In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op studiefinanciering van eiseres, die de [X] nationaliteit heeft. Eiseres had vanaf 1 januari 2013 studiefinanciering ontvangen op basis van haar status als migrerend werknemer. Echter, bij besluit van 25 april 2014 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder, meegedeeld dat eiseres over de maanden februari en maart 2013 geen recht had op studiefinanciering, omdat zij niet het vereiste aantal uren had gewerkt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 8 mei 2015 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen. Eiseres stelde dat zij in februari en maart 2013 haar normale 32 uur had gewerkt, maar de rechtbank oordeelde dat uit de salarisspecificaties bleek dat zij in februari slechts 24 uur had gewerkt en in maart helemaal niet. De rechtbank concludeerde dat eiseres vanaf februari 2013 niet langer als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, wat betekende dat zij ook geen recht had op studiefinanciering tijdens haar stage.
De rechtbank heeft de relevante wetgeving en beleidsregels omtrent studiefinanciering en migrerend werknemerschap in overweging genomen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd aangehaald om te verduidelijken dat het aantal gewerkte uren gemiddeld over een bepaalde periode moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.