ECLI:NL:RBDHA:2015:6053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
09-808830-14 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak en oplichting door gebruik van valse identiteit en documenten

Op 27 mei 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak en oplichting. De verdachte heeft in vereniging met anderen een woninginbraak gepleegd in 's-Gravenhage, waarbij diverse goederen zijn weggenomen, waaronder een laptop en geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door de voordeur te forceren. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting door met een paspoort en bankpas op naam van een ander, abonnementen voor mobiele telefoons af te sluiten bij de Mediamarkt, Vodafone en Tele2. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een behandelprogramma. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [aangever 1] en [aangever 2]. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/808830-14; 09/808276-14 (t.t.g.); 09/777136-14 (t.t.g.)
Tul 09/777012-13
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de
tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adres] ,
thans preventief gedetineerd in [JJI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 mei 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van der Zwan en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte
mr. C.R.D. Kommer, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
09/808830-14
1.
hij op of omstreeks [datum] 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (Apple macbook pro) en/of een geldbedrag (van 80 euro) en/of een sporttas (Bijenkorf) en/of een (gouden) zegelring (met zwarte
steen) en/of een fotocamera en/of een i-pod mini en/of (bijbehorende) oordopjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door (met een hard voorwerp) de/een (voor)deur van die woning te forceren en/of die (voor)deur in te trappen;
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum] 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, één of meerdere medewerker(s) van de Mediamarkt, althans de Mediamarkt en/of de Vodafone en/of Tele2 heeft
bewogen tot de afgifte van één of meerdere telefoon(s) (met bijbehorend abonnement), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- een paspoort en/of bankpas (met bijbehorende pincode) op naam van [slachtoffer 1] heeft verworven
en/of (vervolgens)
- één of meerdere telefoonabonnement(en) op naam van die [slachtoffer 1] heeft afgesloten, waarbij hij
verdachte dat/die verworven paspoort en/of bankpas heeft getoond/gebruikt, waardoor die
medewerker(s) van de Mediamarkt, althans de Mediamarkt en/of de Vodafone en/of Tele2 werd(en)
bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks [datum] 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument of Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een ander identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie
van vitaal of nationaal belang, te weten een paspoort (afgegeven door de daarvoor bevoegde Nederlandse autoriteiten) afgegeven aan [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum] 1996, welk gebruik hierin bestond dat hij verdachte bij het afsluiten van één of meerdere telefoonabonnement(en) bij de Mediamarkt, dat paspoort aan één of meerdere medewerker(s) van de Mediamarkt heeft getoond;
art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht
09/808276-14
1.
hij op of omstreeks [datum] 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-Phone S4, kleur wit), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] en/of één of meer vriendinnen van die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (onverhoeds) uit de hand(en) van een vriendin van die [aangever 2] trekken/rukken van die telefoon;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum] 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (gouden) ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het trekken/rukken van die ketting van de nek van die [aangever 3] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
09/777136-14
hij op of omstreeks [datum] 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan
en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- die [aangever 4] op agressieve wijze benaderen en/of (vervolgens)
- om die [aangever 4] heen gaan staan en/of (vervolgens)
- tegen die [aangever 4] zeggen: "ik neuk je moeder, als ik je nog eens zie ga ik je schieten en steken",
althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens)
- die ketting van de nek van die [aangever 4] trekken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

Parketnummer 09/808830-14 feit 1
3.1
Inleiding
Op [datum] 2014 heeft er een inbraak in een woning aan de [adres] te
Den Haag plaatsgevonden, in vereniging gepleegd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte, die terzake van deze inbraak is aangehouden, hierbij betrokken is geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de camerabeelden waarop de verdachte is herkend onrechtmatig zijn verkregen, nu het een camera betreft die op de openbare weg was gericht en dat in dat geval de persoonsgegevens volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van het Europese Gerechtshof worden beschermd. In casu zijn de gegevens derhalve onrechtmatig verkregen en dienen zij van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair bepleit de raadsvrouw dat de rechtbank in de strafmaat rekening zal houden met het aandeel van de verdachte in het gepleegde feit, temeer nu de verdachte dit feit uit zichzelf heeft bekend.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de camerabeelden onrechtmatig zouden zijn verkregen. Blijkens het proces-verbaal van relaas, zoals weergegeven op pagina 6 van het dossier, heeft de getuige [getuige 1] de camerabeelden vrijwillig aan de politie ter beschikking gesteld. Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. [datum] 2014,
met bijlage, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2014147841, inhoudende
de verklaring van [aangever 1] (p. 97-100);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 17 juli
2014, met bijlage, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2014147841,
inhoudende de aanvullende verklaring van [aangever 1] (p. 110-112);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus
2014, met bijlage, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2014147841,
inhoudende de aanvullende verklaring van [aangever 1] (p. 113-114);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september
2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2014147841 (p. 179);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 3 september 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2014147841,
inhoudende de verklaring van [X] (p. 223-225);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 4 september 2014, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2014147841,
inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] (p. 200-202);
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 mei 2015.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Parketnummer 09/808830-14 feit 2 en 3
3.5
Inleiding
De verdachte heeft op 9 januari 2015 bij de Mediamarkt te Den Haag twee abonnementen op naam van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) afgesloten bij Vodafone en Tele 2 en hierbij ook twee mobiele telefoons ontvangen. De verdachte heeft het paspoort en de bankpas van [slachtoffer 1] gebruikt om deze abonnementen af te sluiten, hij heeft aldus een valse naam aangenomen en gebruik gemaakt van een reisdocument dat niet op zijn naam was gesteld.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte, die terzake van voornoemde oplichting is aangehouden, hierbij betrokken is geweest in die zin, dat de verdachte op de hoogte was van de benadeling van de Mediamarkt en/of Vodafone en Tele 2 door deze oplichting.
3.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 2 en 3 heeft begaan.
3.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van feit 2 en 3 bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte door [slachtoffer 1] onder druk is gezet om de abonnementen af te sluiten. [slachtoffer 1] heeft zijn paspoort aan de verdachte gegeven en ook zijn pinpas met pincode.
In ruil voor zijn paspoort had [slachtoffer 1] het paspoort van de verdachte bij zich. Vervolgens heeft de verdachte direct na aankoop de mobiele telefoons aan [slachtoffer 1] gegeven en die heeft ze meteen doorverkocht. Daarna heeft [slachtoffer 1] , aldus de raadsvrouw, aangifte gedaan van oplichting, diefstal, om niet voor de abonnementskosten op te draaien. Bij de verdachte bestond geen kwade intentie en zijn schuld in dezen ontbreekt.
Bovendien zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] tegenstrijdig en de verklaringen van de verdachte consistent.
Subsidiair bepleit de raadsvrouw dat de rechtbank met voormelde omstandigheden rekening houdt in de strafmaat.
3.8
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op 17 januari 2015 doet [slachtoffer 1] aangifte van misbruik van zijn paspoort en bankpas.
Hij heeft verklaard dat hij op 9 januari 2015 zijn paspoort en ING bankpas is vergeten in het huis van de verdachte.
Op 12 januari 2015, nadat hij de dag ervoor zijn paspoort en ING-bankpas van de politie terug had gekregen omdat die bij de aanhouding van de verdachte waren aangetroffen, kijkt [slachtoffer 1] op zijn bankrekening via internetbankieren en ontdekt hij dat er op 9 januari 2015 bij de Mediamarkt te Den Haag, twee abonnementen op zijn naam zijn afgesloten, een bij Vodafone en een bij Tele2. [2]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] hem op 9 januari 2015 heeft gevraagd om met zijn paspoort en ING Bankpas twee abonnementen af te sluiten bij de Mediamarkt. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij een uurtje erna de mobiele telefoons aan [slachtoffer 1] heeft gegeven. Nadien zou [slachtoffer 1] aan verdachte hebben verteld dat hij, [slachtoffer 1] , niet voor de abonnementen wilde betalen en dat hij daarom aangifte zou doen. [3]
Ter terechtzitting heeft de verdachte zijn verklaring bevestigd en meegedeeld dat [slachtoffer 1] een spelletje heeft gespeeld. [4]
De rechtbank is, gelet op de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting, van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat [slachtoffer 1] inderdaad aan de verdachte heeft verzocht om met zijn paspoort en bankpas twee abonnementen af te sluiten en daarmee twee telefoons heeft verkregen, om vervolgens de Mediamarkt, Vodafone en Tele2 op te lichten door nadien een valse aangifte te doen waardoor [slachtoffer 1] onder zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de abonnementen kon uitkomen. De rechtbank acht echter de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting, dat hij niet op de hoogte was hiervan en zich slechts als verzocht als [slachtoffer 1] heeft voorgedaan bij het afsluiten van abonnementen omdat [slachtoffer 1] de Mediamarkt niet meer binnen mocht komen, niet geloofwaardig en wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel in het dossier. [slachtoffer 1] had immers simpelweg elders of op andere wijze een abonnement voor een mobiele telefoon kunnen afsluiten. Daarvoor was het niet nodig dat de verdachte zich voordeed als [slachtoffer 1] .
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 2 ten laste gelegde feit, de oplichting, heeft begaan.
Dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument staat voorts niet ter discussie, maar in de tenlastelegging van feit 3, dat is toegesneden op de delictsomschrijving van artikel 231 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafrecht, ontbreekt het bestanddeel
wederrechtelijk.
Het onder 3 bewezen verklaarde feit levert derhalve niet het in genoemd artikel strafbaar gestelde feit op. Het bewezenverklaarde is evenmin elders bij de wet strafbaar gesteld, zodat de verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Parketnummer 09/808276-14 feit 1 en 2
3.9
Inleiding
Op zowel [datum] 2014 als [datum] 2014 heeft er een straatroof plaatsgevonden in Den Haag, in vereniging gepleegd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte, die terzake van deze straatroven is aangehouden, hierbij betrokken is geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte van feit 1 en 2 zal vrijspreken, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.11
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 en 2 bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De verklaringen van de aangeefster zijn, aldus de raadsvrouw, tegenstrijdig wat betreft de daderbeschrijvingen en de verdachte voldoet ook niet aan deze beschrijvingen. De verdachte heeft voorts consistent verklaard niets met deze beroving te maken te hebben.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat inmiddels vast staat dat de verdachte op [datum] 2014 gesloten geplaatst was in [X] en dat voorts een aangifte alleen niet voldoende is om tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring te komen.
3.12
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is ten aanzien van feit 1 van oordeel dat de verklaringen die zich in het dossier bevinden allen terug te leiden zijn naar één bron, te weten de aangeefster. Dit maakt dat de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt en dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank eveneens van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu de verdachte, blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat op
7 mei 2015 door verbalisant [Y] is opgesteld, op [datum] 2014 gesloten geplaatst was in de [X] en aldus niet in Den Haag aanwezig kan zijn geweest om de hem ten laste gelegde straatroof te hebben gepleegd.
Parketnummer 09/777136-14
3.13
Inleiding
Op [datum] 2014 heeft er een straatroof plaatsgevonden in Den Haag, in vereniging gepleegd.
De rechtbank ziet zich wederom gesteld voor de vraag of de verdachte, die terzake van deze straatroof is aangehouden, hierbij betrokken is geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd.
3.14
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.15
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe betoogd dat de aangever en de getuige [getuige 2] tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de wijze waarop de straatroof is gepleegd en dat de verdachte voorts niet aan de beschrijvingen van de respectievelijke daders voldoet. Bij de spiegelconfrontatie met de aangever en de getuige [getuige 2] is de verdachte ook niet herkend als zijnde één van de daders van de straatroof.
De verdachte heeft ook vanaf het begin af aan ontkend iets met deze straatroof te maken te hebben gehad.
Dat de verdachte uit nieuwsgierigheid is gaan kijken onder een auto waar hij iemand anders iets heeft zien neergooien, waarna aldaar vervolgens de gestolen ketting is aangetroffen, wil nog niet zeggen dat de verdachte de dader is.
3.16
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [5]
Op [datum] 2015 omstreeks 13.05 uur stond [aangever 4] (verder: de aangever) in Den Haag op de hoek van [adres] met de [adres] met [getuige 2] (verder: [getuige 2] ) te praten, toen er ineens een jongen (verder: dader 1) naast hem kwam staan die hem op agressieve toon vroeg wat hij in deze buurt kwam doen. Dader 1 stond bijna tegen de aangever aan en de aangever voelde dat dader 1 zijn ketting vastpakte en deze met kracht van zijn nek trok. De gouden ketting van de aangever met daaraan twee hangertjes ging kapot. Dader 1 bedreigde de aangever vervolgens nog.
Dader 2 stond op ongeveer een meter afstand naast dader 1. Dader 2 zei op een gegeven moment dat dader 1 de aangever met rust moest laten.
Dader 1 wordt door de aangever beschreven als een vermoedelijk Marokkaanse jongen, licht getinte huidskleur, 18-20 jaar, ongeveer tussen de 1.70 en 1.80 meter lang, normaal postuur en een soort spleetogen. Ook had hij donkere haren, opgeschoren aan de zijkant en achterkant en langer aan de bovenkant. Hij droeg een bruine jas met een print van een jachtluipaard erop.
Dader 2 was volgens de aangever lichter van huidskleur dan dader 1, vermoedelijk van Marokkaanse of Turkse afkomst, 16-18 jaar oud, dun van postuur. Hij droeg een pet op zijn hoofd met de klep naar achteren en een donkerkleurige jas met daaronder een lichtkleurig
shirt. [6]
Getuige [getuige 2] beschrijft ook dat dader 1 degene is die de aangever heeft vastgepakt en dat dader 2 op een afstand stond. Hij beschrijft ook nog een dader 3, die zei dat het genoeg was zo. [7]
Gelet op voornoemde verklaring van de aangever en van de getuige [getuige 2] kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte dader 1 zou zijn geweest. Bij zijn aanhouding droeg de verdachte namelijk een zwart met oranje voetbal shirt, alsmede een blauwe pet, die hij achterstevoren op zijn hoofd droeg en een blauw/grijze spijkerbroek. [8] De verdachte is dus niet degene geweest die de ketting van de aangever heeft weggenomen (dader 1).
Vervolgens kan de rechtbank uit voornoemde verklaringen niet vaststellen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen dader 1 en de andere dader(s), in die zin dat er sprake is geweest van medeplegen en kan er aldus evenmin een veroordeling volgen. De criteria van medeplegen zijn door de Hoge Raad in het arrest d.d. 2 december 2014 aangescherpt. De kwalificatie van medeplegen is alleen gerechtvaardigd indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is. De verdachte moet aldus een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige [getuige 2] volgt niet dat de overige daders een dergelijke bijdrage hebben geleverd. Mede gelet op de bevindingen van verbalisant Heeringa [9] , die de verdachte in [adres] ter hoogte van een zwarte personenauto ziet bukken en hem met zijn hand een beweging met zijn hand ziet maken achter het linker voorwiel, alwaar nadien de gestolen ketting wordt gevonden en de wisselende verklaringen van de verdachte hieromtrent bij de politie, rechter-commissaris en ter terechtzitting, is de rechtbank wel van oordeel dat de verdachte een betrokkenheid heeft gehad bij de straatroof, maar kan zij, zoals reeds aangegeven, niet tot een bewezenverklaring komen van medeplegen. Dat de jongen met de pet zijn jas bij koffiehuis “Brouwertje” naar binnen heeft gegooid en zweette, zoals getuige [getuige 3] [10] heeft verklaard en dat deze jas op de camerabeelden van Stichting [X] [11] te zien was, maakt dit niet anders.
De verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.17
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
09/808830-14
1.
hij op [datum] 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (Apple macbook pro) en een geldbedrag en een sporttas (Bijenkorf) en een (gouden) zegelring (met zwarte steen) en een fotocamera en een i-pod mini en (bijbehorende) oordopjes, toebehorend aan [aangever 1] , zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door de
voordeur in te trappen;
2.
hij op [datum] 2015 te 's-Gravenhage met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam medewerkers van de Mediamarkt en/of de Vodafone en/of Tele2 heeft bewogen tot de afgifte van telefoons met bijbehorend abonnement, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk:
- een paspoort en bankpas (met bijbehorende pincode) op naam van [slachtoffer 1] verworven
en vervolgens
- meerdere telefoonabonnementen op naam van die [slachtoffer 1] afgesloten, waarbij hij verdachte
dat verworven paspoort en bankpas heeft getoond/gebruikt, waardoor die medewerkers van de
Mediamarkt en/of de Vodafone en/of Tele2 werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij op [datum] 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een paspoort (afgegeven door de daarvoor bevoegde Nederlandse autoriteiten) afgegeven aan
[slachtoffer 1] geboren [geboortedatum] 1996, welk gebruik hierin bestond dat hij verdachte bij het afsluiten van meerdere telefoonabonnementen bij de Mediamarkt, dat paspoort aan medewerkers van de Mediamarkt heeft getoond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Zoals hiervoor overwogen, levert het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 3 bewezenverklaarde naar het oordeel van de rechtbank geen strafbaar feit op, zodat verdachte daarvan moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/777136-14 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden en dat de verdachte ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/808830-14 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een locatiegebod, het volgen van een ambulante behandeling en het hebben van een dagbesteding.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn en dat de elektronische controle maximaal zes maanden zal duren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot het opleggen van een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest van de verdachte, met daarnaast eventueel een voorwaardelijk strafdeel. De raadsvrouw heeft schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte verzocht, opdat de verdachte meteen zijn leven kan oppakken conform het plan van de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebrachte aan de slachtoffers. Ook worden er vaak goederen gestolen, waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk is gehecht. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden en alleen maar aan hun eigen geldelijk gewin gedacht. Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan oplichting door met een paspoort en ING bankpas op naam van een ander abonnementen voor mobiele telefoons af te sluiten en aldus de Mediamarkt en/of Vodafone en/of Tele2 te benadelen.
De verdachte valt voorts te verwijten dat hij met zijn gedragingen het vertrouwen heeft ondermijnd, dat een ieder moet kunnen hebben in het deelnemen aan het economische en handelsverkeer.
De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 februari 2015, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke- en andere feiten.
Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordelingen is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van zijn laatste veroordeling opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 27 januari 2015 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld door mevr. drs [X] , kinder- en jeugdpsycholoog, met assistentie van mevr. drs. [Y] , forensisch psycholoog.
Blijkens dit rapport is er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ernstige gedragsstoornis beginnend in de kindertijd. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd en de antisociale trekken zijn reeds aanwezig.
Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van bovengenoemde gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens.
Er wordt geadviseerd om de verdachte voor het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig toerekeningsvatbaar te achten. De aanwezige gedragsstoornis maakt dat de verdachte impulsief handelt en onvoldoende geremd wordt vanwege lacunaire gewetensfuncties. Hij heeft moeite met grenzen en autoriteit, een geringe frustratietolerantie en een beperkt inlevingsvermogen. De verdachte is echter wel in staat het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en andere gedragskeuzes te maken. Het ontbreken van een dagbesteding en geldgebrek versterken de kans op recidive.
Geadviseerd wordt de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Tevens is aangegeven dat het wenselijk is dat de verdachte wordt behandeld voor de aanwezige gedragsstoornis. Gezien de geringe motivatie van betrokkene lijkt ‘Topzorg’ van de Waag het meest geschikt, omdat dit behandelprogramma outreachend, systeemgericht is en intensief samenwerkt met ketenpartners, zoals de reclassering. De Waag heeft aangegeven dat de verdachte voldoet aan het profiel om deel te nemen aan het behandelprogramma. Wel zijn zij van mening dat er een stevig kader moet zijn, zodat zij een duidelijke ‘stok achter de deur’ hebben. Hiernaast is voortzetting van het reclasseringstoezicht van belang.
Het meerderjarigen strafrecht wordt passend geacht voor de verdachte. Hij is inmiddels
18 jaar oud. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking en hij functioneert
qua ego-ontwikkeling op leeftijdsadequaat niveau. Zijn levensstijl is niet meer die van een jeugdige, maar van een jongvolwassene. Er is sprake van een jarenlange justitiële
voorgeschiedenis en de verdachte heeft als jeugdige veel hulpverlening en begeleiding gehad, hetgeen weinig effect heeft gesorteerd. Een pedagogische aanpak of gezinsgerichte
hulpverlening is niet meer geïndiceerd. De verdachte is niet onder de indruk van Justitie en
autoriteiten. Voorts is er sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken en kiest de verdachte voor het plegen van de delicten.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid, de kans op recidive en het opleggen van het meerderjarigen strafrecht uit het rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Reclassering Nederland.
Uit het meest recente rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 mei 2015 blijkt dat wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Aangegeven is dat de verdachte in het adolescentenstrafrecht wegingskader scoort op het merendeel van de contra-indicaties voor het jeugdstrafrecht, zoals zijn justitiële voorgeschiedenis en het laten mislukken van eerdere justitiële sancties. Daarnaast zijn er, lettende op zijn handelingsvaardigheden behalve op het punt van het vertonen van impulsief gedrag, geen indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zowel bij zijn ouders als ook bij de jeugdreclassering wordt gesignaleerd dat hun mogelijkheden om het gedrag van de verdachte aan te sturen, uitgeput zijn. De conclusie kan getrokken worden dat toepassing van de pedagogische aanpak niet langer haalbaar/passend is voor de verdachte.
Voorts wordt geadviseerd de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting (voor ambulante behandeling), een locatiegebod, te controleren door een elektronisch controlemiddel en het deelnemen aan een dagbesteding.
Tevens wordt geadviseerd om de periode die de verdachte in preventieve hechtenis heeft gezeten, gelijk te stellen aan het deel van de straf dat de onvoorwaardelijke detentie bevat.
Hoewel de verdachte geen baan, inkomen en/of huis te verliezen heeft, zijn er - aldus aangegeven - inhoudelijk gezien op dit moment wel al verschillende trajecten uitgezet/opgestart, zoals contact met Reclassering Nederland (RN), behandeling bij de Waag (programma Topzorg) en begeleiding vanuit Vroegtijdig Schoolverlaten (VSV) van de gemeente Den Haag. Wanneer besloten wordt tot oplegging van een voorwaardelijke sanctie in combinatie met de geadviseerde bijzondere voorwaarden, wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk geacht.
De rechtbank onderschrijft het strafadvies van de Reclassering Nederland en zal dit grotendeels opvolgen.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming onderschrijft in zijn rapport d.d. 28 april 2015 de toepassing van het strafrecht voor volwassenen.
De rechtbank is met de deskundigen, de Raad voor de Kinderbescherming en de Reclassering Nederland van oordeel dat thans het sanctierecht voor volwassenen moet worden toegepast. In beginsel wordt ten aanzien van 17-jarige daders het jeugdstrafrecht toegepast, maar artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van jeugdigen het sanctierecht voor volwassenen toe te passen, mits aan tenminste een van de daar genoemde criteria is voldaan. De rechtbank acht in deze zaak met deze verdachte het jeugdstrafrecht niet toereikend en zal aan artikel 77b Sr toepassing geven en de artikelen 77g tot en met 77gg van dat wetboek buiten toepassing laten.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte ten tijde van het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 1 bewezen verklaarde feit nagenoeg de leeftijd van achttien jaar had bereikt en hij ten tijde van de in die zaak onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten reeds de leeftijd van achttien jaar had bereikt.
Bovendien betreft het onder 1 bewezenverklaarde feit een ernstig feit en staat ook de persoonlijkheid van de verdachte, zoals uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt, niet aan toepassing van het sanctierecht voor volwassenen in de weg.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, dan ook van oordeel dat de feiten een gevangenisstraf van na te melden duur rechtvaardigen. Het uitgangspunt voor de strafoplegging is dat conform de richtlijnen terzake van recidive van een woninginbraak een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden kan worden opgelegd.
De rechtbank ziet wel aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als algemene voorwaarde onder andere het meewerken aan toezicht en begeleiding door de reclassering, in combinatie met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich dient te melden bij de reclassering, een locatieverbod met elektronische controle opgelegd krijgt, een ambulante behandeling bij de Waag of en soortgelijke instelling zal volgen en een dagbesteding zal hebben.
Gelet op de bepaling in artikel 14e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht komt de rechtbank, hoewel dit wel is geadviseerd en ook door de officier van justitie is gevorderd, niet toe aan het bepalen dat de op te leggen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Gelet op de thans bewezenverklaarde feiten wordt niet aan het vereiste van de bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen voldaan.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 1]heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/808830-14, feit 1, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 2.679,66.
7.1.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat ten aanzien van een groot aantal goederen de aankoopbewijzen ontbreken en ten onrechte de nieuwwaarde is opgevoerd, terwijl een tweedehandswaarde hiervoor geldt.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, hoewel deze namens de verdachte ten aanzien van de posten 1 tot en met 5 is betwist, is - naar het oordeel van de rechtbank - voldoende onderbouwd door de benadeelde partij, behoudens de post “ipod mini” nu deze blijkens het dossier reeds aan de benadeelde is geretourneerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 300,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 2.634,66.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van [datum] 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09/808830-14 onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.634,66, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
[datum] 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 1].
7.2
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 2]heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/808276-14, feit 1, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 628,-.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de gevorderde vrijspraak.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
7.3
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 4]heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/777136-14 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 317,-.
7.3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie opgelegd bij vonnis van deze rechtbank d.d. 27 februari 2014, te weten jeugddetentie voor de duur van 90 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 19 maart 2015 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 27 februari 2014, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk en andere feiten. Gelet op voormelde voorlichtingsrapportages van de diverse deskundigen omtrent de persoonlijkheid van de verdachte en de in te zetten hulpverlening, ziet de rechtbank aanleiding tot omzetting van de jeugddetentie in een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te melden duur.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 77b, 77m, 77n, 77dd, 77ee, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding
met parketnummer 09/808276-14 onder 1 en 2 en bij dagvaarding met parketnummer
09/777136-14 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/808830-14 onder 3 laste gelegde feit heeft begaan;
ontslaat de verdachte ten aanzien van parketnummer 09/808830-14 onder 3 van alle rechtsvervolging;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding
met parketnummer 09/808830-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
09/808830-14 feit 1
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK
09/808830-14 feit 2
OPLICHTING
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van
7 maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gedragsstoornis alsook zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij antisociale trekken zijn vastgesteld;
- gedurende de proeftijd op dagen en tijdstippen zoals vastgesteld door de Reclassering Nederland aanwezig is op de navolgende locatie: Netscherstraat 25, 2525 AL te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich maximaal 6 maanden onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- gedurende de proeftijd op dagen- en tijdstippen zoals vastgesteld door de
Reclassering Nederland zal deelnemen aan een dagbesteding, zolang de reclassering
dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
parketnummer 09/808830-14 feit 1:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangever 1], een bedrag van
€ 2.634,66, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [datum] 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.634,66, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [datum] 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
36 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
parketnummer 09/808276-14 feit 1:
verklaart de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
parketnummer 09/777136-14:
verklaart de benadeelde partij
[aangever 4]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de rechtbank gelast, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging te geven van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank d.d. 27 februari 2014, gewezen onder parketnummer 09/777012-13, te weten jeugddetentie voor de duur van
90 dagen,
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair

90 dagen vervangende jeugddetentie.

Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
en mr. D.E. Alink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015018376, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 25.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 16/17.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 21/25.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 13 mei 2015, eigen verklaring van de verdachte.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014102056, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 138.
6.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , pagina 53/55.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , pagina 51/52.
8.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 72/78.
9.Proces-verbaal van aanhouding van de verdachte [verdachte] , pagina 16/19.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , met bijlagen, pagina 43/50.
11.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 123/130.