ECLI:NL:RBDHA:2015:5458
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing studiefinanciering en ingangsdatum terugbetaling
In deze zaak heeft eiser op 13 november 2014 bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin de ingangsdatum van een terugbetaling van studiefinanciering op 1 juli 2014 was vastgesteld. Deze datum was bepaald op basis van artikel 10a.7 van de Wet studiefinanciering 2000, naar aanleiding van een verzoek om verlaging van het maandbedrag dat op 30 juni 2014 was ingediend. De rechtbank heeft op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank overwoog dat de ingangsdatum van de terugbetaling niet eerder kan ingaan dan de eerste van de maand volgend op het verzoek om verlaging. Eiser had in zijn bezwaar vooral de ingangsdatum van 1 juli 2014 betwist, maar de rechtbank oordeelde dat deze datum terecht was vastgesteld. Eiser had eerder, op 6 januari 2014, een bericht ontvangen waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2014 een bedrag van € 684,65 per maand diende terug te betalen. Eiser had echter geen tijdig bezwaar gemaakt tegen dit bericht, wat zijn positie verzwakte.
De rechtbank merkte op dat indien eiser niet aannemelijk maakt dat hij een adreswijziging aan DUO heeft doorgegeven, het niet aan DUO kan worden aangerekend dat zij het bericht naar het laatst bekende adres heeft gestuurd. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht ongegrond was verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.