ECLI:NL:RBDHA:2015:6165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 11388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. D. Biever
  • mr. drs. H.M. Braam
  • mr. drs. J. Smeets
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij loonsanctie en procesuele connexiteit in bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een schadevergoeding die eiseres claimt naar aanleiding van een loonsanctie. De loonsanctie was opgelegd aan een vennootschap onder firma, [V.O.F. X], en eiseres, die de loondoorbetaling aan een werknemer had stopgezet, stelde dat zij schade had geleden door deze loonsanctie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de loonsanctie niet aan eiseres was gericht, waardoor zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen het loonsanctiebesluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eis van processuele connexiteit niet was voldaan, omdat eiseres niet kon worden beschouwd als belanghebbende bij het schadeveroorzakende besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed moest worden en dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de procesuele connexiteit in bestuursrechtelijke procedures en de rol van belanghebbendheid bij schadeclaims.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/11388

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2015 in de zaak tussen

[X] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Vijge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: W.L.J.. Weltevrede).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een schadevergoeding toegekend naar een bedrag van € 15.729,70.
Bij besluit van 6 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 14 april 2010 is [persoon A], een ex-werknemer van eiseres (werknemer), wegens ziekte voor zijn werk uitgevallen, als gevolg waarvan eiseres op de voet van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden was tot doorbetaling van het loon van de werknemer. Bij besluit van 29 maart 2012 heeft verweerder aan de vennootschap onder firma V.O.F. [X] ([V.O.F. X]) krachtens artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een verplichting opgelegd tot doorbetaling van het loon (loonsanctie) van de werknemer tot en met 10 april 2013 wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. Het door eiseres tegen het besluit van 29 maart 2012 gemaakte bezwaar is bij het besluit op bezwaar van 23 juli 2012 van verweerder ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2
Eiseres heeft op 20 juni 2012 aan de werknemer meegedeeld per direct de loondoorbetaling te stoppen nu de loonsanctie van verweerder niet aan haar, maar aan de [V.O.F. X] is gericht. Daarop heeft de werknemer aan de kantonrechter gevraagd om eiseres bij wege van voorziening bij voorraad te veroordelen tot betaling van het loon over juni 2012 en de maanden daarna alsmede tot vergoeding van wettelijke rente en overige kosten. Bij vonnis van 29 augustus 2012 heeft de kantonrechter de werknemer in het gelijk gesteld en eiseres veroordeeld tot betaling van loon aan de werknemer over juni 2012 en de maanden daarna tot aan het einde van de loonsanctieperiode op 10 april 2013. Tevens zijn de overige vorderingen van de werknemer door de kantonrechter toegewezen.
1.3
Bij uitspraak van 27 maart 2013 van deze rechtbank (zaaknummer AWB 12/8426) is het beroep van eiseres tegen het eerdergenoemde besluit van 23 juli 2012 gegrond verklaard en is het besluit op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het bezwaar van eiseres door verweerder niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat het loonsanctiebesluit niet aan haar maar aan de [V.O.F. X] was gericht en eiseres daarom niet als belanghebbende bij het loonsanctiebesluit kon worden aangemerkt. Verweerder heeft het tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingestelde hoger beroep ingetrokken.
1.4
Bij brief van 20 maart 2014 heeft eiseres, die het loon van de werknemer op vordering van de kantonrechter gedurende het loonsanctiejaar heeft doorbetaald, zich tot verweerder gericht met het verzoek tot vergoeding van door haar geleden schade ten bedrage van in totaal € 21.249,94 bestaande uit € 20.368,56 aan onverschuldigd aan de werknemer betaald loon en uit € 881,38 aan wettelijke rente. Tevens heeft eiseres aan verweerder gevraagd om vergoeding van kosten van rechtsbijstand die zij in de door de werknemer aangespannen loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter heeft moeten maken.
1.5
In het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij als gevolg van het intrekken van het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2013 schadeplichtig is en dat hij bereid is tot vergoeding van de schade die een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van de ten onrechte aan eiseres opgelegde loonsanctie. Verweerder heeft, overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), 70% van het aan de werknemer betaalde loon, inclusief bijkomende kosten en wettelijke rente, vergoed naar een totaalbedrag van € 15.729,70. De door eiseres gevraagde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de civielrechtelijke loonvorderingsprocedure heeft verweerder afgewezen.
1.6
In bezwaar tegen het primaire besluit heeft eiseres aangevoerd dat het door haar tijdens de loonsanctieperiode aan de werknemer uitbetaalde loon reeds 70% van het oorspronkelijke loon bedroeg, zodat zij aanspraak heeft op volledige vergoeding door verweerder van dat aan de werknemer betaalde loon. Tevens heeft eiseres gepersisteerd in haar standpunt dat verweerder de kosten moet vergoeden die zij heeft moeten maken in de civiele loonvorderingsprocedure.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard onder overweging van onder meer het navolgende:
“Volgens u is er sprake van een ten onrechte opgelegde loonsanctie jegens u. Maar daar is echter geen sprake van. De loonsanctie werd destijds opgelegd aan [V.O.F. X]. U heeft daartegen bezwaar gemaakt en later ook beroep ingesteld bij de rechtbank te Den Haag. De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 maart 2013 vastgesteld dat u niet bent aangeschreven in het primaire besluit, maar dat u daartegen wel bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat u niet als belanghebbende bent te beschouwen. Uw bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard.
Wij zijn dus van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatige besluitvorming door het UWV jegens [X] B.V. De loondoorbetaling richting werknemer is geen gevolg van besluitvorming van het UWV.
Dit betekent dat u niet in aanmerking kunt komen voor vergoeding van de door u geclaimde schade. Wij hebben reeds een bedrag van € 15.729,70 aan u betaald en zullen daar niet van terugkomen. Maar verder door u geclaimde loonschade en kosten loonvorderingsprocedure worden niet aan u betaald.”
3. In beroep tegen het bestreden besluit heeft eiseres aangevoerd dat de ten onrechte opgelegde loonsanctie voor haar heeft geleid tot schade, bestaande uit het loon dat eiseres gedurende het loonsanctiejaar aan de werknemer heeft moeten betalen op grond van een beslissing van de kantonrechter die gebaseerd is op het door de rechtbank vernietigde loonsanctiebesluit. Eiseres meent dat verweerder nog € 6.015,24 aan loon exclusief wettelijke rente aan haar moet vergoeden. Tevens vindt eiseres dat verweerder de kosten verbonden aan de loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter aan haar moet vergoeden.
Bij brief van 2 april 2015 heeft eiseres een specificatie overgelegd waaruit volgens haar volgt dat de door haar geleden schade ter zake van het onverschuldigd betaalde loon aan de werknemer thans tenminste € 21.249,94 inclusief wettelijke rente bedraagt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking is getreden. Aangezien het schadeveroorzakende loonsanctiebesluit dateert van vóór 1 juli 2013, blijft op grond van het overgangsrecht op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2
Een beslissing over de vergoeding van beweerdelijk geleden schade is een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), indien deze schade beweerdelijk het gevolg is van een besluit, of een daarmee gelijk te stellen handeling, waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is (materiële connexiteit). Verder wordt het (hoger) beroep tegen een zelfstandig schadebesluit beoordeeld door de bestuursrechter die bevoegd is te oordelen over het (hoger) beroep tegen het schadeveroorzakende besluit (processuele connexiteit).
4.3
Met betrekking tot het processuele connexiteitsvereiste overweegt de rechtbank als volgt. De eis van processuele connexiteit houdt in dat een bestuursrechter slechts bevoegd is tot kennisneming van een beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over een beroep tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Derhalve is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep inzake een dergelijk zuiver schadebesluit, indien de gestelde schadeoorzaak een besluit is waartegen bij die rechter beroep kan worden ingesteld. Verder geldt in dit verband dat tegen een zuiver schadebesluit alleen ontvankelijk bezwaar kan worden gemaakt door degene die ook ontvankelijk bezwaar heeft gemaakt of had kunnen maken tegen het schadeveroorzakende besluit.
De rechtbank wijst in dit verband op uitspraken van de ABRvS van 18 augustus 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ7003 en van de CRvB van 16 september 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM2447.
4.4
Nu de rechtbank in haar uitspraak van 27 maart 2013 heeft bepaald dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar bezwaar tegen het schadeveroorzakende loonsanctiebesluit van 29 maart 2012 omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat in dit geval niet is voldaan aan het vereiste van de processuele connexiteit als hiervoor onder 4.3 vermeld. Verweerder had het bezwaar van eiseres tegen het in deze zaak genomen primaire besluit daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,--).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 328,-- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,--, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, voorzitter, en mr. drs. H.M. Braam en mr. drs. J. Smeets, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.