ECLI:NL:RBDHA:2015:6069
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een Turkse verdachte en de risico's van mensenrechtenschendingen in Turkije
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], een Turkse verdachte, vorderde dat de Staat der Nederlanden hem niet zou uitleveren aan Turkije. [eiser] was in Nederland aangehouden op verdenking van overtredingen van de Wet Wapens en Munitie en stond gesignaleerd wegens doodslag in Turkije. Hij vorderde primair een verbod op zijn uitlevering, en subsidiair dat er garanties aan de uitlevering zouden worden verbonden om te voorkomen dat hij levenslang zou worden gedetineerd en dat zijn in Nederland afgelegde verklaringen in Turkije gebruikt zouden worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Turkije het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft geratificeerd en dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat Turkije de rechten van het EVRM zal eerbiedigen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen voldoende onderbouwd betoog is dat [eiser] na uitlevering een reëel risico loopt op een flagrante schending van zijn rechten onder het EVRM, met name artikel 3 en 6. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat niet is gebleken dat hij bij uitlevering aan Turkije zou worden blootgesteld aan een reëel risico van onmenselijke of vernederende behandeling of dat hij niet over rechtsmiddelen zou beschikken in Turkije.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staat niet verplicht is om voorwaarden te verbinden aan de uitlevering met betrekking tot het gebruik van de in Nederland afgelegde verklaringen. De vordering van [eiser] is afgewezen en hij is veroordeeld in de kosten van het geding.