ECLI:NL:RBDHA:2015:5386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
15-8474 en 15-8473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van besluit inzake asielaanvraag en verblijfsvergunning met belangenafweging van minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de asielaanvraag van eiseres, die ook de belangen van haar minderjarige dochter in het geding had. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 23 april 2015, waarin haar asielaanvraag werd afgewezen en geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd verleend. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en na het sluiten van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in Marokko zodanige problemen te vrezen had dat dit asielrechtelijke bescherming rechtvaardigde. De voorzieningenrechter wees erop dat eiseres in 1992 met een toeristenvisum naar Frankrijk was gekomen en pas in 2015 asiel had aangevraagd, wat haar geloofwaardigheid ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de problemen die eiseres met haar familie in Marokko had, niet voldoende waren om haar asielaanvraag te onderbouwen.

Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de belangen van de dochter van eiseres, die in Nederland was geboren en naar school ging, onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter benadrukte dat het recht op respect voor het privéleven van het kind, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, niet adequaat was beoordeeld door de staatssecretaris. Dit leidde tot de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit, waarbij de rechtbank verweerder opdroeg om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de belangen van het kind.

De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van een dergelijke maatregel na de gedeeltelijke vernietiging van het besluit. Tot slot werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.470, en werd aangegeven dat tegen deze uitspraak binnen een week hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/8474 (verzoek) en AWB 15/8473 (beroep)
V-nummers: [nummer] en [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 7 mei 2015 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

mede ten behoeve van haar minderjarige kind
[naam 2]([geboortedatum]),
gemachtigde: mr. J.C.A. Koen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2015 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen en is haar niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.
Eiseres heeft beroep tegen het bestreden besluit ingesteld en verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015.
Eiseres en haar minderjarige dochter zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J. Lakjaa-Woudstra, tolk in de Marokkaans-Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2. Nu er redelijkerwijs geen nader onderzoek nodig is, zal de voorzieningenrechter tevens uitspraak doen in het beroep.
3. Wat betreft het onderdeel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de asielaanvraag wordt overwogen dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het relaas over de problemen met de broers en overige familieleden niet geloofwaardig is. Daarbij speelt een grote rol dat eiseres niet bij haar komst in Nederland, in 1992, asiel heeft aangevraagd, ook niet in 2003, toen zij een verblijfsvergunning om medische redenen heeft gevraagd, maar pas in 2015. Daaruit blijkt niet dat er in 1992 een acute reden was om bescherming te vragen. Eiseres is in 1992 met een toeristenvisum naar Frankrijk gekomen, is toen weer teruggekeerd naar Marokko en is vervolgens met een visum naar Nederland gekomen. Ook is eiseres wettelijk gescheiden van haar Libische echtgenoot, ondanks de gestelde tegenwerking van haar broers.
4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als alleenstaande moeder met een kind met onbekende vader zodanige problemen in Marokko te vrezen heeft dat dit zou moeten tot asielrechtelijke bescherming. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt weliswaar dat de situatie niet rooskleurig is voor vrouwen in haar positie. Anderzijds blijkt daaruit en uit de door verweerder aangehaalde landeninformatie, dat deze problematiek de aandacht heeft van de autoriteiten en dat ook non-gouvernementele organisaties hulp en steun bieden. De voorzieningenrechter volgt de beoordeling op dit punt van verweerder.
5. De asielaanvraag van eiseres is daarom terecht afgewezen.
6. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. In geschil is met name of er aanspraak is op verblijf op grond van het recht op respect voor het privéleven van het in Nederland geboren kind van eiseres, dat nu negen jaar oud is en naar school gaat. Daarop is in de besluitvorming van verweerder onvoldoende op kenbare wijze acht geslagen. Verweerder heeft wel verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 28 april 2009 (08/40581 en 08/38877), doch daarin is uitsluitend het familieleven aan de orde gekomen. Bovendien was de dochter toen twee jaar oud en is inmiddels een nieuwe situatie ontstaan die bij de beoordeling moet worden betrokken. Ook in latere uitspraken, eiseres betreffende, is het recht op respect voor het privéleven van de dochter van eiseres niet aan de orde geweest. Verweerder had in het kader van het ambtshalve meetoetsen of er aanspraak is op een reguliere vergunning, uitdrukkelijk de belangen van de dochter in het kader van het recht op respect voor haar privéleven moeten meewegen. De stelling van verweerder ter zitting dat het recht op respect voor het privéleven niet uitdrukkelijk is aangevoerd, is onjuist. Op dit recht is een beroep gedaan bij de zienswijze, maar daarop is in het bestreden besluit niet gereageerd.
7. De voorzieningenrechter zal verweerder niet de gelegenheid geven op bij wijze van bestuurlijke lus de gelegenheid te geven om hangende deze procedure een aanvullend besluit te nemen. Het betreft hier immers een AA-procedure, een spoedprocedure. Het beroep is gegrond, voor zover dat is gericht tegen het ambtshalve besluit om geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Het besluitonderdeel dat daarop betrekking heeft wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarover zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen. Het besluitonderdeel dat betrekking heeft op de asielaanvraag, wordt in stand gelaten.
8. Nu verweerder zich na de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit opnieuw zal moeten beraden op het ambtshalve verlenen van een regulier verblijfsrecht aan de dochter van eiseres en daarmee aan eiseres, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij ambtshalve is besloten om eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.470 (veertienhonderdzeventig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 7 mei 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.