ECLI:NL:RBDHA:2015:5458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing studiefinanciering en ingangsdatum terugbetaling

In deze zaak heeft eiser op 13 november 2014 bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin de ingangsdatum van een terugbetaling van studiefinanciering op 1 juli 2014 was vastgesteld. Deze datum was bepaald op basis van artikel 10a.7 van de Wet studiefinanciering 2000, naar aanleiding van een verzoek om verlaging van het maandbedrag dat op 30 juni 2014 was ingediend. De rechtbank heeft op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank overwoog dat de ingangsdatum van de terugbetaling niet eerder kan ingaan dan de eerste van de maand volgend op het verzoek om verlaging. Eiser had in zijn bezwaar vooral de ingangsdatum van 1 juli 2014 betwist, maar de rechtbank oordeelde dat deze datum terecht was vastgesteld. Eiser had eerder, op 6 januari 2014, een bericht ontvangen waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2014 een bedrag van € 684,65 per maand diende terug te betalen. Eiser had echter geen tijdig bezwaar gemaakt tegen dit bericht, wat zijn positie verzwakte.

De rechtbank merkte op dat indien eiser niet aannemelijk maakt dat hij een adreswijziging aan DUO heeft doorgegeven, het niet aan DUO kan worden aangerekend dat zij het bericht naar het laatst bekende adres heeft gestuurd. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht ongegrond was verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/568

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats 1] ,

domicilie kiezende te [plaats 2] , eiser
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 10 december 2014, waarbij het bezwaar van eiser tegen het hierna onder 1 te noemen besluit ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door [gemachtigde] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij bericht van 6 oktober 2014 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij de aanmaning voor de maand april 2014 niet heeft betaald en dat voor de inning daarvan de deurwaarder wordt ingeschakeld. Eiser wordt er tevens aan herinnerd dat hij de termijn voor de maanden mei en juni 2014 niet heeft betaald. Bij dit bericht is tevens aan eiser meegedeeld dat hij - naar aanleiding van zijn verzoek verlagen maandbedrag van 30 juni 2014 - vanaf 1 juli 2014 niets hoeft te betalen.
2. Bij bericht van 6 januari 2014 is aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2014 € 684,65 per maand dient terug te betalen. Dit bedrag vloeit voort uit de op dat moment nog openstaande studiefinancieringsschuld en de nog resterende aflosperiode. Eiser heeft op 13 november 2014 slechts bezwaar gemaakt tegen het bericht van 6 oktober 2014 en met name tegen de daarin genoemde ingangsdatum van 1 juli 2014. Deze ingangsdatum is op de voet van artikel 10a.7 van de Wet studiefinanciering 2000 bepaald naar aanleiding van het op 30 juni 2014 ingediende verzoek om verlaging van het maandbedrag en kan niet eerder ingaan dan de eerste van de maand volgend op het verzoek. Het bezwaar hiertegen is dan ook terecht ongegrond verklaard.
3. Ten overvloede en ter toelichting voor eiser merkt de rechtbank nog het volgende op. Voor de vaststelling met ingang van 1 januari 2014 van de draagkracht van eiser - die ten tijde van belang in het buitenland woonachtig was - had eiser tijdig een verzoek moeten doen, dan wel tijdig bezwaar moeten maken tegen het bericht van 6 januari 2014. Vast staat dat eiser geen tijdig verzoek heeft gedaan. Voor het bericht van 6 januari 2014 heeft in zijn algemeenheid dan het volgende te gelden. Indien eiser niet aannemelijk maakt dat hij aan DUO een adreswijziging heeft doorgegeven, of althans de adreswijziging DUO niet heeft bereikt, kan het niet aan DUO worden aangerekend dat zij het bericht naar het bij haar laatst bekende adres heeft gezonden. Dat is slechts anders indien DUO - zoals hier aan de orde lijkt te zijn gelet op de aanleiding van het bericht - bekend is met het gewijzigde (buitenlandse) adres en zij er desalniettemin toe besluit het bericht naar het voorlaatste adres te sturen terwijl zij weet dat eiser daar niet meer woonachtig is. Dan heeft te gelden dat het bericht niet op de juiste wijze is bekendgemaakt hetgeen tot gevolg heeft dat de bezwaartermijn van zes weken pas gaat lopen op het moment dat het bericht wel op de juiste wijze aan eiser is bekendgemaakt. Aldus het moment dat eiser het bericht van 6 januari 2014 onder ogen krijgt. Het is dan aan eiser ter zake van voornoemd bericht aannemelijk te maken dat hij zich daartegen binnen zes weken daarna schriftelijk op enigerlei wijze heeft verzet.
4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.