Uitspraak
[A],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, [A], zich verzet tegen zijn uitlevering aan Israël. Eiser is beschuldigd van het medeplegen van de verkoop en uitvoer van twee kilo XTC (MDMA). De rechtbank Amsterdam had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar eiser stelt dat deze uitlevering onrechtmatig is, omdat de belangen van zijn minderjarige zoon niet zijn meegewogen in de beslissing van de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft de Israëlische nationaliteit en is gehuwd, en hij en zijn echtgenote zijn de ouders van een jong kind. Eiser vordert dat de Staat wordt verboden hem uit te leveren aan Israël, omdat dit een negatieve invloed zou hebben op het welzijn van zijn kind.
De rechtbank overweegt dat de uitlevering een toelaatbare inbreuk op het recht op gezinsleven kan zijn, mits de belangen van het kind in de uitleveringsprocedure aan de orde zijn gesteld. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij deze belangen bij de minister heeft ingebracht. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van het kind niet zwaarder wegen dan de uitleveringsverplichting van de Staat. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van minderjarigen in uitleveringszaken zorgvuldig te overwegen, maar stelt ook dat de verplichtingen van de Staat onder internationale verdragen niet lichtvaardig kunnen worden genegeerd.