ECLI:NL:RBDHA:2015:5844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
AWB 14/27357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Rijken-Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bezwaar en motivering van het bestreden besluit in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 april 2015, staat de proceskostenvergoeding in bezwaar centraal. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die aanvankelijk werd afgewezen. Na bezwaar werd de vergunning alsnog verleend, maar de proceskosten in de bezwaarprocedure werden niet vergoed door verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de proceskostenvergoeding onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten in beroep, maar niet in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de nieuwe feiten die tijdens de bezwaarfase naar voren kwamen, de beslissing om de verblijfsvergunning te verlenen hebben beïnvloed. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in beroep, die zijn vastgesteld op € 980, en het griffierecht van € 165. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/27357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.G.A. Wever).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]” afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar alsnog in het bezit gesteld van de door haar gewenste verblijfsvergunning, met een geldigheidsduur van 2 april 2014 tot 2 april 2019.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een verblijfsvergunning aangevraagd. Die heeft zij in eerste instantie bij het primaire besluit niet gekregen. Na het maken van bezwaar kreeg zij de vergunning wel. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt in de bezwaarprocedure, maar die kosten heeft verweerder niet vergoed. Als reden daarvoor heeft verweerder in het bestreden besluit vermeld:
“Het (…) besluit is herroepen wegens de waardering van feiten die pas bekend zijn geworden in de bezwaarfase. Dat besluit is niet herroepen wegens aan de IND te wijten onrechtmatigheid.”
2. Deze zaak draait om de vraag of de proceskostenvergoeding in bezwaar door verweerder terecht is geweigerd en om de vraag of die weigering goed genoeg is gemotiveerd in het bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt die laatste vraag ontkennend; verweerder heeft met de korte en algemeen geformuleerde redengeving zoals hiervoor in rechtsoverweging 1 geciteerd, niet goed uitgelegd waarom de proceskosten niet worden vergoed. Met die redengeving is weliswaar aangehaakt bij het wettelijk geldende criterium voor vergoeding van dit soort kosten (opgenomen in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb), maar de invulling van dat criterium in dit concrete geval is door verweerder achterwege gelaten. Met andere woorden: verweerder heeft niet duidelijk gemaakt welke pas na de bezwaarfase bekend geworden feiten nu precies maakten, dat het primaire besluit is herroepen. Daarom valt niet te controleren of die herroeping haar oorzaak heeft in een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en dus ook niet of er proceskosten in bezwaar hadden moeten worden toegekend.
3. Het bestreden besluit is dus onvoldoende gemotiveerd en moet om die reden worden vernietigd. Het beroep wordt gegrond verklaard en verweerder zal worden veroordeeld om aan eiseres de proceskosten die zij heeft gemaakt in verband met de behandeling van dit beroep, te vergoeden.
4. Vervolgens beziet de rechtbank of er redenen zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, dat wil zeggen: of er redenen zijn om ondanks dat het besluit wordt vernietigd, toch te oordelen dat verweerder geen proceskostenvergoeding in bezwaar verschuldigd is (artikel 8:72, derde lid van de Awb).
5. Om die vraag te kunnen beantwoorden, beoordeelt de rechtbank het standpunt dat verweerder in het verweerschrift en op de zitting over het niet toekennen van de proceskosten in bezwaar heeft ingenomen. Dat standpunt houdt kort gezegd in dat in de bezwaarfase en meer in het bijzonder tijdens de hoorzitting feiten naar boven zijn gekomen die niet eerder bekend waren. Verweerder doelt volgens de toelichting ter zitting dan op het feit dat referent sinds kort vrijwilligerswerk doet als buschauffeur voor zestien uur in de week, dat hij via de sociale dienst en Vluchtelingenwerk begeleiding krijgt bij het vinden van werk, dat hij veel heeft gesolliciteerd en een aantal malen op gesprek is geweest, kortom dat hij serieus bezig is met het vinden van betaald werk en daar ook vorderingen in maakt. Die omstandigheden waren er volgens verweerder ten tijde van het primaire besluit nog niet. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Aan eiseres moet worden toegegeven dat ook ten tijde van het primaire besluit al sprake was van een arbeidsverleden van referent als vrijwilliger en werknemer, maar dat neemt niet weg dat op het moment van het nemen van het primaire besluit door eiseres zelf gesproken werd van een ‘uitzichtloze situatie’ op dit punt. De positieve ommezwaai is pas gekomen tijdens de bezwaarfase, en nu verweerder stelt dat juist die ommezwaai hem heeft gebracht tot het toekennen van de verblijfsvergunning, is er geen aanknopingspunt om te kunnen oordelen dat verweerder die verblijfsvergunning ten onrechte niet al bij het primaire besluit heeft toegekend. Dat betekent dus dat verweerder de proceskosten die eiseres in de bezwaarprocedure heeft gemaakt, niet hoefde te vergoeden.
6. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat hij denkt dat verweerder niet eerlijk is over de reden waarom de verblijfsvergunning alsnog is verleend; hij vermoedt dat de verblijfsvergunning in werkelijkheid is verleend vanwege de objectieve belemmering die voor referent (die een asielvergunning heeft) en hun dochter [naam 2] bestaat. Verweerder heeft echter gemotiveerd betwist dat dit de reden is geweest voor de vergunningverlening en (de gemachtigde van) eiseres heeft de stelling, dat verweerder daar niet eerlijk over is en dat in dit soort zaken de verlening altijd is gegrond op de objectieve belemmering, niet onderbouwd. Gelet daarop zal de rechtbank aan die stelling voorbij gaan.
7. Het beroep wordt dus zoals gezegd gegrond verklaard en eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven wel in stand en dat betekent dat zij geen recht heeft op vergoeding van de proceskosten die zij in bezwaar heeft gemaakt.
8. Het bedrag van de proceskosten in beroep is € 980,– (samengesteld uit € 490,– voor het opstellen van het beroepschrift en € 490,– voor het verschijnen ter zitting). Verweerder zal ook worden veroordeeld om het griffierecht dat eiseres heeft betaald (€ 165,–), te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,– aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 980,– te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen
vierweken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), hoger beroep vreemdelingenzaken. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de ABRvS worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.