Overwegingen
1. Met dagtekening 16 januari 2008 heeft eiseres een aanvraag zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2008 ingediend. Op grond van artikel 15, vierde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.
2. Met dagtekening 12 januari 2012 heeft verweerder van de Sociale Verzekeringsbank het bericht ontvangen dat eiseres voor haar kind kinderbijslag ontvangt. Derhalve wordt eiseres op grond van artikel 2, eerste lid, en artikel 5, tweede en derde lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb) geacht een aanvraag kindgebonden budget te hebben gedaan. Op grond van artikel 15, vierde lid van de Awir wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.
3. Met dagtekening 1 februari 2012 heeft eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 ingediend. Op grond van artikel 15, vierde lid van de Awir wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.
4. Bij beschikkingen van 28 december 2012 zijn voor het berekeningsjaar 2013 voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag verleend ten bedrage van respectievelijk € 1.060, € 1.017 en € 15.506.
5. Gedurende het berekeningsjaar 2013 stonden eiseres en haar minderjarige kind [kind] in de gemeentelijke basisadministratie (Gba) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats]. Gedurende deze periode stond ook [persoon C] op dit adres ingeschreven in de Gba.
6. Verweerder heeft [persoon C] als toeslagpartner van eiseres aangemerkt en de voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 bij beschikkingen van 31 december 2013 herzien naar € 0.
7. In geschil is de vraag of verweerder de voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2013 terecht herzien heeft. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder [persoon C] gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 november 2013 terecht als toeslagpartner van eiseres heeft aangemerkt.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat [persoon C] gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 november 2013 ten onrechte door verweerder als toeslagpartner is aangemerkt. Daartoe stelt zij dat [persoon C] in deze periode niet woonachtig was op het adres waarop hij in de Gba stond ingeschreven. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres gewezen op een gerechtelijke procedure die door Woningstichting Haag Wonen, verhuurder van [adres], wordt gevoerd tegen [persoon C] wegens woonfraude.
9. Verweerder neemt het standpunt in dat [persoon C] gedurende de periode 1 januari 2013 tot en met 30 november 2013 terecht als toeslagpartner van eiseres is aangemerkt. Hiertoe voert verweerder aan dat [persoon C] gedurende die periode op hetzelfde adres als eiseres stond ingeschreven en dat de gerechtelijke procedure waar eiseres naar verwijst zich nog in de onderzoeksfase bevindt.
Beoordeling van het geschil
10. Bij beschikkingen van 14 maart 2014 zijn de voorschotten kindgebonden budget en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 herzien naar € 85 en € 88. Bij beschikking van 30 april 2014 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 herzien naar € 1.315.
Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht worden de beroepschriften van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen deze herzieningsbeschikkingen.
11. Zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag zijn tegemoetkomingen waarvan de hoogte afhankelijk is van de draagkracht. Op grond van artikel 1 van de Awir is op deze regelingen de Awir van toepassing.
12. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Awir, luidde -voor zover hier van belang- voor het jaar 2013 als volgt:
“2. (…) wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en:
(…)
e. waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven (…).”
13. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens in de Gba. Een mogelijkheid om daarvan af te wijken, is opgenomen in artikel 3, tweede lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir. Deze bepaling luidt -voor zover hier van belang- voor het jaar 2013 als volgt:
“2. Iemand die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven indien:
(…)
c. blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (…).”
14. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er met hetgeen zij heeft aangevoerd in geslaagd een begin van bewijs te leveren van haar stelling dat [persoon C] gedurende het berekeningsjaar 2013 niet op zijn woonadres stond ingeschreven in de Gba en niet moet worden aangemerkt als toeslagpartner van eiseres. Eiseres heeft ter zitting een geloofwaardige verklaring afgelegd over haar relatie met [persoon C]. De rechtbank hecht in dit verband in het bijzonder belang aan de door eiseres overgelegde brief van Houweling & Kars advocaten van 2 oktober 2014 waarin bevestigd wordt dat de Woningstichting Haag Wonen ter zake van de woning gelegen aan de [adres] een gerechtelijke procedure voert tegen [persoon C] wegens woonfraude.
15. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de gerechtelijk procedure tegen [persoon C] niet afdoet aan zijn kwalificatie als toeslagpartner van eiseres nu deze procedure zich in de onderzoeksfase bevindt en er nog geen rechterlijk oordeel is uitgesproken. De rechtbank kan verweerder in dit standpunt niet volgen. Nu eiseres een begin van bewijs heeft geleverd van de onjuiste inschrijving van [persoon C] in de Gba heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op het standpunt mogen stellen dat [persoon C] in het berekeningsjaar 2013 dient te worden aangemerkt als toeslagpartner van eiseres.
16. Gelet op het bovenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Hierbij merkt de rechtbank de beroepen met zaaknummers SGR 14/3973, SGR 14/3974, SGR 14/3975, aan als samenhangend nu zij dezelfde geschilpunten betreffen en gezamenlijk ter zitting zijn behandeld. Derhalve stelt de rechtbank deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487, een wegingsfactor 1, en factor 1 wegens samenhang).