In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gedateerd 23 maart 2015, te vervallen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Oolgaard, verzocht om het vervallen van de aanwijzing omdat zij niet kon voldoen aan de voorwaarden die daarin waren gesteld. De minderjarigen, geboren in 2001 en 2007, stonden onder toezicht van de gecertificeerde instelling, die de schriftelijke aanwijzing had afgegeven naar aanleiding van zorgen over de samenwerking met de moeder.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarigen feitelijk bij de moeder verblijven. De kinderrechter heeft de stukken en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, in overweging genomen. De moeder heeft aangegeven dat zij inziet dat de minderjarigen behandeling nodig hebben en dat zij alle afspraken zal nakomen. De vader was van mening dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk was, gezien de eerdere samenwerking met de moeder.
De kinderrechter oordeelde dat de gecertificeerde instelling niet zorgvuldig had gehandeld bij het afgeven van de schriftelijke aanwijzing, aangezien de minderjarigen al met de behandeling waren gestart voordat de aanwijzing werd gegeven. De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen, maar benadrukte dat de zorgen over de minderjarigen onverminderd blijven bestaan en dat de afspraken met de gecertificeerde instelling over de behandeling van de minderjarigen bij Groos orthopedagogiek van kracht blijven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er staat geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.