ECLI:NL:RBDHA:2015:5730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
C/09/486293 / KG RK 15-752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van familierechter in omgangsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2015 een verzoek tot wraking behandeld van een familierechter, mr. J. Visser, in een procedure over een omgangsregeling en kinderalimentatie. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema, stelde dat de rechter partijdig was en haar onheus had bejegend. Dit zou blijken uit het bagatelliseren van het drugsgebruik van de wederpartij en het onterecht diskwalificeren van verzoekster. De rechter heeft echter de beschuldigingen betwist en verwees naar de zittingsaantekeningen die volgens hem een ander beeld schetsen van de zitting. De wrakingskamer heeft de gang van zaken ter zitting beoordeeld en geconcludeerd dat de vrees voor partijdigheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/29
zaak-/rekestnummer: C/09/486293 / KG RK 15-752
zaak-/rekestnummer hoofdzaak: C/09/472125 / FA RK 14-6584
datum beschikking: 1 mei 2015
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden;
strekkende tot wraking van:
mr. J. Visser,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is:
[belanghebbende],
belanghebbende in de hoofdzaak,
advocaat: mr. E.H. de Milliano-Machielse te Katwijk.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 25 maart 2015 heeft de behandeling ter zitting ten overstaan van de rechter plaatsgevonden van het op 15 augustus 2014 door [verzoekster] ingediende verzoek tot vastlegging van een omgangsregeling en kinderalimentatie alsmede van het door [belanghebbende] hiertegen gevoerde verweer en ingediende zelfstandig verzoek. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting. Bij brief van 31 maart 2015 heeft mr. Koorn-Harkema namens [verzoekster] een verzoek tot wraking van de rechter gedaan. De rechter heeft bij brief van 7 april 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 20 april 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoekster], bijgestaan door haar advocaat, is verschenen. De rechter is eveneens verschenen. Namens [belanghebbende] is verschenen mr. P.F.D.P. de Milliano, kantoorgenoot van de advocaat van [belanghebbende].

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoekster was de rechter ter zitting vooringenomen en partijdig, althans heeft hij de schijn gewekt dit te zijn. Zo heeft de rechter het drugsgebruik van [belanghebbende] gebagatelliseerd en heeft hij geen consequenties verbonden aan de antwoorden op zijn vragen over het drugsgebruik van [belanghebbende]. Door te zeggen dat hij geen verstand had van ‘die rotzooi’ heeft de rechter impliciet te kennen gegeven dat hij niet in staat is te beoordelen of de omgang tussen [belanghebbende] en de dochter van [belanghebbende] en [verzoekster] veilig kan plaatsvinden.
Daarnaast heeft de rechter [verzoekster] ter zitting onheus bejegend en gediskwalificeerd door op te merken dat [verzoekster] de broek aan had, dat [belanghebbende] naar haar pijpen moest dansen en dat [verzoekster] erop uit was om de dochter bij [belanghebbende] weg te houden. De rechter ging niet serieus in op hetgeen [verzoekster] in dit verband naar voren bracht, zoals dat het nodig is dat de communicatie tussen haar en [belanghebbende] verbetert. Ook heeft de rechter nauwelijks vragen aan [verzoekster] gesteld en heeft hij ook niet gevraagd naar het welbevinden van de dochter.
Aan het eind van de zitting werd de rechter opeens en zonder aanleiding erg boos op [verzoekster], waardoor de rechter voor [verzoekster] niet meer benaderbaar was. [verzoekster] kon daardoor niet meer haar standpunt geven over begeleiding van de omgangsregeling door de moeder van [belanghebbende]. Ook heeft [verzoekster] geen gelegenheid gekregen om haar voorafgaand aan de zitting opgestelde verklaring voor te lezen. Door vervolgens ambtshalve een dwangsom op te leggen en aan te kondigen dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard is de zaak door de rechter onnodig op scherp gezet.
Mogelijk was de rechter geïrriteerd omdat hij de zitting – kennelijk – van een andere rechter heeft overgenomen en heeft hij zijn irritatie op partijen althans op [verzoekster] afgereageerd.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. De rechter herkent zich niet in de door [verzoekster] gestelde gang van zaken ter zitting en verwijst naar de zittingsaantekeningen. Door [verzoekster] gestelde uitlatingen van de rechter die niet uit de zittingsaantekeningen blijken, worden door de rechter betwist.
De rechter stelt ter zitting partijen te hebben bevraagd en daarbij het beginsel van hoor en wederhoor te hebben toegepast. Het is vervolgens aan de rechter om consequenties te verbinden aan hetgeen door partijen is verklaard. Volgens de rechter beschikt hij wel over algemene kennis over drugs en de gevolgen van drugsgebruik, maar heeft hij bij partijen nadere informatie gevraagd over het door [belanghebbende] gebruikte middel. Daarbij heeft hij het drugsprobleem van [belanghebbende] niet gebagatelliseerd.
De rechter bestrijdt [verzoekster] onheus te hebben bejegend dan wel te hebben gediskwalificeerd. Wel heeft hij [verzoekster] voorgehouden dat zij [belanghebbende] blijkens de overgelegde What’s app-berichten stevig aanpakte. Dat volgens de rechter (verbetering van de) communicatie tussen [verzoekster] en [belanghebbende] niet van belang zou zijn voor de vast te stellen omgangsregeling, is een conclusie van [verzoekster]. De beschikking hierover moet nog worden gegeven.
[verzoekster] is ter zitting volgens de rechter voldoende in de gelegenheid gesteld om haar standpunt ten aanzien van de omgangsregeling naar voren te brengen en als zij dit had gevraagd had [verzoekster] de kennelijk door haar opgestelde verklaring kunnen voorlezen. De rechter stelt niet naar het welbevinden van de dochter van [verzoekster] en [belanghebbende] gevraagd te hebben, omdat niet was gebleken dat er sprake was van een kindeigen problematiek.
Tot slot ontkent de rechter boos te zijn geworden. Omdat [verzoekster] de rechter onderbrak tijdens het geven van het voorlopig oordeel over de zaak, stelt de rechter dat voorlopige oordeel met enige stemverheffing te hebben vervolgd. De rechter betwist dat hij niet aanspreekbaar zou zijn geweest over begeleiding van de omgang door iemand anders dan de moeder van [belanghebbende]. Van de zijde van [verzoekster] is geen andersluidend voorstel hiertoe gedaan. De dwangsom en uitvoerbaarverklaring bij voorraad zijn niet uit boosheid of irritatie aangekondigd. De rechter verwijst voor de motivering hiervan naar de zittingsaantekeningen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij voor de gang van zaken ter zitting zal uitgaan van hetgeen in de relatief uitgebreide zittingsaantekeningen is opgenomen. De stelling van [verzoekster] dat de zittingsaantekeningen een onjuist dan wel onvolledig beeld geven van het verhandelde ter zitting is, gelet op de betwisting hiervan door de rechter alsmede gelet op de stelling van mr. de Milliano dat volgens zijn kantoorgenoot de zitting prima is verlopen, niet komen vast te staan. Meer in het bijzonder is niet komen vast te staan dat de rechter boos zou zijn geworden en [verzoekster] ‘de deur zou hebben uitgescholden’, zoals door [verzoekster] is gesteld en door de rechter is betwist. Dat de rechter geïrriteerd zou zijn over het overnemen van de zitting van een collega is evenmin gebleken. Dit betreft een veronderstelling van (de advocaat van) [verzoekster] die door de rechter is betwist.
5.4.
Niet is gebleken dat de rechter ter zitting heeft opgemerkt dat [verzoekster] de broek aan had, dat [belanghebbende] naar haar pijpen moest dansen en dat [verzoekster] erop uit was om de dochter van [verzoekster] en [belanghebbende] bij [belanghebbende] weg te houden. Uit de zittingsaantekeningen blijkt wel dat de rechter zich kritisch heeft uitgelaten over de toon van de What’s app berichten van [verzoekster] aan [belanghebbende], maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter [verzoekster] daarmee niet onheus bejegend dan wel gediskwalificeerd. Het staat de rechter immers vrij zijn constateringen aan een partij voor te houden en die partij daarmee de gelegenheid te bieden om een eventuele onjuiste indruk van de rechter hierover bij te stellen.
5.5.
De zittingsaantekeningen geven geen steun voor de stelling van [verzoekster] dat de rechter het drugsprobleem van [belanghebbende] bagatelliseerde. De rechter heeft blijkens de zittingsaantekeningen [belanghebbende] juist uitgebreid bevraagd over zijn drugsgebruik en hij heeft daarbij ook kritisch doorgevraagd. Dat de rechter daarbij meer vragen heeft gesteld aan [belanghebbende] dan aan [verzoekster] maakt niet dat de rechter vooringenomen dan wel partijdig was. Het ging immers om het drugsgebruik van [belanghebbende], zodat het voor de hand ligt dat de rechter in ieder geval aan hem vragen stelde, terwijl de rechter vervolgens ook aan [verzoekster] heeft gevraagd hoe zij er tegenaan kijkt. Dat de rechter ter zitting heeft gezegd dat hij ‘niet bekend is met die rotzooi’ toen het middel GHB ter sprake kwam, betekent evenmin dat de rechter vooringenomen dan wel partijdig was. Of de rechter – ondanks de aan partijen althans [verzoekster] gevraagde informatie over gevolgen van het gebruik van het middel GHB – over onvoldoende kennis zou beschikken om in deze specifieke zaak te beslissen is een vraag die thans niet voorligt, zodat de wrakingskamer aan die stelling van [verzoekster] voorbij gaat.
5.6.
Uit de zittingsaantekeningen komt wel het beeld naar voren van een in het bijzonder aan het einde van de behandeling niet prettig verlopen zitting, te weten op het moment dat het bevragen van partijen geleidelijk is overgegaan in het geven van een voorlopig oordeel. Toen [verzoekster] vervolgens de rechter tijdens het geven van zijn voorlopig oordeel onderbrak, is de rechter volgens zijn eigen stelling met stemverheffing verder gegaan. De wrakingskamer concludeert dat de communicatie tussen de rechter en [verzoekster] op dat moment van de zitting niet prettig verliep. Nadat [verzoekster] vervolgens had gesteld dat zij niet zou meewerken aan de (opbouw van de) omgangsregeling, heeft de rechter aangegeven dat hij ambtshalve een dwangsom aan de op te leggen omgangsregeling zou verbinden en dat hij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren. Dat [verzoekster] zich hierdoor onheus bejegend heeft gevoeld is weliswaar voorstelbaar maar naar het oordeel van de wrakingskamer is de vrees van [verzoekster] voor de (schijn van) partijdigheid van de rechter onvoldoende objectief gerechtvaardigd. Dat de rechter een voorlopig oordeel geeft waarmee een van partijen het niet eens is en dat hierbij de communicatie onprettig verloopt, is hiervoor onvoldoende. De stelling van [verzoekster] dat zij haar standpunt over de persoon die de omgangsregeling zou kunnen begeleiden door de irritatie van de rechter niet naar voren heeft kunnen brengen, wordt door de zittingsaantekeningen niet ondersteund. Hieruit blijkt juist dat [verzoekster] heeft verklaard dat zij wil dat er deskundige begeleiding via jeugd en gezin zal zijn. Dat de rechter vervolgens een hiervan afwijkend voorlopig oordeel geeft, betekent niet dat hij de stelling van [verzoekster] op dit punt niet heeft willen horen.
5.7.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema;
• verweerder in de hoofdzaak p/a zijn advocaat mr. E.H. de Milliano-Machielse;
• de rechter mr. J. Visser.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, H.M.D. de Jong en M. Soffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste rechter.