichtstelling te continueren.
De rechtbank is van oordeel dat de ouders met elkaar in gesprek moeten bij De Waag; een gespecialiseerde, neutrale omgeving waarin juist het verschil in beleving van gebeurtenissen tijdens de relatie kan worden onderzocht en besproken, en ook of en wat dat voor de minderjarigen zou kunnen hebben betekend en hoe daarmee om moet worden gegaan.
De ouders hebben ter terechtzitting hun bereidheid getoond hieraan mee te werken, en hebben ook beiden de wens geuit dat er op enig moment weer omgang op gang komt.
De rechtbank is van oordeel dat moeder deze gesprekken thans ook aan kan, nu zij ter zitting heeft verklaard dat haar angst voor vader is verminderd. De ouders kunnen zich zelf tot De Waag wenden met hun hulpvraag en de gezinsvoogd dient toe te zien op het naleven van deze afspraak.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, J.C. U-A-Sai en A.E.J. Satink, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in tegenwoordigheid van P. Hillebrand als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.