Overwegingen
1. Aan eiseres is (op haar verzoek) met dagtekening 4 oktober 2013 de nadere voorlopige aanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 1.779. Van een eerdere voorlopige aanslag is € 444 met de nadere voorlopige aanslag verrekend, zodat het te betalen bedrag op de nadere voorlopige aanslag per saldo € 1.335 was.
2. Met dagtekening 16 januari 2014 is aan eiseres een betalingsherinnering gezonden omdat geen (termijn)betaling is ontvangen.
3. Met dagtekening 18 februari 2012 heeft verweerder aan eiseres een aanmaning gestuurd waarbij € 15 aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
4. Vanwege het uitblijven van de (termijn)betaling van de nadere voorlopige aanslag heeft verweerder met dagtekening 12 maart 2014 een dwangbevel aan eiseres betekend en daarbij € 93 betekeningskosten in rekening gebracht. Eiseres heeft tegen deze betekeningskosten op 19 maart 201 een bezwaarschrift ingediend.
5. Omdat een uitspraak op bezwaar uitbleef, heeft eiseres op 19 juni 2014, onder verwijzing naar het eerder door haar ingediende bezwaarschrift, nogmaals een bezwaarschrift ingediend en heeft de ontvanger voorts in gebreke gesteld.
6. Eiseres heeft met dagtekening 11 augustus 2014 een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het op 19 maart 2014 ingediende bezwaarschrift.
7. Bij besluit van 18 augustus 2014 heeft verweerder de maximale dwangsom van
€ 1.260 aan eiseres toegekend.
8. Met dagtekening 19 augustus 2014 heeft verweerder alsnog uitspraak op het bezwaar van eiseres gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de kosten van het dwangbevel.
9. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 19 augustus 2014.
10. Het niet tijdig nemen van een besluit is niet langer in geschil, nu verweerder dit heeft erkend en aan eiseres de maximale dwangsom heeft toegekend. In zoverre is het beroep gegrond. In geschil is nog wel of verweerder terecht de betekeningskosten van het dwangbevel in rekening heeft gebracht.
Eiseres verzoekt om een proceskostenvergoeding en om een schadevergoeding wegens een onrechtmatige overheidsdaad ter zake van de invorderingshandelingen.
Eiseres stelt dat zij in verband met opheldering van de kwestie wat betreft het opleggen van een nadere voorlopige aanslag een afspraak heeft proberen te maken bij de publieksbalie van het regiokantoor. Daar vond een medewerkster het niet nodig om hiervoor een afspraak te maken. Eiseres vindt het afhouden van een afspraak een onrechtmatige overheidsdaad en stelt dat de betekeningskosten dienen te vervallen.
11. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) is een belastingaanslag invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet.
Ingevolge artikel 11 van de Wet maant de ontvanger de belastingschuldige die een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
In artikel 12, eerste lid, van de Wet is bepaald dat de invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Ingevolge het tweede lid van dit artikel - voor zover hier van belang - kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.
12. Onweersproken staat vast dat eiseres de verschuldigde (termijn)betaling niet heeft gedaan binnen de haar daartoe geboden termijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het eiseres niet aan tijd ontbroken om duidelijkheid te krijgen over de nadere voorlopige aanslag, temeer niet nu haar gemachtigde die zelf heeft aangevraagd. Verweerder heeft dan ook terecht eiseres aangemaand binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning alsnog te betalen. Nu ook daarop betaling binnen de gestelde termijn is uitgebleven, is vervolgens terecht aan eiseres een dwangbevel betekend. De bij de betekening van het dwangbevel in rekening gebrachte kosten zijn berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Niet is gebleken dat de betekeningskosten op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard voor wat betreft de betekeningskosten van het dwangbevel .
14. Voor zover eiseres stelt dat verweerder door het niet willen maken van een afspraak een onrechtmatige daad heeft begaan, stelt de rechtbank vast, wat er verder ook van zij, dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen of een onrechtmatig besluit, waartegen beroep op de bestuursrechter openstaat, zodat aan de toepassing van artikel 8:88 van de Awb niet wordt toegekomen. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding dan ook af.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft het gewicht van de zaak op 0,5 (licht) vastgesteld daar het beroep gegrond is verklaard voor zover dit was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank is niet gebleken van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2015.