ECLI:NL:RBDHA:2015:5372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
3986744 RP VERZ 15-50174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding wegens schending aanzegplicht artikel 7:668 lid 3 BW (nieuw) en overgangsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Timing Uitzendteam B.V. [verzoeker] had een verzoek ingediend tot veroordeling van Timing tot betaling van een aanzegboete, omdat hij meende dat Timing de aanzegplicht had geschonden. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] eindigde op 31 januari 2015, terwijl de nieuwe aanzegplicht volgens artikel 7:668 lid 1 BW pas van toepassing werd op arbeidsovereenkomsten die eindigen op of na 1 februari 2015. De kantonrechter oordeelde dat Timing geen aanzegverplichting had, omdat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] eindigde binnen een maand na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. Dit betekende dat de aanzegplicht niet van toepassing was op zijn situatie. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van [verzoeker] moesten worden afgewezen, en dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om op de hoogte te zijn van de wijzigingen in de wetgeving omtrent aanzegverplichtingen en de gevolgen daarvan voor hun werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
YFR
Rolnr.: 3986744 \ RP VERZ 15-50174
13 mei 2015

Vonnis in de zaak van:

[verzoeker],wonende te [woonplaats],verzoekende partij,gemachtigde: mr. L.M. Zuydgeest,

tegen

de besloten vennootschap Timing Uitzendteam B.V.,

gevestigd te Apeldoorn,
verwerende partij,
gemachtigde: R. Loot.
Partijen zullen worden aangeduid als [verzoeker] en Timing.

Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 11 maart 2015;
  • het verweerschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 13 april 2015.
1.2.
Op 20 april 2015 is het verzoek mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] in persoon, vergezeld door zijn vader mr. [CF]. Namens Timing was aanwezig mevrouw R. Loot. [verzoeker] heeft zich bediend van een korte pleitnota. Van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.

Feiten

2.1.
[verzoeker] is op 29 juni 2014 bij Timing in dienst getreden tegen een bruto uurloon van € 13,36. [verzoeker] is bij Total Nederland gedetacheerd geweest.
2.2.
In de ‘Bevestiging detacheringsovereenkomst fase B’ is ten aanzien van de duur van de overeenkomst onder punt 13 opgenomen: ’29-6-2014 tot en met 31-1-2015 en eindigt derhalve op 1-2-2015 van rechtswege.’

Verzoek en verweer

3.1.
Het verzoek strekt tot veroordeling van Timing om een aanzegboete, bedoeld in het nieuwe artikel 7:668 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aan [verzoeker] te voldoen, te vermeerderen met rente en kosten. [verzoeker] legt hier aan ten grondslag dat Timing de aanzegplicht heeft geschonden, als gevolg waarvan Timing hem een vergoeding is verschuldigd.
3.2.
Timing heeft ten verwere aangevoerd dat er op Timing, als werkgever van [verzoeker], geen aanzegverplichting rustte, nu deze verplichting pas is gaan gelden vanaf 1 februari 2015. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] liep tot en met 31 januari 2015. Op 1 februari 2015 was er geen lopende arbeidsovereenkomst meer, waarvan de opzegging aangezegd diende te worden.

Beoordeling

Inleidend processtuk
4.1.
In de eerste plaats dient beoordeeld te worden op welke wijze een procedure als de onderhavige ingeleid dient te worden. In dit kader is relevant, dat het nieuwe artikel 7:686a lid 2 van het BW bepaalt dat gedingen die gebaseerd zijn op afdeling 9 van titel 10 van boek 7 BW (waaronder artikel 7:668 BW), worden ingeleid met een verzoekschrift. Het nieuwe artikel 7:686a BW treedt conform het Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 echter pas per 1 juli 2015 in werking. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat vorderingen tot betaling van de aanzegboete tot 1 juli 2015 ingeleid dienen te worden met een dagvaarding.
4.2.
De kantonrechter zal, gelet op het voorgaande, toepassing geven aan artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Dit brengt mee dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden in de dagvaardingsprocedure. In dat kader zal het verzoekschrift van [verzoeker] worden aangemerkt als een dagvaarding en het verweerschrift van Timing als een conclusie van antwoord. Nu beide partijen ter zitting zijn verschenen en zij de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten, ziet de kantonrechter geen aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen aan de procesregels van de dagvaardingsprocedure aan te laten passen. De kantonrechter zal thans vonnis wijzen.
Aanzegverplichting?
4.3.
Voor de vraag of Timing aan [verzoeker] een aanzegboete verschuldigd is, is bepalend dat artikel XXIId van de Wet werk en zekerheid (hierna: Wwz) bepaalt dat artikel 7:668 leden 1 t/m 4, onderdeel a BW, zoals dat artikel komt te luiden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M van de WWZ, niet van toepassing is op arbeidsovereenkomsten die eindigen binnen een maand na het tijdstip van inwerkingtreding van dit onderdeel. Artikel I, onderdeel M van de WWZ is met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden. Dit brengt mee dat werkgevers pas een aanzegverplichting hebben indien de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt op of na 1 februari 2015 is gelegen. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich mee dat er een aanzegverplichting voor de werkgever geldt, indien de laatste werkdag van de werknemer is gelegen op of na 1 februari 2015.
4.4.
In het onderhavige geval staat tussen partijen vast dat 31 januari 2015 de laatste werkdag van [verzoeker] is geweest. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] heeft derhalve tot en met 31 januari 2015 bestaan. Vanaf 1 februari 2015 heeft [verzoeker] geen arbeid meer voor Timing verricht en is Timing aan [verzoeker] geen salaris meer verschuldigd. Dit leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is geëindigd binnen een maand na het inwerkingtreden van het nieuwe artikel 7:668 BW. Op Timing rustte dan ook, in het geval van [verzoeker], geen aanzegverplichting.
4.5.
Bij een andersluidend oordeel had Timing uiterlijk op 31 december 2014, aldus vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepaling waarin de aanzegverplichting is opgenomen, het einde van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] moeten aanzeggen. Immers, het nieuwe artikel 7:668 lid 1 BW bepaalt dat werkgevers een aanzegtermijn van één maand in acht moeten nemen. Het komt de kantonrechter voor dat artikel XXIId van de Wet Werk en Zekerheid in een geval als het onderhavige beoogd heeft een dergelijke aanzegverplichting te voorkomen, wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor op het moment dat het einde van de arbeidsovereenkomst aangezegd dient te worden (te weten vóór 1 januari 2015).
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [verzoeker] zullen worden afgewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren zoals hierna wordt vermeld.

Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van [verzoeker] af;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2015.