ECLI:NL:RBDHA:2015:598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
14_4772 WSFBSF
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een herziening van zijn studiefinanciering, die was omgezet van de norm van een uitwonende naar een thuiswonende studerende. Eiser stelde dat hij onvoldoende was geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen deze herziening. De rechtbank oordeelde dat de herziening als een beschikking moest worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat verweerder, de Minister, in de toelichting op de herziening duidelijk melding had gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken, en dat er geen verschoonbaar verzuim was van de zijde van eiser. De rechtbank stelde vast dat de herziening een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan betrof en dat deze voldeed aan de eisen van de Awb. Eiser had zijn bezwaar niet tijdig ingediend, en de rechtbank oordeelde dat er geen rechtvaardiging was voor deze termijnoverschrijding. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/4772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats 1], eiser

(gemachtigde mr. H. Oldenhof)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 2 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 15 mei 2014 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2014.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser stond sinds 11 juli 2012 in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA, vanaf 2014: basisregistratie persoonsgegevens) ingeschreven op het adres [adres] te [plaats 1] (het GBA-adres). Aan eiser is met ingang van 1 september 2012 studiefinanciering toegekend naar de norm van een uitwonende studerende.
2. Verweerder heeft bij bericht van 11 december 2013 de aan eiser toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van
1 september 2012 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende (de herziening).
3. Eiser heeft met dagtekening 7 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de herziening.
Geschil
4. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de herziening dient te worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe voert verweerder aan dat de herziening voorzien is van een rechtsmiddelverwijzing en dat eiser had kunnen weten dat de herziening voor bezwaar vatbaar was. Daarnaast wijst verweerder op de voorkant van het bericht van 11 december 2013 waarop, indien betrokkene het niet eens is met een beslissing, wordt verwezen naar de toelichting bij het bericht.
6. Eiser neemt het standpunt in dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiser voldoet de herziening niet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht aan een besluit stelt. De herziening is niet ondertekend en de bezwaarclausule is niet op afdoende wijze aan eiser kenbaar gemaakt nu de rechtsmiddelverwijzing op de achterzijde van de herziening staat afgedrukt. Daarnaast suggereert de bewoording van het bericht van 11 december 2013 volgens eiser dat het hier enkel om een administratieve wijziging gaat. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de beslissing op bezwaar.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, (…)”
8. Naar het oordeel van de rechtbank dient de herziening te worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid van de Awb. Hiertoe overweegt de rechtbank dat vaststaat dat sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, nu het bericht van 11 december 2013 van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afkomstig is. Daarnaast houdt de herziening een publiekrechtelijke rechtshandeling in. Verweerder is immers op grond van artikel 7.1 van de Wet studiefinanciering 2000 bevoegd te herzien in geval van teveel of te weinig studiefinanciering is toegekend en de herziening is gericht op rechtsgevolg. Dat de beslissing automatisch is aangemaakt en daarom niet is ondertekend doet hier niet aan af.
9. Artikel 3:45 van de Awb luidt als volgt:
“1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.”
10. Bij de herziening heeft verweerder in de toelichting melding gemaakt van de mogelijkheid binnen zes weken na de datum van de herziening bezwaar te maken. Daarbij verwijst verweerder naar www.duo.nl voor informatie over het indienen van een bezwaarschrift. Op deze website is onder andere opgenomen wie bezwaar kan indienen en bij welk orgaan bezwaar gemaakt kan worden. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan hetgeen bepaald in artikel 3:45 van de Awb. Dat de toelichting op de achterzijde van het bericht van 11 december 2013 is opgenomen doet aan dit oordeel niet af. Dit temeer niet nu verweerder reeds op de eerste pagina van het bericht op de toelichting met de bezwaarclausule gewezen heeft.
11. Eiser heeft nog aangevoerd dat de opening van het bericht van 11 december 2013 de suggestie wekt dat het hier om een kleine administratieve wijziging zou gaan. De rechtbank kan eiser in deze stelling niet volgen. In het bericht heeft verweerder duidelijk vermeld dat hij de hoogte van de studiefinanciering van eiser vanaf oktober 2012 heeft aangepast. Dat eiser dit bericht heeft aangemerkt als administratieve wijziging dient dan ook voor zijn eigen rekening en risico te komen.
12. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
13. Niet in geschil is dat het bezwaar van eiser niet tijdig is ingediend. Eiser heeft als reden voor deze overschrijding gegeven dat hij de herziening niet als voor bezwaar vatbare beschikking heeft herkend. Gelet op de overwegingen 7-11 is daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven.
14. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.