ECLI:NL:RBDHA:2015:5854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
C-09-457235 - FA RK 13-10255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot partneralimentatie en verdeling van huwelijksgoederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2015 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot partneralimentatie en de verdeling van huwelijksgoederen. De man is veroordeeld tot betaling van partneralimentatie van € 1.900,-- per maand aan de vrouw, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft tevens bepaald dat deze alimentatie per september 2017 op nihil zal komen te staan, gezien de verwachte inkomensgeneratie van de vrouw op dat moment.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden met een finaal verrekenbeding. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud, welke door de rechtbank is vastgesteld op € 6.300,-- per maand, rekening houdend met haar uitgaven en de huwelijkse welstand van partijen. De man heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van deze behoefte, maar de rechtbank heeft de door de vrouw gepresenteerde behoeftelijst als uitgangspunt genomen.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in staat is om de alimentatie te betalen. De behandeling van het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederen is aangehouden, en de rechtbank heeft bepaald dat de proceskosten en het overleggen van bescheiden eveneens worden aangehouden. De volgende zitting is gepland op 16 juni 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
7x
Rekestnummer: FA RK 13-10255 (echtscheiding) en FA RK 14-8014 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/457235 (echtscheiding) en C/09/475294 (verdeling)
Datum beschikking: 2 maart 2015
Scheiding
Beschikkingop het op 24 december 2013 ingekomen verzoek van:
[verzoeker],
de man,
wonende buiten Nederland,
advocaat: voorheen mr. D.Th.J. van der Klei te ’s-Gravenhage, thans mr. E.M. Kostense te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[verweerster],
de vrouw,
wonende buiten Nederland,
advocaat: mr. S.C. Braun te Rotterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
­ het verzoekschrift;
­ de brief d.d. 24 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de man;
­ het bericht d.d. 8 juli 2014, bij de rechtbank binnengekomen d.d. 10 juli 2014, met bijlage, van de zijde van de man;
­ het verweerschrift tevens verzoekschrift;
­ het verweer tegen het zelfstandig verzoek en gewijzigd verzoekschrift;
­ het verweerschrift tegen het gewijzigd verzoekschrift, tevens – naar de rechtbank begrijpt – gewijzigd verzoekschrift;
­ de brief d.d. 20 januari 2015, bij de rechtbank binnengekomen d.d. 21 januari 2015, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
­ de brief d.d. 23 januari 2015, met bijlagen, van de zijde van de man;
­ het bericht d.d. 30 januari 2015, met bijlage, van de zijde van de vrouw.
Op 2 februari 2015 heeft ter terechtzitting van deze rechtbank een
gecombineerde behandelingplaatsgevonden van zowel het onderhavige verzoek als het verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen (rekest- en zaaknummer: FA RK 15-77, C/09/480622). Op het verzoek tot voorlopige voorzieningen is bij afzonderlijke beschikking d.d. 16 februari 2015 beslist.
Ter terechtzitting zijn verschenen: advocaat van de vrouw en de man met mr. E.M.T. van Ruitenbeek-de Bekker. Van de zijde van de man en de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. De vrouw is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet in persoon ter terechtzitting verschenen.
Verzoek en verweer
Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de afrekening van het finale verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden (artikel 12) en de wijze waarop;
- veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van het saldo ter zake de afrekening tussen partijen bedoeld in artikel 12 akte huwelijks voorwaarden, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo per 16 mei 2014, tot de algehele voldoening door de vrouw;
- veroordeling van de vrouw tot afgifte van roerende zaken die de man toekomen op grond van artikel 2 lid 2 tweede deel, de sieraden en bontjas van zijn overleden moeder, en voorts van zijn persoonlijke spullen, te weten de handgesneden schaakstukken (een cadeau van zijn eerste vrouw) en zijn collectie foto’s en negatieven,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 7.000,-- per maand, althans een bijdrage overeenkomstig de behoefte respectievelijk de draagkracht van partijen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- veroordeling van de man om haar uit hoofde van artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden te betalen € 74.006,63 + p.m., exclusief wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verweerschrift van de vrouw van 16 april 2014;
­ beveling van de man – bij tussenbeschikking – om alle benodigde gegevens – en in ieder geval de door de vrouw genoemde stukken – in het geding te brengen teneinde de behoefte van de vrouw en de verrekenvordering uit hoofde van artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden vast te kunnen stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,-- per dag, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen dwangsom voor elke dag of dagdeel waarop de man twee weken na het wijzen van de beschikking kennelijk in gebreke is gebleken in het overleggen van de stukken;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] Verenigde Staten van Amerika.
- De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse. Volgens de vrouw beschikt zij daarnaast ook over de Cubaanse nationaliteit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap met een finaal verrekenbeding.
- Deze rechtbank heeft op 29 april 2014 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang heeft de rechtbank:
­ bepaald dat de man gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te [adres] Verenigde Staten van Amerika, met het bevel dat de vrouw die woning binnen twee weken dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 5.000,-- per maand vastgesteld, met ingang van 14 april 2014, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Deze rechtbank heeft op 11 september 2014 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de voormelde beschikking d.d. 29 april 2014 afgewezen.
- Deze rechtbank heeft op 16 januari 2015 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang heeft de rechtbank de voormelde beschikking d.d. 29 april 2014 gewijzigd, en heeft de som welke de man met ingang van 7 januari 2015 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 2.500,-- per maand bepaald, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Beoordeling

Ontvankelijkheid

De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk zou zijn, nu het griffierecht niet betaald zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, in beginsel, op grond van artikel 3, vierde lid, Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) griffierecht verschuldigd is vanaf de indiening van het verweerschrift. Echter, ingevolge artikel 11 Wgbz wordt op het griffierecht in mindering gebracht het griffierecht dat reeds is voldaan in de zaak waarop het geding of verzoekschrift betrekking heeft. Nu de vrouw reeds in de voorlopige voorzieningen procedure, in welke procedure op 29 april 2014 een beschikking is gewezen, griffierecht heeft voldaan, is de vrouw in onderhavige procedure geen griffierecht meer verschuldigd. De rechtbank zal derhalve kennis nemen van het verweerschrift van de vrouw en daarmee met het verzoek tot nevenvoorzieningen van haar zijde.

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.

Partneralimentatie

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek.
In beginsel is op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, het recht van de staat New York van toepassing, nu de vrouw stelt dat zij aldaar haar gewone verblijfplaats heeft.
De vrouw heeft evenwel, althans zo begrijpt de rechtbank, een beroep gedaan op artikel 5 van voornoemd Protocol en stelt zich op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek omdat het Nederlands recht nauwer verbonden is met het huwelijk van partijen. De man voert verweer tegen de stelling van de vrouw.
Ingevolge dit laatste artikel is, in het geval van onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten, ex-echtgenoten of tussen partijen bij een nietig verklaard huwelijk, artikel 3 niet van toepassing indien een van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere Staat, in het bijzonder dat van de Staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer verbonden is met het huwelijk. In dat geval is het recht van die andere Staat van toepassing.
Het is de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat partijen elkaar in het buitenland hebben ontmoet. De vrouw was voor het huwelijk woonachtig in Cuba en de man verbleef destijds in de Verenigde Staten op basis van hierna te noemen werkzaamheden. De vrouw is bij de man in [stad], Verenigde Staten, gaan wonen. Partijen zijn in het kader van de diplomatieke status van de man vervolgens voor een periode van ongeveer drie jaar in Iran woonachtig geweest en hebben daarna gedurende vier jaren in Nederland verbleven. Vanwege de uitzending van de man naar [stad] hebben partijen vanaf 2009 tezamen in [stad] gewoond, alwaar de vrouw thans nog zou verblijven. De man is in augustus 2014 vertrokken uit [stad] en verblijft thans, eveneens in verband met zijn dienstbetrekking met het [werkgever], in [stad], Zwitserland.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van Nederland nauwer is verbonden met het huwelijk van partijen dan het recht van de staat [stad]. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de man een diplomatenstatus heeft en zijn verblijfplaats afhankelijk is van het land waarnaar hij door het [werkgever] wordt uitgezonden. Zijn uitzending als diplomaat heeft derhalve meegebracht dat de man in [stad] verbleef ten tijde van het huwelijk van partijen en zij aldaar zijn gehuwd. Dat de vrouw thans verblijft in [stad] hangt ook samen met de uitzending van de man naar deze stad sinds 2009. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen ook elders in het buitenland hebben verbleven, maar dat Nederland altijd de basis is gebleven, ook omdat partijen langere tijd in Nederland hebben gewoon en het woonhuis in [stad] immer hebben aangehouden. Daarnaast hebben beide partijen de Nederlandse nationaliteit en hebben zij bij huwelijkse voorwaarden d.d. [datum] een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht ten aanzien van het huwelijksvermogensregime van partijen. Verder blijkt uit het dossier dat de man in Nederland altijd als inwoner aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting. Gelet op dit alles zal de rechtbank Nederlands recht toepassen op het verzoek om een bijdrage in het levensonderhoud door de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte van de vrouw
De vrouw verzoekt vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
De vrouw heeft haar behoefte berekend aan de hand van de zogenoemde Hofnorm en stelt haar behoefte op grond daarvan op € 5.866,10,-- per maand. Ook heeft de vrouw een (aangepaste) behoeftelijst op basis van haar uitgaven overgelegd. Blijkens deze behoeftelijst en het verhandelde ter terechtzitting stelt de vrouw een behoefte te hebben van meer dan € 6.300,-- netto per maand. De man heeft betwist dat de behoefte van de vrouw op basis van de voornoemde Hof-norm dient te worden berekend en heeft daarnaast posten opgenomen op de behoeftelijst van de vrouw betwist.
Nu de vrouw een behoefteberekening op basis van haar uitgaven heeft opgesteld, geldt deze lijst in beginsel als uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan in dit geval af te wijken. Gelet hierop behoeft het verweer van de man ten aanzien van de mogelijke toepassing van de Hof-norm geen beoordeling.
Hoewel de man de door de vrouw gestelde behoefte betwist, gaat de rechtbank, gelet op de huwelijkse welstand van partijen, uit van een behoefte van € 6.300,-- per maand. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de man posten op de behoeftelijstje heeft betwist voornamelijk met het oog op de situatie dat de vrouw thans geen representatieve taken meer heeft. Echter de rechtbank is van oordeel dat haar behoefte huwelijks gerelateerd is en derhalve met de uitgaven voor representatie rekening gehouden moet worden. Bovendien is namens de vrouw ter zitting nog betoogd dat dit nog niet alle lasten zijn. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de behoefte op basis van de Hofnorm in de voorlopige voorzieningen procedure, waarin op 16 januari 2015 een beschikking is gewezen, op € 6.329,-- is berekend.
Aanvullende behoefte
Het inkomen van de vrouw dient in mindering te worden gebracht op de behoefte. Zij heeft thans een dienstbetrekking voor 60% van een volledige werkweek.
De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 3.098,-- per maand. De rechtbank neemt hierbij een netto inkomen ad $ 40.931,94 in aanmerking voor de periode van begin 2014 tot 20 december 2014, conform het cumulatieve bedrag zoals dat is vermeld op de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie over de periode 7 december 2014 tot 20 december 2014. In aanmerking nemende dat het jaar 2014 tot 31 december 2014 loopt, zal de rechtbank het voormelde bedrag vermeerderen met een bedrag dat ziet op de laatste anderhalve week van het jaar 2014. De rechtbank zal een bedrag ad $ 1.071,-- in aanmerking nemen, conform het gemiddelde over de drie laatste recente salarisspecificatie van de vrouw over de periode 23 november 2014 tot 9 januari 2015. De rechtbank houdt derhalve rekening met een netto inkomen van omgerekend $ 42.003,-- netto per jaar, oftewel omgerekend per de wisselkoers op 23 februari 2015 afgerond € 37.175,--.
Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw op dit moment op afgerond € 3.200,-- netto per maand.
Gelet op de betwisting door de vrouw, volgt de rechtbank de man niet in zijn stelling dat er aan de zijde van de vrouw op dit moment sprake zou zijn van een hogere verdiencapaciteit. De rechtbank neemt daarbij de duur van het huwelijk in aanmerking, de rolverdeling daarin en dat de vrouw pas sinds twee jaar een betaalde arbeidsbetrekking heeft.
De rechtbank zal, zoals hierna zal blijken, evenwel bepalen dat de vrouw na een periode van ruim twee jaar, gerekend vanaf de te verwachte datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, geacht wordt in staat te zijn om een inkomen te genereren gebaseerd op een volledige werkweek. Derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat zij per september 2017, de maand waarin de man met pensioen zal gaan, een inkomen genereert van omgerekend € 61.000,--. Voorts overweegt de rechtbank dat zij op dat moment ook pensioeninkomsten zal hebben nu in de huwelijkse voorwaarden partijen verevening van pensioenen zijn overeengekomen. Gelet hierop zal de vrouw per september 2017 geen behoefte meer hebben aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. De rechtbank komt daarmee niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek tot limitering van de alimentatieduur als bedoeld in artikel 1:157, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank aanleiding eerst de ingangsdatum te behandelen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ingangsdatum dat op grond van artikel 1:157 BW de verplichting tot het verschaffen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw niet eerder intreedt dan op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Draagkracht van de man
Gelet op de ingangsdatum maakt de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de man gebruik van de alimentatierichtlijnen en tarieven van de Expertgroep alimentatienormen uit 2015, eerste helft.
- InkomenDe rechtbank neemt een bruto maandinkomen ad € 6.138,92,-- in aanmerking conform de salarisspecificatie van december 2014. Verder houdt de rechtbank rekening met vakantiegeld ad € 5.893,-- per jaar en een eindejaarsuitkering ad € 6.114,-- per jaar, berekend naar een jaarbedrag aan de hand van de voormelde salarisspecificatie. Voorts houdt de rechtbank rekening met een afgedragen pensioenpremie van € 472,-- per maand, conform voormelde salarisspecificatie.
De rechtbank zal in het kader van de draagkracht de aan de man toegekende toelagen van in totaal € 4.079,-- netto per maand, zoals dat blijkt uit de specificatie bij de salarisspecificatie van oktober 2014, volledig in aanmerking nemen.
Ten aanzien van de woning in [stad] houdt de rechtbank rekening met een eigenwoningforfait ten bedrage van € 3.225,--, conform het door de man overgelegde fiscaal rapport 2013 inzake de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2013. Voorts houdt de rechtbank conform voormeld rapport rekening met een bedrag van € 11.382,-- per jaar aan rente en kosten met betrekking tot de hypothecaire schuld van de woning in [stad]. De rechtbank overweegt hierbij dat het consumptief deel van de lening alleen “onder de streep” in aanmerking wordt genomen.
De rechtbank zal geen rekening houden met enig inkomsten uit vermogen nu de man gemotiveerd heeft betwist dat er thans nog sprake is van vermogen aan zijn kant en de vrouw haar stelling vervolgens niet nader heeft onderbouwd.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de voor de man geldende heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting ad € 1.342,-- per jaar en de arbeidskorting ad € 1.010,-- per jaar.
De rechtbank berekent aldus het netto besteedbaar inkomen van de man op € 8.392,-- per maand.
- LastenGelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de woonlasten van de man ter zake van de woning in [stad], neemt de rechtbank aan de lastenzijde van de man een woonlast ad € 948,-- per maand in aanmerking en een forfait overige eigenaarslasten ad
€ 95,-- per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een bedrag ad € 658,-- en € 274,-- als zijnde woonlast, nu uit de door de man overgelegde specificatie van de toelagen bij de salarisspecificatie van oktober 2014 volgt dat die bedragen ten behoeve van huisvesting respectievelijk water- en energiegebruik worden ingehouden.
Deze lasten worden verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de woonlasten van € 227,-- per maand.
Verder houdt de rechtbank rekening met een bedrag ad € 104,-- per maand, zijnde het consumptief deel van de schuld bij Florius en ABB, conform het voormeld fiscaal rapport 2013.
De man stelt zich op het standpunt dat het door de hem ontvangen bedrag aan toelagen volledig in aftrek moeten komen op het inkomen van de man, nu hij de toelagen ook daadwerkelijk aanwent ter bestrijding van kosten. Nu de vrouw dit heeft betwist en de man ook geen overzicht heeft overgelegd met betrekking tot het totale bedrag aan ontvangen toelagen, zal de rechtbank in redelijkheid een deel van het bedrag in aanmerking nemen als kostenpost en wel € 2.000,--.
De rechtbank neemt voorts een premie ziektekostenverzekering in aanmerking ad € 140,--, conform het door de man overgelegde polisblad 2015 van [naam] De rechtbank houdt geen rekening met een verplicht eigen risico, nu de man dergelijke uitgaven met onvoldoende stukken heeft onderbouwd. Deze last wordt verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie ziektekosten van € 39,-- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande per maand en een draagkrachtpercentage van 60. De rechtbank berekent dat de man een draagkracht heeft van € 3.803,-- om in het levensonderhoud van de vrouw te voorzien.
Jus-vergelijking
Teneinde te bepalen of de man door voldoening van een partnerbijdrage conform de behoefte van de vrouw niet in aan nadeligere financiële positie komt te verkeren dan de vrouw, is aan de orde dat de rechtbank een jusvergelijking zal maken. Echter, gelet op de omstandigheid dat de vrouw woonachtig is in [stad] en derhalve te maken heeft met een lager belastingtarief dan het Nederlandse belastingtarief, zal de rechtbank de partnerbijdrage niet berekenen met behulp van een automatische jus-vergelijking, maar overweegt zij als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 1.900,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat de vrouw een gedeelte van haar inkomen zal dienen aan te wenden ten behoeve van haar woonlasten. De rechtbank heeft in dat kader rekening gehouden met een gemiddelde woonlast van circa € 1.200,-- per maand. Voorts houdt de rechtbank, evenals aan de zijde van de man, rekening met een premie ziektekostenverzekering ad € 140,-- per maand. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening gehouden dat de vrouw ten aanzien van haar inkomen een lagere belastingdruk ervaart dan de man naar Nederlandse tarieven. Hoewel ter terechtzitting ter sprake is gekomen dat partijen zich mogelijk nog zouden kunnen uitlaten ten aanzien van de daadwerkelijke belastingdruk in [stad] ten aanzien van het inkomen van de vrouw, zal de rechtbank hiervan geen gebruik maken nu zij bovenvermelde bijdrage redelijk acht.

Verdeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden.
Krachtens artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten dat interne recht vóór het huwelijk hebben aangewezen als het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht.
Inhoudelijke beoordeling
Zoals reeds ter terechtzitting is besproken wordt de behandeling van het verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden en wordt de behandeling van dit verzoek voortgezet op een zitting op na te melden datum en tijdstip.

Proceskosten en overlegging bescheiden

Nu nog geen eindbeslissing zal worden gegeven ten aanzien van het verzoek tot verdeling, zal de beslissing aangaande de proceskosten en aangaande het overleggen van bescheiden eveneens worden aangehouden.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [verzoeker] en [verweerster]
gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats], Verenigde Staten van Amerika;
bepaalt het door de man tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren bedrag:
­ met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 1.900,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
­ met ingang van september 2017 op nihil;
en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot
verdeling, de proceskosten en het overleggen van bescheidenzal worden voortgezet op de terechtzitting van
16 juni 2015 te 9.15 uur;
bepaalt dat deze beschikking heeft te gelden als oproeping;
bepaalt dat de raadslieden bescheiden waarop zij zich ter terechtzitting willen beroepen uiterlijk tien dagen vóór de dag der terechtzitting in afschrift aan de wederpartij en aan de rechtbank moeten doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de verdeling, de proceskosten en het overleggen van bescheidenaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, bijgestaan door mr. L. Mos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2015.