ECLI:NL:RBDHA:2015:6054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
09-920248-09
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na een vordering van de officier van justitie

Op 27 mei 2015 heeft de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De vordering was ingediend op 6 maart 2015 en betrof een veroordeelde, geboren in 1992, die op basis van een onherroepelijk vonnis van 4 februari 2010 in een inrichting voor jeugdigen was geplaatst. De maatregel was op 4 april 2013 ingegaan en zou eindigen op 13 april 2015. De officier van justitie verzocht om verlenging van de maatregel met 12 maanden, maar concludeerde tijdens de zitting tot een verlenging van 6 maanden, gezien de omstandigheden en het verhandelde ter zitting.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel nog steeds in het belang is van de ontwikkeling van de veroordeelde en dat de veiligheid van anderen een verlenging eist. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende adviezen, waaronder die van gedragswetenschappers en de reclassering, die wezen op de noodzaak van een gestructureerd resocialisatietraject. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, gezien zijn recidiverisico en de noodzaak voor verdere behandeling, de komende 6 maanden in de inrichting moest blijven om aan zijn behandeldoelen te werken.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de termijn van de plaatsing in de inrichting voor jeugdigen met 6 maanden te verlengen, met de nadruk op het creëren van een duidelijk kader voor de resocialisatie van de veroordeelde. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er een wijziging van de bijzondere voorwaarden nodig is voor het opleggen van elektronische controle, om recidive te voorkomen. De beslissing is genomen door de kinderrechters P.J. Schreuder, P. de Haan en D.E. Alink, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/920248-09
Datum uitspraak: 27 mei 2015
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank
van 6 maart 2015, ingekomen ter griffie op 6 maart 2015.

De vordering.

De vordering strekt tot verlenging met 12 maanden van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd aan:

[Veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
thans geplaatst in [een JJI] ,
bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 4 februari 2010.
De maatregel is op 4 april 2013 ingegaan en eindigt op 13 april 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis behoort alsmede van na te melden advies.

Het advies.

Het op grond van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht uitgebrachte advies
d.d. 26 februari 2015, waarbij de in dat artikel bedoelde aantekeningen zijn overgelegd, strekt tot verlenging van de maatregel voor de duur van 12 maanden.
Het advies is ondertekend door [X] , algemeen directeur, en mw. drs. [Y] , gedragswetenschapper, beiden werkzaam bij [een JJI] .

De behandeling in raadkamer.

De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Swart, is op 13 mei 2015 in raadkamer gehoord.
De moeder van de veroordeelde is gehoord.
Mevrouw drs. [Y] , als gedragswetenschapper verbonden aan [een JJI] , is op 13 mei 2015 als deskundige gehoord.
Tevens is als deskundige gehoord mevrouw [Z] , werkzaam bij de Reclassering Nederland.
De veroordeelde heeft zich in raadkamer verzet tegen een verlenging van de maatregel.
De officier van justitie mr. L. van Hearingen heeft op 13 mei 2015 in raadkamer gepersisteerd bij de vordering, met dien verstande dat zij - gelet op het verhandelde ter terechtzitting - heeft geconcludeerd tot verlenging van de maatregel voor de duur van
6 maanden.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft in raadkamer afwijzing van de vordering bepleit.

Beoordeling van de vordering.

De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is destijds onder meer opgelegd terzake van diefstal in vereniging gepleegd, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, derhalve een misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Eerder genoemd advies van de [een JJI] stelt - kort samengevat - onder meer:
De huidige focus binnen [een JJI] is gericht op het omgaan met frustratie, de korte termijngerichtheid, vergroten van verantwoordelijkheid, zelfsturing, identiteitsontwikkeling en het beperkte probleembesef. Deze punten zijn van grote invloed op het traject van de veroordeelde. Hij heeft structuur, duidelijkheid en perspectief nodig met name wat betreft zijn traject. Gezien zijn grote aanpassingsvermogen is als doel zijn vaardigheden te generaliseren naar de maatschappij waarbij het van belang is dat [Veroordeelde] met de realisatie van de resocialisatiedoeleinden (wonen, werk, vrijetijdsbesteding) naar buiten zal gaan.
De veroordeelde dient binnen zijn traject voortgang te boeken in het vergroten van zelfinzicht en innerlijke zelfsturing. Gezien de risicofactoren, omgang met delinquente leeftijdsgenoten en de neiging tot delictgedrag in financiële nood, is het van belang een gedegen en gefaseerde uitstroom te bewerkstelligen.
Gelet op het blijvende recidiverisico in combinatie met onvoldoende vooruitgang in de behandeling van de jongere, is het noodzakelijk dat de veroordeelde - in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling - de komende tijd gaat werken aan zijn behandeldoelen. Om de veroordeelde de gelegenheid te bieden om een adequate dag- en vrijetijdsbesteding en woonruimte (eventueel begeleid) te vinden en daarmee de kans op succes te vergroten en aldus de faseringen van het resocialisatietraject zo goed mogelijk te doorlopen is een termijn van 12 maanden noodzakelijk.
Geadviseerd is dan ook de termijn van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met 12 maanden te verlengen.
Op 30 april 2015 heeft Reclassering Nederland, kennelijk op verzoek van de raadsvrouw,
een advies uitgebracht.
Blijkens dit advies heeft een behandeling voor de veroordeelde in een ander juridisch kader, te weten een voorwaardelijk kader, de voorkeur. De behandeling zou in de vorm van cognitieve therapie bij De Waag of een andere ambulante instelling kunnen plaatsvinden.
Vanwege de problemen op bijna alle leefgebieden en het ontbreken van een plan om
hieraan te werken, de hoge recidivekans en het hoge gevarenrisico is de veroordeelde gebaat bij een gefaseerde uitstroom uit detentie, zodat hij ondersteund kan worden bij zijn resocialisatie. Derhalve adviseert de reclassering een beperkte verlenging van de
PIJ. Dit heeft voornamelijk als doel om resocialisatiedoelen als dagbesteding, financiën en woonplek te realiseren. Aansluitend op detentie is toezicht voor de periode van twee jaar opgelegd en een behandelverplichting.
Mevrouw [Z] heeft ter terechtzitting voornoemd advies van de reclassering verduidelijkt, in die zin, dat zij heeft aangegeven dat het voorwaardelijke kader waarover wordt gesproken het kader betreft van de veroordeling van de veroordeelde door de rechtbank d.d. 23 februari 2012. Bij deze deels voorwaardelijke detentiestraf is verplicht reclasseringstoezicht en een behandelverplichting opgelegd.
Voorts is aangegeven dat het de voorkeur verdient om de veroordeelde via een STP te laten resocialiseren, maar als dit niet mogelijk is, te kiezen voor een alternatief plan, te weten een korte verlenging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen teneinde in die tijd een dagbesteding en woonruimte te realiseren en een behandeling op te starten. Dit moet binnen een periode van 6 maanden gerealiseerd kunnen worden.
De cognitieve therapie kan de veroordeelde ook buiten de inrichting volgen.
Meegedeeld is voorts dat elektronische controle bij een verblijf van de veroordeelde buiten de inrichting noodzakelijk is en dat dit met zich brengt dat de bijzondere voorwaarde die is opgelegd bij het vonnis van deze rechtbank d.d. 23 februari 2012 zou moeten worden aangepast.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft mevrouw [Y] desgevraagd meegedeeld dat het praktisch niet uitvoerbaar is om een STP op te starten, omdat de veroordeelde zich tijdens een verlofmoment wederom heeft onttrokken. De opbouw van zijn verlof zou van voren af aan moeten beginnen en dat is niet haalbaar, mede omdat de motivatie van de veroordeelde bij het resocialisatietraject van wezenlijk belang is. De risicofactoren zijn, aldus mevrouw [Y] , onverminderd aanwezig en de kans op recidive is matig, mits er bij de veroordeelde sprake is van probleembesef, gedragsinzicht en hij een dagbesteding heeft, woonruimte, een gezonde financiële situatie en omgang met juiste vrienden. Als dit alles ontbreekt wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Het alternatieve plan, zoals dit door de reclassering is voorgesteld, heeft de meeste kans van slagen. Na verlenging van de maatregel voor een aantal maanden om dag- en vrijetijdsbesteding, woonruimte en een ambulante behandeling te realiseren, zou met een intensieve vorm van reclasseringstoezicht met elektronische controle het resocialisatietraject buiten de inrichting kunnen worden voortgezet.
De raadsvrouw heeft ter zitting afwijzing van de vordering bepleit nu niet meer aan de wettelijke vereisten conform artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan.
De maatregel is niet meer in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde, nu uit de stukken blijkt dat de veroordeelde zich binnen de inrichting niet verder kan ontwikkelen. Een pedagogische aanpak is niet langer passend omdat hij al te volwassen is en de veroordeelde krijgt geen behandeling meer.
Voorts kan, aldus de raadsvrouw, het resterende matige recidiverisico voldoende worden ingeperkt door begeleiding door de reclassering en het volgen van ambulante behandeling.
Nu de veroordeelde nog onder de oude PIJ-regels valt, is een voorwaarde beëindiging niet mogelijk en is het alternatieve plan, zoals dit door de reclassering is voorgesteld, passend.
De veroordeelde kan direct bij zijn moeder wonen en aldus kan hij met hulp van de reclassering, welke begeleiding gelet op zijn leeftijd passender is, zo spoedig mogelijk een dagbesteding regelen en ambulante behandeling gaan volgen.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht door de adviezen, de daarbij overgelegde aantekeningen en het verhandelde in raadkamer.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of nog aan de wettelijke vereisten van verlenging van de maatregel wordt voldaan.
De maatregel kan op grond van artikel 77t, derde lid, juncto artikel 77s, eerste lid sub b en c Wetboek van Strafrecht slechts worden verlengd indien:
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de
verlenging van de maatregel eist, en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de
veroordeelde.
Aan beide voorwaarden moet worden voldaan om tot verlenging van de maatregel te kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat nog steeds aan het behandelcriterium wordt voldaan.
Het opstarten, volgen en werken naar een succesvolle afronding van een resocialisatietraject is onderdeel van de behandeling in het kader van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Nu dit traject nog niet is opgestart, betekent dit dat de behandeling van de veroordeelde binnen de instelling nog niet ten einde is. Mevrouw [Y] heeft ter terechtzitting ook meegedeeld dat de risicofactoren onverminderd aanwezig zijn, maar dat een STP praktisch niet uitvoerbaar is, mede omdat de veroordeelde zich wederom aan zijn verlof heeft onttrokken.
Ook aan het gevaarscriterium wordt, naar het oordeel van de rechtbank, nog steeds voldaan, aangezien mevrouw [Y] heeft meegedeeld dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat als de veroordeelde thans, zonder enige vorm van resocialisering, buiten de inrichting zou komen te staan.
Ook uit de adviezen komt dit naar voren.
Op grond van het vorenstaande, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
Nu een STP praktisch niet haalbaar is, is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve plan zoals dit door de reclassering is voorgesteld het meest passend is.
Dit plan voorziet in een versnelde beëindiging van de maatregel met daaropvolgend een voortzetting van het binnen de instelling ingezette resocialisatietraject.
De rechtbank kan zich vinden in een verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 6 maanden, mitsdien in deze maanden een duidelijk en strak kader wordt gerealiseerd waarbinnen de veroordeelde zijn leven buiten de inrichting kan oppakken. In de komende 6 maanden dient dan ook de woonvoorziening, dag- en vrijetijdsbesteding en ambulante behandeling van de veroordeelde geregeld te worden. Vervolgens dient strikte begeleiding van de reclassering in het kader van de bijzondere voorwaarde, zoals opgelegd bij vonnis van deze rechtbank d.d. 23 februari 2012, te worden uitgeoefend. Voor het opleggen van elektronische controle, hetgeen de rechtbank wel noodzakelijk acht om recidive te voorkomen, dient wijziging van voornoemde bijzondere voorwaarde te worden verzocht, hetgeen enige tijd zal vergen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, derhalve van oordeel dat de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met 6 maanden dient te worden verlengd.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank verlengt de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zoals hierboven omschreven,
met 6 maanden.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter, voorzitter,
mr. P. de Haan, kinderrechter,
en mr. D.E. Alink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2015.