6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebrachte aan de slachtoffers. Ook worden er vaak goederen gestolen, waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk is gehecht. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden en alleen maar aan hun eigen geldelijk gewin gedacht. Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan oplichting door met een paspoort en ING bankpas op naam van een ander abonnementen voor mobiele telefoons af te sluiten en aldus de Mediamarkt en/of Vodafone en/of Tele2 te benadelen.
De verdachte valt voorts te verwijten dat hij met zijn gedragingen het vertrouwen heeft ondermijnd, dat een ieder moet kunnen hebben in het deelnemen aan het economische en handelsverkeer.
De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 februari 2015, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke- en andere feiten.
Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordelingen is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van zijn laatste veroordeling opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 27 januari 2015 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld door mevr. drs [X] , kinder- en jeugdpsycholoog, met assistentie van mevr. drs. [Y] , forensisch psycholoog.
Blijkens dit rapport is er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ernstige gedragsstoornis beginnend in de kindertijd. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd en de antisociale trekken zijn reeds aanwezig.
Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van bovengenoemde gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens.
Er wordt geadviseerd om de verdachte voor het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig toerekeningsvatbaar te achten. De aanwezige gedragsstoornis maakt dat de verdachte impulsief handelt en onvoldoende geremd wordt vanwege lacunaire gewetensfuncties. Hij heeft moeite met grenzen en autoriteit, een geringe frustratietolerantie en een beperkt inlevingsvermogen. De verdachte is echter wel in staat het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en andere gedragskeuzes te maken. Het ontbreken van een dagbesteding en geldgebrek versterken de kans op recidive.
Geadviseerd wordt de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Tevens is aangegeven dat het wenselijk is dat de verdachte wordt behandeld voor de aanwezige gedragsstoornis. Gezien de geringe motivatie van betrokkene lijkt ‘Topzorg’ van de Waag het meest geschikt, omdat dit behandelprogramma outreachend, systeemgericht is en intensief samenwerkt met ketenpartners, zoals de reclassering. De Waag heeft aangegeven dat de verdachte voldoet aan het profiel om deel te nemen aan het behandelprogramma. Wel zijn zij van mening dat er een stevig kader moet zijn, zodat zij een duidelijke ‘stok achter de deur’ hebben. Hiernaast is voortzetting van het reclasseringstoezicht van belang.
Het meerderjarigen strafrecht wordt passend geacht voor de verdachte. Hij is inmiddels
18 jaar oud. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking en hij functioneert
qua ego-ontwikkeling op leeftijdsadequaat niveau. Zijn levensstijl is niet meer die van een jeugdige, maar van een jongvolwassene. Er is sprake van een jarenlange justitiële
voorgeschiedenis en de verdachte heeft als jeugdige veel hulpverlening en begeleiding gehad, hetgeen weinig effect heeft gesorteerd. Een pedagogische aanpak of gezinsgerichte
hulpverlening is niet meer geïndiceerd. De verdachte is niet onder de indruk van Justitie en
autoriteiten. Voorts is er sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken en kiest de verdachte voor het plegen van de delicten.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid, de kans op recidive en het opleggen van het meerderjarigen strafrecht uit het rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Reclassering Nederland.
Uit het meest recente rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 mei 2015 blijkt dat wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Aangegeven is dat de verdachte in het adolescentenstrafrecht wegingskader scoort op het merendeel van de contra-indicaties voor het jeugdstrafrecht, zoals zijn justitiële voorgeschiedenis en het laten mislukken van eerdere justitiële sancties. Daarnaast zijn er, lettende op zijn handelingsvaardigheden behalve op het punt van het vertonen van impulsief gedrag, geen indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zowel bij zijn ouders als ook bij de jeugdreclassering wordt gesignaleerd dat hun mogelijkheden om het gedrag van de verdachte aan te sturen, uitgeput zijn. De conclusie kan getrokken worden dat toepassing van de pedagogische aanpak niet langer haalbaar/passend is voor de verdachte.
Voorts wordt geadviseerd de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting (voor ambulante behandeling), een locatiegebod, te controleren door een elektronisch controlemiddel en het deelnemen aan een dagbesteding.
Tevens wordt geadviseerd om de periode die de verdachte in preventieve hechtenis heeft gezeten, gelijk te stellen aan het deel van de straf dat de onvoorwaardelijke detentie bevat.
Hoewel de verdachte geen baan, inkomen en/of huis te verliezen heeft, zijn er - aldus aangegeven - inhoudelijk gezien op dit moment wel al verschillende trajecten uitgezet/opgestart, zoals contact met Reclassering Nederland (RN), behandeling bij de Waag (programma Topzorg) en begeleiding vanuit Vroegtijdig Schoolverlaten (VSV) van de gemeente Den Haag. Wanneer besloten wordt tot oplegging van een voorwaardelijke sanctie in combinatie met de geadviseerde bijzondere voorwaarden, wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk geacht.
De rechtbank onderschrijft het strafadvies van de Reclassering Nederland en zal dit grotendeels opvolgen.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming onderschrijft in zijn rapport d.d. 28 april 2015 de toepassing van het strafrecht voor volwassenen.
De rechtbank is met de deskundigen, de Raad voor de Kinderbescherming en de Reclassering Nederland van oordeel dat thans het sanctierecht voor volwassenen moet worden toegepast. In beginsel wordt ten aanzien van 17-jarige daders het jeugdstrafrecht toegepast, maar artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van jeugdigen het sanctierecht voor volwassenen toe te passen, mits aan tenminste een van de daar genoemde criteria is voldaan. De rechtbank acht in deze zaak met deze verdachte het jeugdstrafrecht niet toereikend en zal aan artikel 77b Sr toepassing geven en de artikelen 77g tot en met 77gg van dat wetboek buiten toepassing laten.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte ten tijde van het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 1 bewezen verklaarde feit nagenoeg de leeftijd van achttien jaar had bereikt en hij ten tijde van de in die zaak onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten reeds de leeftijd van achttien jaar had bereikt.
Bovendien betreft het onder 1 bewezenverklaarde feit een ernstig feit en staat ook de persoonlijkheid van de verdachte, zoals uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt, niet aan toepassing van het sanctierecht voor volwassenen in de weg.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, dan ook van oordeel dat de feiten een gevangenisstraf van na te melden duur rechtvaardigen. Het uitgangspunt voor de strafoplegging is dat conform de richtlijnen terzake van recidive van een woninginbraak een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden kan worden opgelegd.
De rechtbank ziet wel aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als algemene voorwaarde onder andere het meewerken aan toezicht en begeleiding door de reclassering, in combinatie met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich dient te melden bij de reclassering, een locatieverbod met elektronische controle opgelegd krijgt, een ambulante behandeling bij de Waag of en soortgelijke instelling zal volgen en een dagbesteding zal hebben.
Gelet op de bepaling in artikel 14e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht komt de rechtbank, hoewel dit wel is geadviseerd en ook door de officier van justitie is gevorderd, niet toe aan het bepalen dat de op te leggen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Gelet op de thans bewezenverklaarde feiten wordt niet aan het vereiste van de bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen voldaan.