ECLI:NL:RBDHA:2015:5705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6130 AWB - 15_6132 AWB - 15_6134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor Syrische vreemdelingen met betrekking tot overdracht aan Italië

Op 19 mei 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin drie eisers, allen Syrische vreemdelingen, een beroep hebben ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen waren ingediend op 22 september 2014, maar werden door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvragen. De eisers voerden aan dat er geen garanties zijn dat zij als gezin bij elkaar zullen blijven in Italië, en dat de Italiaanse autoriteiten hen eerder hadden verzocht om het land te verlaten. Tijdens de zitting op 11 mei 2015 zijn de eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en heeft de verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de garanties van de Italiaanse autoriteiten onvoldoende zijn om te concluderen dat de eenheid van het gezin gewaarborgd is. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 980,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/6130, AWB 15/6132 en AWB 15/1634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2015 in de zaken tussen

1.
[eiseres 1], eiseres, V-nummer [V-nummer 1],
mede namens haar minderjarige zoon
[zoon eiseres 1], V-nummer [V-nummer zoon],
2.
[eiseres 2], eiseres, V-nummer [V-nummer 2], en
3.
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer eiser],
hierna samen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

Procesverloop

Eiseres 1 heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en dat haar zoon is geboren op [geboortedatum]. Eiseres 2 heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser 3 heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum]. Allen hebben gesteld de Syrische nationaliteit te bezitten. Zij verblijven allen als vreemdeling in Nederland. Op 22 september 2014 hebben zij, eiseres 1 mede namens haar minderjarige zoon, aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluiten van 24 maart 2015 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 24 maart 2015 hebben eisers tegen deze besluiten, ieder afzonderlijk, een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Eiseres 1, eiseres 2 en eiser 3 zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [tolk], tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 604/2013).
2 Eisers hebben aangevoerd dat er geen sprake is van een garantie van de Italiaanse autoriteiten waaruit blijkt dat het gezin bij elkaar wordt gehouden, vooral nu er sprake is van een fictief claimakkoord. Voorts zijn zij van mening dat verweerder een vergewisplicht heeft of Italië de aanvraag blijvend gaat honoreren. Eisers stellen dat evenmin uit het dossier blijkt dat Italië de asielaanvragen in behandeling zal gaan nemen, nu de Italiaanse autoriteiten eerder eisers hebben bericht om Italië binnen vijf dagen te verlaten, terwijl eiseres en haar minderjarige zoon behoren tot de groep kwetsbare vreemdelingen.
3 Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, nr. 29217/12, inzake Tarakhel versus Zwitserland (www.echr.coe.int; arrest Tarakhel) heeft het EHRM onder meer overwogen dat bij overdracht aan Italië onvoldoende garantie bestaat dat gezinnen op een passende wijze zullen worden opgevangen en dat de eenheid van het gezin behouden zal blijven, zodat het noodzakelijk is dat de autoriteiten daartoe voorafgaand aan de overdracht van de Italiaanse autoriteiten garanties verkrijgen.
Op 16 januari 2015 2015 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht om aan te geven dat eiseres en haar gezin bij elkaar zullen worden gehouden op een daartoe geschikte opvanglocatie. Hierop hebben de Italiaanse autoriteiten op 17 februari 2015 in zijn algemeenheid gegarandeerd dat, na de overdracht aan Italië, alle gezinnen met minderjarige kinderen op de meegezonden lijst bijeen worden gehouden en worden ondergebracht in een opvangcentrum waarin de voorzieningen zijn aangepast aan de familie en de leeftijd van de kinderen. Daarnaast wordt bevestigd dat na aankondiging van de overdracht zal worden gespecificeerd welk opvangcentrum het gezin zal opvangen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het vorenstaande, wordt voldaan aan de voorwaarden in het arrest Tarakhel en dat er daarom geen reden is om af te zien van een overdracht aan Italië. Hij voert aan dat bij terugkeer van eiseres en haar gezin in Italië er derhalve geen strijd zal zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De rechtbank overweegt dat het dossier een ongedateerde garantie bevat die afkomstig is van het ‘Head of Office III’ van het Italiaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken. De lijst die aan de brief ten grondslag ligt bevindt zich niet in het dossier. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat de rechtbank de lijst mag inzien, maar dat de lijst niet kan worden overgelegd omdat er ook andere vreemdelingen dan eisers op de lijst zijn vermeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen goede reden heeft gegeven waarom de lijst niet in het dossier zit. De reden dat er andere vreemdelingen op voorkomen is daartoe onvoldoende. Immers, het ligt op de weg van verweerder om stukken – al dan niet geanonimiseerd – in te brengen. Hiervoor kent de Algemene wet bestuursrecht een aparte procedure. Ook overigens acht de rechtbank het eerst ter zitting inzage geven in de lijst, in strijd met de goede procesorde. De vraag of de algemeen opgestelde brief met de daarbij gevoegde lijst voldoende is om te kunnen oordelen of in de onderhavige zaken is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in het arrest Tarakhel, blijft derhalve onbesproken.
5 Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen reeds hierom gegrond worden verklaard.
6 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,-- (1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,--, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van J.J. Kip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).