ECLI:NL:RBDHA:2015:5786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
C-09-486325 - FA RK 15-2634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen in het kader van alimentatie en omgangsregelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen, ingediend door de vrouw, die in deze procedure als verzoekster optreedt. De vrouw verzoekt om een wijziging van de beschikking van 22 januari 2015, waarin voorlopige kinderalimentatie en omgangsregelingen zijn vastgesteld. De man, die als belanghebbende wordt aangemerkt, is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op de juiste wijze is opgeroepen en dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie en omgangsregelingen rechtvaardigt. De vrouw stelt dat de ontwikkeling van de 'Haagsche Lijn' en de wijziging van het kindgebonden budget van invloed zijn op de alimentatie, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van het verzoek. De rechtbank concludeert dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot wijziging van de beschikking van 22 januari 2015, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-2634
Zaaknummer: C/09/486325
Datum beschikking: 11 mei 2015

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 7 april 2015 ingekomen verzoek van:

[verzoekster],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. L.J.W. Govers te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerder],

de man,
wonende te [woonplaats].

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift.
Op 24 april 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij is verschenen: de advocaat van de vrouw. De vrouw is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet in persoon ter terechtzitting verschenen.

Verzoek en verweer

Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 22 januari 2015 is – voor zover hier aan de orde –:
 bepaald dat de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
 bepaald dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige bij zich te hebben:
  • een weekend per veertien dagen, vanaf vrijdag uit school tot maandag voor school, waarbij de man de minderjarige uit school zal halen en haar weer terugbrengt naar school;
  • de helft van de algemeen erkende feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen;
  • twee weken aaneengesloten in de zomer(school)vakantie, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen;
  • Vaderdag;
  • de verjaardag van de man;
 bepaald dat de som welke de man met ingang van 24 november 2014 tot 1 januari 2015 voorlopig zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige € 600,-- per maand bedraagt;
 bepaald dat de som welke de man met ingang van 1 januari 2015 voorlopig zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige € 350,-- per maand bedraagt;
 bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De vrouw verzoekt voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank thans:
 een door de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2015, althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, te betalen voorlopige kinderalimentatie van
€ 604,-- per maand, althans een bedrag hoger dan € 350,-- per maand, vaststelt,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen op uiterlijk de eerste dag van iedere kalendermaand,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de man niet in de procedure is verschenen. Uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt dat aan de man een afschrift van het verzoekschrift alsook een oproep voor de terechtzitting van 24 april 2015 is verzonden conform de door de wet daaraan gestelde eisen. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat hij van de vrouw bevestigd heeft gekregen dat de man nog immer woonachtig is op het adres zoals dit blijkt uit de in het systeem ingevolge de Wet Basisregistratie Personen geregistreerde gegevens.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de man op de juiste wijze is opgeroepen.
Ontvankelijkheid
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, welke wijziging is gelegen in het feit dat de rechtbank Den Haag de zogenaamde ‘Haagsche Lijn’ heeft ontwikkeld en derhalve sedertdien alimentatie technisch anders dient te worden omgegaan met de alleenstaande ouderkop (AOK) en/of dat de ontwikkeling van de ‘Haagsche Lijn’ maakt dat bij het wijzen van voormelde beschikking voorlopige voorzieningen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan nu, zo blijkt thans, bij het berekenen van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige ten onrechte het volledige kindgebonden budget inclusief AOK (te weten een bedrag van (afgerond) € 340,-- [254+86] per maand) in plaats van het kindgebonden budget minus AOK (te weten een bedrag van € 86,-- per maand) in mindering is gebracht op de behoefte van de minderjarige zoals dit is berekend aan de hand van de Nibudtabel. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige bedraagt volgens de vrouw – rekening houdend met de ‘Haagsche Lijn’ – met ingang van 1 januari 2015 € 604,-- [690-86] per maand. De man moet financieel in staat worden geacht om, bij gebreke van draagkracht aan de zijde van de vrouw, het voormeld eigen aandeel volledig voor zijn rekening te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan voormelde beschikking van 22 januari 2015 worden gewijzigd indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening(en) niet in stand kan (kunnen) blijven. Ook ten aanzien van de (verzochte) wijziging van een in het kader van de voorlopige voorzieningen vastgestelde onderhoudsbijdrage geldt het bepaalde in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW), (Hoge Raad, 8 juni 1973,
NJ1973/405, ECLI:NL:HR:1973:AB4157).
De rechtbank ziet zich, gelet op de stellingen van de vrouw, allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid, BW, die een nieuwe beoordeling van de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de man rechtvaardigt.
Bij zijn uitspraak van 27 maart 1998 (
NJ1998, 551, ECLI:NL:HR:1998:ZC2618) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingevolge artikel 1:401, eerste lid, BW een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen, maar dat die bepaling de rechter in beginsel vrij laat te beoordelen aan welke omstandigheden hij bij zijn beslissing omtrent het verzoek tot wijziging betekenis wil toekennen, en zo ja, welke betekenis. Niet valt in te zien dat dit anders zou zijn indien – zoals in het onderhavige geval – wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud wordt verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat in dezen van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, BW geen sprake is. Nog daargelaten dat één van de rechterlijke uitspraken waar door de vrouw ter onderbouwing van haar stelling in haar verzoekschrift naar wordt verwezen dateert van vóór de datum van de beschikking waar wijziging van wordt verzocht (en van vóór de datum waarop het verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen ter terechtzitting is behandeld) en derhalve niet gesproken kan worden van een wijziging die zich
nadienheeft voorgedaan, is de rechtbank van oordeel dat aan de door de vrouw geschetste omstandigheid, te weten ‘de ontwikkeling van de Haagsche Lijn’ niet de betekenis moet worden toegekend die de vrouw daaraan toegekend wil zien. De geschetste omstandigheid levert geen relevante wijziging op als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, BW en noopt dientengevolge niet tot een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht.
Voorts dient, gelet op de stelling van de vrouw dat bij het wijzen van voormelde beschikking voorlopige voorzieningen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, te worden beoordeeld of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401, vierde lid, BW.
Ingevolge artikel 1:401, vierde lid, BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Blijkens de parlementaire geschiedenis van laatstgenoemd artikel wordt met de term 'onjuiste of onvolledige gegevens' een onjuiste of onvolledige voorstelling van de
feitenbedoeld (MvA II, Parl. gesch. Invoeringswet boek 1, blz. 1445).
De rechtbank overweegt dat de wettelijke maatstaven voor de bepaling van het bedrag dat voor levensonderhoud verschuldigd is, de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige zijn. Gesteld noch gebleken is dat de behoefte van de minderjarige en/of de draagkracht van de man na het wijzen van de beschikking voorlopige voorzieningen gewijzigd zou zijn. De behoefte van de minderjarige wordt door de vrouw – net als eerder in de voorlopigevoorzieningenprocedure – ongewijzigd gesteld op € 690,-- per maand en het netto besteedbaar inkomen van de man (in het kader van de bepaling van zijn draagkracht) op € 3.307,25 per maand.
Nu de vrouw in onderhavige procedure gelijkluidende (feitelijke) gegevens ten grondslag heeft gelegd aan haar (wijzigings-)verzoek, welke gegevens door de rechtbank eerder bij haar beoordeling en beslissing in de voorlopigevoorzieningenprocedure zijn betrokken, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:401, vierde lid, BW.
Gezien al het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen
d.d. 22 januari 2015.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.R. van der Meer, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. J.M. Baars als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2015.