Geschil5.In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Verder is de hoogte van de belaste schenking in geschil, waarbij meer specifiek in geschil is of de schenking slechts bestaat uit de kwijtschelding van € 123.000, of dat sprake is van het (gedeeltelijk) schenken van een verhuurde woning waarop de waarderingsvoorschriften van artikel 21, vijfde en achtste lid, van de Wet en artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit van toepassing zijn.
6. Eiser stelt dat de schenking slechts bestaat uit het bedrag van de kwijtschelding van € 123.000. Ter nadere motivering van zijn standpunt heeft eiser aangevoerd dat weliswaar sprake is van een samenstel van rechtshandelingen waardoor verrekening van overdrachtsbelasting mogelijk is, maar dat daarmee nog geen sprake is van een schenking van een woning.
7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een, berekend naar een belaste verkrijging van € 117.970 (€ 123.000 verkrijging -/- € 5.030 vrijstelling) en met verrekening van € 2.359 overdrachtsbelasting (2% x € 117.970).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er geen toereikende volmacht is overgelegd.
Indien de rechtbank het beroep ontvankelijk acht, stelt verweerder zich op het standpunt dat bij een samenstel van rechtshandelingen, waarbij een onroerende zaak wordt verkocht en de koopsom (na omzetting in een geldlening) geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, fiscaal wordt aangenomen dat sprake is van het geheel of gedeeltelijk schenken van de onroerende zaak, zodat daarop de waarderingsvoorschriften genoemd onder 5 van toepassing zijn.
9. Verweerder concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Gemachtigde heeft met de door hem overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bevoegd was namens eiser beroep in te stellen. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
11. Het geschil spitst zich dan toe op de vraag of bij een samenstel van rechtshandelingen, waarbij een onroerende zaak wordt verkocht en vervolgens een deel van de koopsom (na omzetting in een geldlening) wordt kwijtgescholden, de schenking de onroerende zaak of de kwijtschelding tot voorwerp heeft.
12. Bij zijn arrest van 24 september 1997, nr. 32 567, ECLI:NL:HR:1997:AA3258, heeft de Hoge Raad beslist dat de verkoop van een huis, gevolgd door gedeeltelijke kwijtschelding van de koopsom, weliswaar een samenstel van rechtshandelingen vormt, maar dat dit geen schenking oplevert in de zin van het toentertijd geldende artikel 24, derde lid, van Wet. De in die bepaling bedoelde schenking betrof een schenking in de vorm van onroerende zaken, rechten waaraan die waren onderworpen of rechten die voor de heffing van overdrachtsbelasting daaraan waren gelijkgesteld. Het enkele feit dat (een deel van) de koopprijs uiteindelijk wordt kwijtgescholden, betekent derhalve niet dat aan de oorspronkelijke verkoop geen betekenis moet worden gehecht in die zin dat in wezen sprake was van de schenking van (een deel) van een onroerende zaak. 13. Tussen partijen is niet in geschil dat met de in 1 vermelde feiten sprake is van een samenstel van rechtshandelingen en mitsdien artikel 24, tweede lid, van de Wet toepassing vindt. Gezien het onder 12 aangehaalde arrest, betekent dit echter niet dat, zoals verweerder stelt, daarmee ook sprake is van schenking van (een deel van) een onroerende zaak. De rechtbank ziet in de wetswijziging van 2010 waarbij in de Wet het waarderingsvoorschrift van artikel 21, vijfde lid is opgenomen, geen aanleiding te concluderen dat aan het hiervoor aangehaalde arrest geen betekenis meer toekomt. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval de kwijtschelding het voorwerp van de schenking is, zodat de onder 5 aangehaalde waarderingsvoorschriften geen toepassing vinden. Het gelijk is daarom aan eiser en de rechtbank volgt hem in de onder 7 opgenomen berekening van de belaste verkrijging.
14. Gelet op het voorstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 490 en een
wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van de behandeling van het bezwaar is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat tijdens de bezwaarfase om vergoeding daarvan is verzocht.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belaste schenking van € 117.970 en met verrekening van € 2.359 overdrachtsbelasting en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.225;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter en mr. M.A. Dirks en mr. T.A. de Hek, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.